Regio Damme aan de vooravond van de Groote Oorlog
Caroline Terryn
Postkaart van rond 1910 in Sijsele op de hoek van de Dorpstraat met de Stationstraat (?) met Den Hertog van Braband. In het gebouwtje links van deze afspanning werkte de smid Vandermoere. De hoge deuropening links maakte deel uit van zijn hoefstal of travalje, waarin hij de paarden vastzette om te beslaan (info: DEBAEKE Siegfried, Bij ons in West-Vlaanderen, Koksijde, De Klaproos, 2003.
Fotoverzameling Folkert Schellekens, Moerkerke
Als inleiding op de reeks artikels over de Groote Oorlog in onze gemeenten die komende jaren in Erfgoedblad Damme zullen verschijnen, schetsen we de situatie van de regio aan de vooravond van deze vier dramatische jaren. In 1910 telde de regio die nu de stad Damme bestrijkt bijna 9.000 inwoners. Nu zijn het er 11.000. Dat is een stijging van 21%.
Die stijging deed zich enkel voor in de zuidelijke deelgemeenten, want in de polderdorpen in het noorden is sinds het begin van de 20ste eeuw de bevolking sterk verminderd, zelfs gehalveerd. Die van Sijsele is daarentegen meer dan verdubbeld. Nu woont de helft van de Dammenaars in het grootste dorp, Sijsele en een derde in Moerkerke (en Den Hoorn). Een eeuw geleden was Moerkerke veruit de grootste gemeente van de regio, groter dan Sijsele. Moerkerke (en Den Hoorn) telden in 1910 30% van de inwoners van de regio, nu 33%.
Deze evolutie is het gevolg van veel verschillende factoren, maar de enorme bevolkingstoename van Sijsele is in de eerste plaats te verklaren door de actieve verkavelingspolitiek na de Tweede Wereldoorlog. De ontvolking van de polderdorpen houdt verband met de daling van de tewerkstelling in de landbouw. In 1910 waren de meeste mensen nog werkzaam in de landbouw, meestal als dagloner. Vooral de grote boerderijen in de vruchtbare polders hadden traditioneel veel meiden en knechten nodig.
De meerderheid van de bevolking werkte in de landbouw, maar daarnaast had elk dorp een bloeiende middenstand. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog telde Oostkerke 1 bakker, 1 molenaar, 1 hoefsmid, 1 smid, 3 wagenmakers, 2 schoen- en gareelmakers, 1 metser, 1 witter, 2 kleermakers, 1 zwijnenslachter, 4 kruidenierswinkels en... vele herbergen.1 Nu is er in Oostkerke enkel nog HORECA...
Een eeuw geleden was er weinig reden om het dorp te verlaten: alles was ter plaatse aanwezig. De kinderen gingen naar de plaatselijke jongens- of meisjesschool. Enkel de boeren reden op zaterdag met paard en sjees naar Brugge met boter en eieren naar de markt.2 De meeste mensen kwamen zelden buiten hun dorp. Ze gingen hooguit naar de kermis van de buurgemeenten. De kermis was het hoogtepunt van het jaar. In de rest van het jaar was er na een zware werkweek en de zondagsmis ontspanning bij de handboogschutters, de vele bollingen, kaartingen en biljartwedstrijden.
Toch raakten de dorpen stilaan uit hun isolement door nieuwe vervoersmiddelen: de stoomboot op de Damse Vaart, de stoomtram van Brugge naar Aardenburg via Vivenkapelle en Moerkerke en de stoomtrein door Sijsele. Het best ontsloten was Sijsele. Dank zij de steenweg en de spoorweg kende het een snellere industriele ontwikkeling. In 1904 vestigde Van den Bon er een papierwarenfabriekje.
1&2 De Keyser, Oostkerke onder de oorlog 1914-1918 in:Rond de poldertorens, 1991, p. 105