Als de abondante vrimde wateren afcomen
De doorsnede van de Lievebermen tussen Leestjes en Moerkerkebrug tijdens de overstroming van 1730
Caroline Terryn
Onderstaande tekening is een van de zeldzame doorsneden van de Lieve. In de 13de eeuw had Gent in het Brugse Vrije de Lieve gedolven als een kanaaltje van 5 m breed binnen een strook van 77m breed, de zgn. Lievebermen. In 1730 was de Gentse strook nog altijd 77 m, maar ten oosten van Moerkerkebrug was de winterbedding van het kanaal geen 5, maar wel 41m breed geworden! Alvorens te verklaren hoe het zover was kunnen komen met de Lieve, bespreken we de landmeterskaart. Ze zit achteraan, los in een dik pak "Dossier i.v.m. de Lieve 1726-1730”, dat als nr. 568 van de ‘Verzameling: Brugse Vrije: bundels’ in het Rijksarchief Brugge wordt bewaard.1 Hieronder is ze noodgedwongen in twee delen afgebeeld, maar het origineel is een ingekleurde pentekening van 20 cm op 90cm.
Transcriptie
Schale van 30 voeten danof 14 maecken eene landtroede
De afmetingen zijn aangeduid in Brugse voet. lvoet = 27,54 cm; 14 voet = 1 roede of 8,45 m.
Op onderstaand formaat is 1cm = 9 voet of 2,5m.
Reviere de Lieve met sijne barme(n), (ver)thoonende des selfs lijfs ghestandegheit te weten hare diepte ende hooghte, daer die alsnu in den wijnter saijsoene 1730 in xbre te bevijnden is tusschen de brugghen van Moerkerke en Leeskens,
- t ’opperste van t ’saijlandt, [hoogte van het maaiveld]
- de dijcken ofte barmen van(de) Reviere delieve,
- de graghten scheedende d ’erfven van de landen competerende aen particuliere persoonen, ende degonne van(de) voor(seide) Lieve & sijne barmen competerende aende Stadt van Ghendt, [competeren aen = in bezit zijn van]
- &E. is d’opslijckin(ghe) van(de) reviere, dogh E is d’utghegrave(n) stoffe daermede de barme(n) hebbe(n) moete(n) ghemackt worden, [de dijken zijn verstevigd met slijk]
F. is de nieuwe suijveringhe ghebeurt ten lesten somer-
saijsoene 1730, [suijveringhe = baggerwerk]
- sijn de twee barmkens rondt opghemackt van(de) uutghedolven slijck & aerde,
- is t ’opperste van het wijnterwater in dese maendt xbre
- sijn de waters door de suijghers inde nieuwe barmkens binnen gheloopen, [suijghers = waterdoorsijpeling]
K. is om te (ver)thoon(en) de teghenwoordighe overstortijnghe & doorsuighijnghe ghebeurende in deversche platsen als de abondante vrimde wateren afcomen, [als van elders overvloedig veel water afkomt hebben verschillende plaatsen te kampen met overstroming en waterdoorsijpeling]
& L. is aenwijsende de remedie & op wat forme men ten minste d’oude barmen sal verstercken & de ghebreke verbeteren,
Sijnde dese op de maniere voors(chreven) opghestelt, om te bewijsen datter aende voorn(oemde) reviere met sijne barmen nogh veel is ghebrekende, voorts hoe men herstellen moet haere oude barmen (ver)mits noijt de nieuwe opgheworpene (hoe swaer die soude moghen ghemackt worden) gheleijt op onvaste gronden en sullen connen dienen, om redene dat dit opghewassen slijck subject is van suijghers. [de oude dijken moeten verhoogd worden want het heeft geen zin de nieuwe te verstevigen omdat ze gemaakt zijn met slijk dat al water doorlaat]
Aldus gefigureert, opghestelt, & gheexpliceert bij mij onderschr. ghesworen landtmeter Slandts vanden vrijen ten versoucke van mijne edele ende weerde Heere(n) van(des) selven lande, mij toorconde deser 9(ste) xbre 1730 Jan D ’Herbe
Interpretatie
Landmeter Jan D’Herbe stelde op 9 december 1730 in opdracht van de schepenen van het Brugse Vrije vast dat de Lieve nog steeds overstroomde ondanks werken uitgevoerd in de voorbije zomer.
In de verslijkte bedding van 41 m breed (I.&I. op de onderstaande kaart) was een nieuw kanaaltje aangelegd tussen twee nieuwe dijkjes (G.&G.). Het kanaaltje, dat hierboven in detail getoond wordt, was op de bodem 6 m breed en bij hoge waterstand - zoals in december 1730 - kon de waterspiegel tot 10 m breed gaan. Dan was het kanaaltje in het midden meer dan 2,5 m diep, want daar was de Lieve uitgedolven (F) tot onder maaiveldhoogte (A).
