Het conduyt bij Leestjes van rond 1641 was het tweede konduit van Moerkerke-Zuid-over-de-Lieve en is één van de vele Lieverelicten
Caroline Terryn
We zetten de zoektocht naar Lieverelicten verder aan de noordzijde van het Leopoldkanaal. Per slot van rekening is dat kanaal in Maldegem en Moerkerke met meer of minder dan de verbreding van de Lieve. Vertrekkend vanaf Leestjesbrug, ter hoogte van restaurant Pick-Wick, volgen we de Leopoldsvaart-Oost richting Damme. Na 600m zien we rechts een gietijzeren stuw die sinds 1848 de afwatering regelt tussen een kanaaltje en het Leopoldkanaal (zie foto). Het kanaaltje, de Verloren Kreek, is veel ouder dan de stuw. Twee eeuwen lang lag hier een konduit onder de Lieve. We kwamen dit Leestjeskonduit op het spoor via oude kaarten en een korte paragraaf in het verhelderende artikel over de afwatering ten noordoosten van Brugge dat Marcel De Smet in 1978 in Rond de Poldertorens publiceerde.1
Net als het eerste konduit uit de 14de eeuw op de grens met Damme, was deze tweede duiker - bijna op de grens met Maldegem - nodig om de afwatering te verzekeren van dat deel van Moerkerke dat ten zuiden van de Lieve lag. Via de konduiten, duikers of sifons werd het water onder de Lieve geleid; het Middelnederlandse conduyt komt van het Franse conduire: (ge)leiden, sturen. Dat water moest onder de Lieve geleid worden omdat Gent geen lozingswater in haar scheepvaartkanaal duldde.2 De Lieve veroorzaakte grote afwateringsproblemen Bij de aanleg sneed de Lieve in 1269 in Moerkerke een zeer dicht afwateringsnet middendoor. Moerkerke was van nature een nat veengebied. Ca. 1100 werd het ontgonnen omwille van de turfwinning, want de plaatsnaam - voor het eerst vermeld in 1110 - betekent ’turfuitbatingsgebied’. Turf is gedroogd veen dat als brandstof gebruikt wordt. Voor het veen kon uitgestoken worden, moest het eerst ontwateren d.m.v. een dicht net van afwateringskanaaltjes.3 Dat afwateringsnetwerk werd net als in de polders beheerd door een onafhankelijke instelling, de Watering, waarin de grondbezitters, de zgn. aangelanden, zeggenschap hadden en financieel bijdroegen in verhouding tot hun oppervlakte. Midden 13de eeuw sneed de Gentse Lieve die Moerkerkse watering middendoor. Voor het gebied ten noorden veranderde weinig, maar voor het zuiden was de Lieve het begin van veel ellende. De Moerkerkse watering werd dan ook gesplitst in Moerkerke-Noord-over-de-Lieve (MNOL) en Moerkerke-Zuid-over-de-Lieve (MZOL).4 De Hoofdwatergang van MZOL bood maar kort een oplossing Een eerste oplossing bestond erin parallel met de zuidoever van de Lieve een afwateringskanaal te delven, waarop MZOL al haar door de Lieve afgesneden kanaaltjes, aansloot. De Hoofdwatergang kwam er pas nadat Gent er in 1286 toe gedwongen was. Ze wordt nu nog gebruikt en heet de Hoge Watering. Waar de uitwateringssluis van MZOL lag, weten we bij gebrek aan geschreven en archeologische bronnen niet. Wellicht liep de Hoge Watering naast de Lieve tot in het centrum van Damme en loosde ze daar in het Zwin. Dat gaf weerom problemen. Al begin 14de eeuw kwamen er klachten over de gebrekkige afwatering vanwege de verzanding van het Zwin. Eigenlijk was dat in Damme al begonnen van zodra de dam in 1180 was aangelegd. Juist door het afdammen van de brede zeearm zette de zee bij vloed het zand af in de haven. Toen MZOL in 1269 haar afwateringssluis in de havenkom bouwde, raakte de sluis dan ook binnen de kortste keren verstopt.
Het eerste conduit bij Boonhoeke
Een eeuw na het delven van de Lieve nam MZOL daarom een drastische beslissing: ze bouwde een sluis bij Brungeers, een gehuchtje ten westen van Sluis. Daar was het Zwin nog een brede getijdengeul. De zee zette er zand af bij vloed, maar had nog voldoende kracht om het bij eb ook weer weg te schuren. MNOL had bij Brungeers al een sluis gebouwd en de afwatering verliep er naar behoren. Pourbus geeft op zijn kaart van 1571 beide sluizen duidelijk aan, evenals de afwateringskanalen van MNOL en MZOL (zie kaart rechts). Om haar sluis bij Brungeers te gebruiken moest MZOL immers ook een verbindingskanaal graven. Dat Geleed van MZOL was 9km lang en liep dwars door andere wateringen. Bovendien moest dat Geleed van MZOL via een sifon onder de Lieve verbonden worden met de Hoofdwatergang. Dit eerste konduit was bij Boonhoeke gelegen, op de grens van Moerkerke met Damme.6 We zullen het uitvoerig bespreken in een later artikel. Alle overtollige water uit het zuiden van Moerkerke werd dus afgeleid naar de Hoge Watering, liep dan onder het konduit bij Boonhoeke en dan moest het nog 9km langs het Geleed voor het via de sluis van MZOL bij Brungeers het Zwin en de zee bereikte. Vanaf 1641 zorgde het konduit bij Leestjes voor een korter en goedkoper traject.
Het tweede conduit bij Leestjes
Het tweede konduit was een geluk bij een ongeluk. MZOL profiteerde van het Lapscheurse Gat, dat een halve eeuw eerder was ontstaan. In 1583 had het Calvinistisch bestuur (1578-1584) de dijk van het gekanaliseerde Zwin, de Zoute Vaart, doorgestoken ter hoogte van de sluizen bij Brungeers. Ze hoopte door een overstroming de opmars van het Spaanse leger te verhinderen; desondanks heroverden de katholieken o.l.v. Farnese de streek. Ondertussen was er wel een brede bres geslagen. Het gehucht Brungeers werd nooit herbouwd. Het gebied ten zuiden van Sluis stond decennia blank. Het zeewater stroomde met zo’n kracht door de bres dat het Zwin een nieuwe zijarm kreeg. Ze werd het Lapscheurse Gat genoemd omdat de middeleeuwse dorpskern van Lapscheure erin was verdwenen. De geul was zo breed en diep dat er een natuurlijke grens ontstond, waar er voorheen geen was.7
De gevolgen van de inundatie van 1583
Niet enkel Lapscheure werd getroffen: begin 17de eeuw stond het water bijna tot aan Moerkerke dorp en voorbij Middelburg tot aan de Lieve. Het dichte afwateringsnet liet het zeewater diep landinwaarts dringen. Voor militairen was een inundatie van zo’n 30cm ideaal: te diep voor het voetleger en te ondiep voor scheepvaart. Voor de bewoners was het een ramp. De onderwaterzetting kwam bovenop de zware economische crisis en de plunderingen van vrijbuiters, die in heel het Vrije de boeren massaal naar Brugge deden vluchten.8 Deze streek werd volledig verlaten.
Heel langzaam werd het gebied heringepolderd. In 1611, tijdens het Twaalfjarig Bestand, werd de Sint-Pietersdijk aangelegd. De dijk liep vanaf Platheule tot Aardenburg; dus ook aan de rechteroever van het Lapscheurse Gat. In 1621 liep de wapenstilstand echter af en herbegon de inundatie. Bij de Vrede van Westfalen in 1648 werd het Lapscheurse Gat voorgoed de Staats-Spaanse grens.9 De brede geul werd in de 18de eeuw wel ingepolderd. Een van de laatste was de Papenpolder. Sindsdien heet het Lapscheurse Gat, dat tot een smalle sloot herleid was, de Papenkreek.9 In Lapscheure volgt deze smalle kreek de grens met Nederland; ze ligt wel in Belgie.