In de zomer van 1730 zal men tevreden geweest, want met de uitdieping en de nieuwe dijken kon men terug ook ’s zomers bij heel weinig water varen. In de winter werden echter de gebreken zichtbaar. Het water bleef niet tussen de nieuwe dijkjes maar vloeide weg, buiten de nieuwe bedding: de nieuwe dijkjes water doorlieten omdat men ze opgericht had met een mengeling van aarde en slijk uit de bodem van de Lieve. Bovendien waren ze gebouwd op een onvaste, verslijkte bodem die zo waterdoorlatend was dat de oude winterbedding weerom volledig vol gelopen was. Op de zuidelijke oever (rechts) werd het water nog tegengehouden door de oude dijk (B), die nog niet verzadigd was, maar de noordelijke dijk kampte ook al zo erg met doorzuigingen dat langs daar ook water weg liep. Op sommige plaatsen overstroomde de dijk zelfs (K). Het water liep dan in de gracht die de Gentse Lievebermen van de aangelanden scheidde. De situatie was kritiek want de noordelijke gracht (C) liep bijna over.
En het was nog maar december... Als via de Lieve vanuit de helling van Adegem en de cuesta van Zomergem veel water zou komen, zouden niet alleen de Lievebermen maar ook de aangrenzende landen weerom blank staan. Landmeter Jan D’Herbe trok aan de alarmbel. Hij schetste de situatie en bedacht een remedie. De oplossing bestond er volgens hem niet in de nieuwe dijkjes te verstevigen, want via de verslijkte bodem zou er water blijven wegvloeien. Wel moest de noordelijke dijk die zo’n 2,5m boven het maaiveld uitstak zo’n 75 cm verhoogd worden en aanzienlijk verbreed tot een dijk met een platte kruin van 3,75 m. (L) Hij vermeldt het er niet bij, maar het spreekt vanzelf dat dit met verse aarde moest gebeuren i.p.v. met slijk uit de Lieve. Of die aanpassingen effectief gebeurd zijn, konden we niet terugvinden in het dossier. We vrezen er voor want aan de werken die Gent in de zomer had later uitvoeren was al een heel lange lijdensweg vooraf gegaan: eeuwen van verwaarlozing. Een lang verhaal, dat we best beginnen bij het begin.
Van goed naar slecht onderhouden kanaal
De overstromingen waren het resultaat van langdurige verwaarlozing. In de middeleeuwen werd de Lieve wel goed onderhouden en zo nodig uitgebaggerd. Het gewone jaarlijkse rijten van de aanwassen in het kanaal was van meet af aan een taak van de pachters van de Lievebermen. Zij moesten op hun perceel het jaagpad vrij houden en in hun helft van het kanaal de oeverplanten uittrekken. Toen de Lieve nog de enige kustverbinding was van Gent en een drukke regionale vaarweg, werden de lokale Lievebermpachters strikt gecontroleerd door de pachter van de Lieve. Gent was eigenaar van het kanaal, maar kort na de aanleg liet ze het onderhoud en de uitbating over aan een pachter die het kanaal met alles erop en eraan tegen een aanzienlijke som voor een bepaalde tijd van de stad Gent pachtte. Hij werkte met personeel - bij elk van de 11 rabotten stond een rabothouder - en onderpachters voor de Lievebermen. De pachter van de Lieve woonde in het Gentse Speyhuis in Damme en de schippers zullen het hem wel verteld hebben als hun doortocht ergens belemmerd werd. Dat systeem verliep prima zo lang er veel schippers op de Lieve voeren, maar begon te haperen van zodra er minder scheepvaart was omdat er bij voorbeeld oorlog uitbrak. Nog erger was de concurrence van een nieuwe vaarroute. Nefast voor de Lieve was de Gentse Sassevaart, voorloper van het kanaal Gent-Terneuzen, dat in 1549 opende. Tot overmaat van ramp brak kort nadien de Tachtigjarige Oorlog (15681648) uit. De inname van Sluis in 1604 betekende het einde voor de Lieve als kustverbinding. De Staatsen veroverden Sluis en de rest van de linkeroever van de Westerschelde. Zo blokkeerden ze alle havensteden van de Spaanse Nederlanden, want Antwerpen lag aan de Schelde en Brugge en Gent waren er via hun voorhavens mee verbonden. De Spaanse Nederlanden keerden zich noodgedwongen af van de geblokkeerde Westerschelde en creeerden tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) een nieuwe kustverbinding via het nieuwe kanaal Oostende-Brugge-Gent. De Lieve, die met langer centraal lag, maar aan een gevaarlijke grens, werd door het leger uitgebouwd als verdedigingslinie.