Een tijdgenoot [Zeger van Male in zijn Lamentatie?] beschreef de oorlogs-vluchtelingen van 1583: Landslieden die met karren en wagens, koeyen en peerden, zwyns en schapen met alles wat zy slepen en dragen konnen in zulcke eenige menigte naer de stad gevlugt kwamen dat de poorten hun nauwelycks konden slikken; zommige kloosters en kerken waren veranderd in boerewoonsten, schuren, stallen en mesthoopen. Het was eene vreemde mengeling van menschen en beesten, oud en jong al onder een, vele droevelyk klagend dat hun alles was ontnomen.10
De herinpoldering rond 1640
Ten noorden van de Sint-Pietersdijk was de herinpoldering al na 1611 aan- gevat, maar ten zuiden bleef er nog lang een zilt getijdengebied. Pas rond 1640 - dus meer dan een halve eeuw na de ongelukkige beslissing om de dijk door te steken - raakte het gebied ten noorden van de Damweg ingepolderd tot tussen de zijarmen van het Lapscheurse Gat.11 De zeearm had immers langs beide kanten verschillende zijarmen. Aan Spaanse zijde was er het Grote Haringgat, het Kleine Haringgat en een derde zijarm, die in de loop der eeuwen verschillende namen had: Cornells Pieters Gat (op de kaart van Saffaert uit 1659),12 Verloren Kreek en Bokkenpoot. Verloren Kreek is de officiele naam op een 20ste-eeuwse afwateringskaart.13 De straat met die naam loopt evenwel langs het Lapscheurse Gat i.p.v. langs de derde zijarm. De naam Bokkenpoot vonden we totnogtoe op geen enkele kaart of document, maar De Smet beschreef de Bokkenpoot in 1978 als een ’kreek thans grotendeels opgevuld als stort’. Parallel met de Verloren Kreek ligt in Middelburg, waar de Hoornstraat een rechte hoek maakt, een begroeid stort...14
De drie grotere zijarmen van het Lapscheurse Gat hadden uiteraard vele vertakkingen. Vanaf 1638 werden de kleinste afgedamd, terwijl de drie grote zijarmen open bleven. De poldertjes loosden zonder sluis langs de zijarmen via het Zwin naar zee. In 1640 werden ook de gronden die aan de Lieve grensden heringepolderd. Van die situatie maakte MZOL gebruik.
MZOL investeert zwaar ca. 1640
De heropleving van de streek op het einde van de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) blijkt niet enkel uit de herinpolderingen. De archieven van 1642 van MZOL tonen eenzelfde optimisme en daadkracht. MZOL drong al lang aan bij Gent om de verwaarloosde Lievebermen te verhogen omme te verhoeden de jaerlicxschen overvloet. Omdat Gent zich niets van die overstromingen aantrok, deed MZOL zelf de nodige werken en presenteerde in 1649 - via een arrest van het Brugse Vrije - de rekening aan Gent.15 MZOL ging in 1642 ook twee grote leningen aan; een om haar deel te betalen in de vervanging van de sluis bij Fort Sint-Job.16 Die zeesluis verving sinds 1604 de sluis bij Brungeers die in 1583 was doorgestoken, maar zou in 1647 vervangen worden door een nieuwe; deze keer op het Lapscheurse Gat i.p.v. op de Zoute Vaart.17 Een tweede lening ging MZOL aan voor het Leestjeskonduit richting Lapscheurse Gat.
In welk jaar en waar juist werd het konduit ‘bij Leestjes’ gelegd?
De Smet houdt het op ‘rond 1640’ en op basis van de rekeningen komen wij niet veel verder dan ‘rond 1641’. De rekening van 1642 meldt: hebben ghedaen maeken eenen duycker ofte conduut onder den bodem van de Ghentsche Lieve tusschen Leestkins ende Raepschgoet}% In 1640 is er bij de uitgaven van het ‘reyten’ of uitkuisen van de Hoofdwatergang nog enkel sprake van een conduit, dat van Boonhoeke, zodat we het konduit bij Leestjes ‘rond 1641’ dateren.19
De eerste kaart waarop het conduyt is aangeduid dateert pas van 1659. Er is wel een kaart van het gebied uit 1650 (boven) waar het konduit nog niet op staat en het Cornelis Pieters Gat, alias Bokkenpoot, nog niet in verbinding staat met de Lieve, terwijl dat rond 1641 was gebeurd.20 We gaan ervan uit dat cartograaf Villegas dit over het hoofd zag; misschien omdat de kaart een zeer ruim gebied bestreek: van Damme tot IJzendijke. Landmeter Jan Saffaert had in 1659 wel oog voor het Leestjeskonduit.21 Dat moest wel want hij maakte zijn kaart in opdracht van het Brugse Vrije, dat moest oordelen in de vele betwistingen die bij de herinpoldering rezen tussen de wateringen en het Leestjeskonduit was uitgegroeid tot een twistappel.
MZOL legde haar conduyt ‘bij Leestjes’ niet bij het kasteel - nu restaurant Pick-Wick -, maar wel 600m westwaarts, ter hoogte van het afwateringskanaal van de Leestjespolder. Die polder was in 1640 heringepolderd en maakte toen deel uit van de Watering Aardenburg-Bewester-Ee (d.i. ten westen van de rivier de Ede). Dat kanaal-tje, nu Verloren Kreek, duidde Saffaert aan als nr. 19: is eene creque gheseyt Cornelis Pieters Gadt duerghevallen op 4&5/10/1650. En inderdaad, als we het kanaaltje noordwaarts volgen is de dijk op de plaats waar het Cornelis Pieters Gat bijna uitmondt in het Lapscheurse Gat meermaals doorgebroken.
Over die dijk schreef Saffaert in zijn legende: N°21 Zijn de oude Craeghdijkxkens van de Maldeghemsche polder gheleghen hebbende naest de groote creque van Lapscheure de welcke op den 4&5/10/1650 duerghevallen syn,23 Een kraagdijk zou hetzelfde zijn als een wiel.23 Dat is een halfcirkelvormige dijk die rond een dijk- doorbraak werd gelegd omdat ter plaatse de dijk niet herbouwd kon worden omdat het water er in een krachtige draaikolk (of wiel) had gestroomd en een diepe ‘duivelsput’ had gemaakt. Wij zijn niet zeker of deze kraagdijk een wiel was. Feit is dat de oude Craeghdijkxkens vervangen werden door een hoge zeewerende dijk. De bouw van de Zeedijk had gevolgen voor de afwatering via het Leestjeskonduit.
Maar eerst iets over de Maldegemse Polder, want die benaming is verwarrend. De huidige Maldegemse polder komt netjes overeen met de gemeentegrenzen, maar zijn middeleeuwse naamgenoot bestreek niet Maldegem; wel Heille, Lapscheure, Middelburg en Moerkerke.24 De herinpoldering van de Maldegemse polder startte rond 1640 ten noorden van Den Hoorn en wel tussen het Groot en het Klein Haringgat. De straatnaam Haringgat uit 1978 is al even verwarrend, want de straat staat haaks op de Damweg, terwijl de twee zijarmen van het Lapscheurse Gat parallel liepen met de Damweg. De huidige straat Haringgat loopt dus niet langs het Groot noch langs het Klein Haringgat, maar doorsnijdt beide verdwenen geulen.
Het Leestjeskonduit en de Zeedijk van 1650-51
Bij de herinpoldering rond 1640 waren de drie grote zijarmen van het Lapscheurse Gat open gebleven en kon MZOL via het Leestjeskonduit en Cornelis Pieters Gat zonder sluis en dus goedkoop lozen in het Lapscheurse Gat. Dat veranderde met de bouw van de Zeedijk in 1650-51. De herinpoldering was tien jaar eerder aangevat door particulieren en hun dijken waren laag en braken geregeld door. Nadat de grote herfststorm van 1650 weerom veel heringepolderd land onder zeewater had gezet, bouwde het Brugse Vrije langs Spaanse zijde een hoge en doorlopende dijk die de zijarmen van het Lapscheurse Gat afdamde. De Zeedijk liep van Lapscheure tot Middelburg (dus veel verder dan de huidige Zeedijkstraat). Doordat aan Staatse zijde hetzelfde gebeurde, slibde het ingedijkte Lapscheurse Gat heel snel dicht.25 Zoals op deze kaart uit 1668 blijkt, was het Lapscheurse Gat toen nog een zeegeul van 200 a 300m breed en 6km lang.26 Door de bedijking van beide oevers en het afsnijden van de zijarmen, verzandde ze zo snel dat de geul al in 1700 kon afgedamd worden met een dwarsdam.27 Daarna werd het Lapscheurse Gat ingepolderd tot er rond 1777 (zie Ferrariskaart) een sloot overbleef, die zoals gezegd Papenkreek genoemd werd.28 Voor MZOL was de Zeedijk een streep door de rekening, want vanaf 1651 damde de Zeedijk het Cornelis Pieters Gat af en kon MZOL niet langs daar in het Lapscheurse Gat afwateren.29 Voortaan werd haar water noordwaarts geleid, parallel met de Zeedijk, in de Hoofdwatergang van de Maldegemse polder en in het Lapscheurse Gat geloosd via de sluis van de Maldegemse polder.30 Voor het gebruik van die infrastructuur moest MZOL ‘suatierecht’ betalen aan de Maldegemse Polder.31 Door een fusie met de Leestjespolder was die ook beheerder geworden van het gekanaliseerde Cornelis Pieters Gat en het kanaaltje tot aan de Lieve, dat het Maldegems Geleed heette;32 maar nu de Verloren Kreek heet.32
Betwistingen met de Maldegemse polder
Pas twintig jaar later, in 1671 ging MZOL akkoord om te betalen.33 Maar zelfs met ‘suatiegeld’, was de Maldegemse Polder MZOL liever kwijt dan rijk. Nog in 1715 gaf ze te kennen dat sij niet langher en conden tollereren de passagie vande wateren commende door Leeskens conduyt door hunne polder ... dat deselve wateren gevoughlijk conden gediverteert worden ... naer t’conduyt te Boonhoucke. De Maldegemse Polder protesteerde omdat hun afwateringskanalen waren overstroomd wegens een te grote toevloed van water. De toevloed was sinds 1694 nog toegenomen omdat MZOL - uiteraard tegen betaling - ook de Vake-Moerassen en een deel van Donk via het het Leestjesconduit liet lozen.34 MZOL negeerde het protest van de Maldegemse polder en bleef langs Leestjeskonduit lozen tot 1848.