De korte heropleving in 1666-67
De Lieve kende een laatste korte opflakkering in 1666-67 toen ze als omleiding diende tijdens de verbredingswerken aan de Brugse Vaart, die onder druk van de markies de Castel -Rodrigo, gouvemeur-generaal der Nederlanden, werd verdiept en verbreed. Om de scheepvaart tussen Gent en Brugge niet te onderbreken, werd de Lieve over haar ganse lengte uitgedolven en de bermen opgehoogd. Brugge en Gent betaalden de grootste kosten en de gemeenten die er ook belang bij hadden moesten financieel bijdragen.2 In ruil was er voor het eerst vrije vaart op de Lieve; voordien moesten de schippers een vryheit vander Lieve kopen. In de praktijk kochten bijna alleen Gentse poorters dat duur brevet, want niet-Gentenaars betaalden het dubbele.*p58 Met het oog op de verbeterde bevaarbaarheid en vrije vaart schreef de stad Middelburg al in 1659 voorwaarden uit waaraan de bargehouder moest voldoen om een wekelijks marktschip naar Brugge in te leggen. Ook vanuit Maldegem vertrok een barge. In Damme werden in 1660-66 ook werken uitgevoerd. Dat houden we voor later want in deze reeks bespreken we de relicten van de Lieve van oost naar west, van Leestjes tot Damme.
Van rabottenreeks over schutsluis tot stenen beer
Een van de belangrijkste aanpassingen van 1666, die indirect grote gevolgen had voor de hele Lieve, was de vervanging van de reeks rabotten tussen Eeklo en Maldegem, waar de Lieve naar de polders afdaalde. Tot 1666 hield daar een reeks van 5 rabotten het water tegen tot op een bevaarbaar niveau. Een rabot was een primitieve keersluis: een plank die het water tegen hield en opgetrokken werd als een bootje langs moest. Op de cover van dit tijdschrift staat bij Damme zo’n rabot afgebeeld. Daarover hebben we het later nog uitvoerig;
nu focussen we op de rabottenreeks tussen Eeklo en Maldegem, waar de Lieve naar de polders afdaalde. Om de doorvaart van grotere binnenschepen tijdens de omleiding van 1666 te garanderen werd de reeks van 5 rabotten die op de helling het water tot bevaarbaar peil ophielden, door een moderne sluis vervangen. Nog geen 20 jaar later, in 1682 werd die schutsluis door een vaste dam, de stenen beer, vervangen. *p151 Die muur of dodane was de oorzaak van veel waterellende. En de indirecte aanleiding tot het opmaken van de doorsnede op vorige pagina.
De stenen beer als oorzaak van de overstromingen
De muur verdeelde de Lieve in Opper- en Nederlieve. Er kon met langer van Gent naar Brugge gevaren worden, maar dat was met nodig: daarvoor diende de Brugse Vaart. Het voordeel van de muur was dat er geen water meer bergaf naar de polders vloeide en verloren ging voor de Opper- of Hogelieve. Dank zij de stuw was het oostelijke deel, richting Gent, makkelijker op een bevaarbaar peil te houden.
Voor de Nederlieve ontstond er evenwel een probleem: tussen Eeklo en Maldegem, waar de Lieve naar de polders afdaalde, liep het kanaal’s zomers leeg en groeide dicht. Als het water ’s winters over de stenen beer stroomde, kon de verlande Nederlieve de watermassa met aan en zorgde voor overstromingen. Niet alleen Sint-Laureins en Maldegem, maar zelfs Moerkerke, meer dan 10 km voorbij de stuw, leed waterschade. Er was zelfs wateroverlast buiten de Lievebermen. Het is dus niet ondenkbaar dat Gent in de 13de eeuw die 77 m brede strook onteigend had als buffer.
Verregaande verwaarlozing
De stenen beer - die bij de heraanleg van de Lieve tot het Schipdonkkanaal ca. 1860 werd vervangen door de stuw van Balgerhoeke - was een belangrijke oorzaak van de waterellende langs de Nederlieve, maar niet de enige. De verwaarlozing kan ook op rekening geschreven worden van de verschillende oorlogen die eind 17de eeuw en begin 18de eeuw woedden en op de lokale bevolking. Aangezien er ’s zomers amper water in stond was de Nederlieve makkelijk over te steken. Om ook in het tussenseizoen - als de waterstand hoger was - met droge voeten over te steken, was het heel verleidelijk om een dam op te werpen. Die zorgde bij veel water wel voor overstroming.*p69 Ook de pachters van de Lievebermen trof schuld. Zij moesten jaarlijks hun helft van de Lieve rijten, maar velen lieten de oeverplanten groeien. Bij de controle van 1699 was minder dan de helft in orde.*p'151
De onderhoudswerken van 1730
In de zomer van 1730 deed Gent in het Damse grote werken om het watertekort ‘s zomers en de overstromingen ‘s winters aan te pakken. Dat gebeurde echter pas nadat het Brugse Vrije herhaaldelijk had aangedrongen bij de hogere overheid. Die lijdensweg - een document spreekt van menighvuldighe calvarien - blijkt uit het dossier nr 568 van de Bundels Brugse Vrije in het Rijkarchief Brugge, waarin ook de landmeterskaart zit. De bundel was mogelijk het werkdossier van landmeter Jan D’Herbe, die de werken in de zomer van 1730 superviseerde en in de winter de doorsnede opmaakte. Naast zijn persoonlijke documenten bevat de dikke stapel verschillende kopies van de correspondence van het Brugse Vrije met het Oostenrijks bestuur in Brussel. Na de Spaanse Successieoorlog (1702-1713), waarmee Frankrijk te vergeefs haar Spaanse erfenis opeiste, heersten de Oostenrijkse Habsburgers immers over de Zuidelijke Nederlanden.