Twee konduiten, twee onkostenposten
Al die tijd bleef ook het Boonhoekekonduit in gebruik voor het westelijk deel van MZOL en voor het Broek. De watering van het Broek ten zuiden van Damme had overigens in 1641 ook meebetaald aan het Leestjeskonduit, hoewel ze dat nooit zou gebruiken. Het Broek moest bijdragen omdat voor de aanleg van het Boonhoekekonduit in 1384 een fusie was aangegaan met MZOL. De meerderheid van de ceure ende meentucht (d.i. de algemene vergadering) vond dat het Broek in verhouding tot haar oppervlakte 11% moest betalen; geen wonder: de aangelanden hadden stemrecht in verhouding tot hun grondbezit en MZOL had 89% van de oppervlakte. Interessant is ook dat voor de bouw van Leestjeskonduit geleend werd bij een van de grote aangelanden: de Spermalieabdij. Zij investeerde in een goede afwatering en een vaste rente.35
Nader onderzoek moet uitwijzen welk deel van MZOL welk konduit gebruikte. Volgens Marcel De Smet lag de scheidingslijn ter hoogte van Sarepta.36 Dat zou kunnen want de Hoofdwatergang werd jaarlijks gereyt en dat waren niet een, maar twee opdrachten: een ten westen en een ten oosten van Moerkerkebrug.37
Konduiten vergden veel onderhoud: jaarlijks moest de konduitput gezuiverd en in barre winters, zoals in 1676, ijsvrij gemaakt worden.38 Herstellingen volgden na stormschade en moedwillige vernieling in oorlogstijd. De Tachtigjarige Oorlog mocht dan al voorbij zijn, in de tweede helft van de 17de eeuw verstoorde Frankrijk meermaals de vrede omdat Lodewijk XIV de Rijn als natuurlijke grens ambieerde. In 1679 noteerde de ontvanger van MZOL verschillende uitgaven in de nasleep van de Hollandse Oorlog (1672 -1679): 4 Sluismeesters van MZOL en van het Broek hadden Fransche paspoorten gekocht om vrij in het oorlogsgebied te kunnen reizen. Jan Vanden Berghe werd betaald voor het gadeslaen vanden duycker te Leestkens ten jaere 1679 (zie foto archieftekst).39 Hij moest in het laatste oorlogsjaar het Leestjeskonduit bewaken, want eerder was het vernield en in 1678 hersteld. Daarbij had dezelfde Jan Vanden Berghe 2 daghen ghehoost aen de duyckerpit als de timmerlieden vrochten. Even verder stond de rekening van de timmerman: betaald om ‘t ontblooten van beede henden vande duycker tot Leestkens ende de selve wederomme toe te legghen als men se heeft vermakt.40 Kortom, een duiker of konduit was een niet te onderschatten uitgavepost.
Waarom hield MZOL er dan twee op na? De aanleg van de tweede duiker kan verklaard worden doordat MZOL aanvankelijk dacht gratis te kunnen lozen, maar dat duurde amper 10 jaar. Dat ze daarna Leestjesconduit toch behield, laat zich wellicht verklaren doordat MZOL zo groot was, veel groter dan de andere wateringen:
MZOL 4.100 gemeten = 1.814ha
Broek [451 gemeten = 199ha]
Maldg. polder 1.676 gemeten = 741ha MNOL 1.641 gemeten = 730ha
Sint-Jobspolder1.744 gemeten = 791ha Stampershoek 665 gemeten = 294ha41
Met zo’n grote oppervlakte kon MZOL wel twee konduiten gebruiken en betalen, want de wateringen haalden hun inkomsten uit de geschotten - nu spreken we van polderbelastingen - en die waren gebaseerd op de oppervlakte van de aangelanden.
Op bovenstaande kaart uit 1839 staat het Leestjeskonduit aangeduid als Syphon en nr. 18. De legende meldt dat het een stenen duiker is met een koker van 1,4m breed. Het Boonhoekekonduit had volgens dezelfde kaart twee kokers van elk 2,20m; dat toont de verhouding tussen beide konduiten.42 Het Leestjeskonduit mocht dan wel het kleine broertje zijn, MZOL had de houten watertunnel uit 1641 - die in 1678 door een timmerman was gerepareerd - door een gemetselde constructie vervangen. Bij het Boonhoekekonduit gebeurde de vervanging van hout naar steen in 1754; bij het Leestjeskonduit moet het ergens tussen 1679 en 1839 gebeurd zijn. Dat is een tijdspanne van 150 jaar; wie het exacte jaar wil weten, zal 7,5m archief moeten doornemen, want MZOL liet stapels documenten na; minstens 5cm per jaar...
Het einde van het Leestjeskonduit
Het stenen Leestjeskonduit werd afgebroken in 1848 toen het jonge Belgie de waterhuishouding grondig reorganiseerde. Bij de onafhankelijkheidsstrijd had Nederland in 1830 wraak genomen door de Blauwe Sluis - die alle bovenstaande wateringen sinds 1747 gebruikten - af te sluiten. Nederland deed dat met alle sluizen op de grens en maakte zo alle polders in het noorden van West- en Oost-Vlaanderen waterziek. Belgie besloot voor alle getroffen polders een nieuwe zeesluis te bouwen in Heist - op veilige afstand van de grens - en dwars door de polders een afwateringskanaal te delven tot in Zelzate. Dat Leopoldkanaal volgde tussen Maldegem en Moerkerke de loop van de Lieve. De Lievebedding werd wel verbreed van 5 m tot 25m. Het Maldegems Geleed, dat noordwaarts liep, moest - net als alle andere afwateringskanalen ten noorden van het Leopoldkanaal - zuidwaarts afwateren, in het Leopoldkanaal. Het overbodig geworden Leestjeskonduit werd afgebroken. Het liet amper sporen na: het Maldegems Geleed/Verloren Kreek en enkele vermeldingen op kaarten en documenten; maar dat maakt zijn geschiedenis niet minder boeiend.
voetnoten
1. DE SMET MARCEL, Afwateringsproblemen ten oosten van Brugge 1150-1850 in: Rond de Polderto-rens, 1978, p. 115 2. idem 3. TERRYN C., 900 jaar Moerkerke in: ‘tZwin Rechterever, 2010 4, 5, 6 & 7 zie 1. 8. PICEU Tim, Over vrybuiters en quaetdoenders.Terreur op het platteland (eind 16de eeuw), Leuven, 2008, p. 244. 9. zie 1. 9’. dank aan Antoine Wyffels 10. zie 8. 11. zie 1. 12. Rijksarchief Brugge (RAB), INV 113 (Kaarten & Plans), nr 671 13. dank aan Denis Raman 14. dank aan André Haegeman 15. RAB, INV 324 (Watering MZOL) nr. 208 16. RAB, INV 324 (Watering MZOL) nr. 397. 17. zie 1. 18. zie 16. 19. idem. 20. RAB, INV 113 (Kaarten & Plans), nr.29 21. zie 12 22. idem 23. idem 23’. dank aan Dirk Vancraeynest 24. HUYS E. & VANDERMAESEN M., Inventaris van het archief van de watering van de Maldegemse Polder, Brussel, 2008, p. 1. 25. zie 1. 26. RAB, INV 113 (Kaarten & Plans), nr.505 27. zie 1. 28. www.belgica.kbr.be 28’. zie 9’. 29. zie 1. 30. zie 12. 31. RAB, INV 324 (Watering MZOL) nr. 403 32. zie 1. 32. zie 9’. 33. idem 34. zie 31. 35. zie 16. 36. zie 1. 37. zie 31 38. RAB, INV 324 (Watering MZOL) nr. 398. 39. idem 40. idem 41. zie 16. 42. Bib.Univ.Gent, Evacuation des eaux de Flandres, 1838.; met dank aan Michel Vanden Broeck