Tijdens die oorlog werd de Lieve niet onderhouden. In Damme had de Franse bezetter in 1702 de dijken tussen de vestingen en de Hoge Brag (nu de Oude Sluissedijk) doorgestoken om de streek te inunderen en de vijand op afstand te houden. Om de Lieve te herstellen ging Gent na de oorlog een lening aan van 32.000 gulden, terug te betalen met de inkomsten van de Zoete Moeie, het rabot waar nu Evergem-Rabot is. Wie op de lening inschreef was zeker van zijn rente want de rabotgelden - verhoogd tot 15 stuivers per doorvaart - zouden exclusief gebruikt worden voor de uitbetaling van de renten. Voor deze financiele constructie moest Gent wel de toestemming van het Oostenrijks bestuur in Brussel krijgen. Helemaal onderaan vindt u een kopie van de aanvang van het verzoek van Gent aan Keizer Karel VI. Gent beklemtoonde dat de Lieve tot Damme liep en dat het weerom bevaarbaar maken van de verzande Lieve, niet alleen Gent maar ook de plattelandsbewoners ten goede zou komen, voor het transport van hunne graenen, haut ende andere landtgewasch. Gent beloofde ook komaf te maken met overstromingen door tot in Damme de dijken te verhogen. Dat kan u lezen in onderstaande kopie van het octrooi dat Karel VI op 27 september 1723 ondertekende.
Van zodra het octrooi getekend was, startte Gent de werken aan de Opperlieve. Gent kon de kosten aan de Opperlieve makkelijk terugverdienen want dat deel lag het dichtst bij Gent en stond in verbinding met Eeklo via het Eekloos Vaartje. Voor de Nederlieve lagen de kaarten echter anders. Gent was er evenzeer eigenaar van, maar ze had geen baat bij investeringen in dat deel van de Lieve, want de steden en gemeenten ten westen van de ‘Steenen beer’ waren enkel op Brugge georienteerd. Gent maakte dan ook geen aanstalten om ook de Nederlieve aan te pakken. Het Brugse Vrije klaagde daarover bij Gent, maar te vergeefs.
Het octrooi van 1723 als stok achter de deur?
Toen de Nederlieve in 1726 nog maar eens overstroomde richtte het Brugse Vrije zich tot de hogere overheid. Ze maakte een lange lijst van getroffen aangelanden op en stuurde het hele dossier naar Brussel, inclusief een kopie van de aanvraag voor het octrooi waarin Gent ook bekommerd leek om de plattelandsbewoners van het Brugse Vrije en een kopie van het octrooi met verwijzing naar de clausulen die Gent verplichtten heel de Lieve tot Damme te verdiepen. Blijkbaar had dit succes. Op 18 juni 1730 was de Lieve leeg getrokken en begonnen 20 mannen vanaf het conduit van Boonhoeke slijk uit de Lieve te scheppen op kosten van Gent.
Startten die werken onder druk van het Brugse Vrije of zwichtte Gent eerder onder dwang van het Oostenrijks regime? De bundel 568 bevat nl. ook een kopie van een brief van graaf Raillet, militaire gouverneur van Damme, die de geadresseerde - niet vermeld - aanraadde rechtstreeks contact op te nemen met de eerste minister in Brussel, graaf Visconti. Misschien haalde een woord van Visconti meer uit dan een juridisch dossier van het Brugse Vrije.
Hieronder: Fragmenten uit documenten uit het "Dossier i.v.m. de Lieve 1726-1730” nr. 568 van de ‘Verzameling: Brugse Vrije: bundels’ (inventaris TBO 146) uit het Rijksarchief Brugge.
1. idem
2. DE KEYZER A.in: Rond de poldertorens, 1995
* ANDRIES A., De Lieve tscoenste juweel dal de stede heeft, Wondelgem, 2008