De revolutionaire duivenzolder op het bakhuis van het Chartreuzen-hof in Damme
Caroline Terryn & het bakoventeam
De Oude Damse Weg telt 4 hoeves en 2 daarvan hebben een bakoven: nr. 2 een heel bescheiden ‘ovenkotje’ en nr. 1 een groot bakhuis/zomerkeuken. Beide types kwamen vroeger al aan bod in deze bakovenreeks en we komen er later nog veelvuldig op terug. Ook de geslaagde restauratie van het bakhuis van Oude Damse Weg 1, dat het bakoventeam vorige lente bezocht, zal nog uitvoerig besproken worden. Nu beperken we ons tot de naam Chartreuzenhof en de duiventil.
Eigenlijk moeten we spreken van een duivenzolder, want strikt genomen is het geen duiventil of -toren, want dat zijn vrijstaande constructies (een til staat op poten). De duivenzolder boven de oven heeft 15 rechte invlieggaten op de zuidgevel van het bakhuis en is bereikbaar via een deurtje in de oostgevel (foto’s links).
Tijdens de restauratie van het bakhuis door de familie Heuvelman in 2003 kwam aan het licht dat de duivenzolder later bovenop de oven werd bijgebouwd. Bij zandstralen van de kalklaag (foto’s onder) bleek nl. dat de oven, net als het hogere bakhuis was opgetrokken in gele baksteen en de duivenzolder, die zo breed is als het bakhuis, in rode baksteen. Het kleurverschil komt door de herkomst en samenstelling van de klei. De gele stenen waren lokaal gemaakt van zeeklei. Die bevat meer kalk en minder ijzer dan rivierklei. Het hogere ijzergehalte geeft bakstenen uit rivierklei hun rode kleur, terwijl polderstenen geel zijn. 1
Daar te zijn is m'n grootst genot
Het houden van duiven werd in de 20ste eeuw gedemocratiseerd. Duivenmelken werd volksvermaak. Moerkerke kende van 1920 tot 2011 de Duivenmaatschappij ‘t Zuiden In.2 Voordien bewezen de diertjes vooral praktisch nut als bemester - de Perzen gebruikten al duivenmest om meloenen te kweken - als koerier of postduif en als lekkernij. Duif is van oudsher ziekenkost. Duivenvlees, -bloed en -lever werden gebruikt tegen o.a. krop, haaruitval en geelzucht. Zelfs de mest werd gebruikt als huismiddeltje. Vermengd met honing en om de hals gelegd verdreef het keelontsteking.3 Het houden van een vlucht duiven had echter ook een grote symboolwaarde.
Van adellijk statussymbool ...
In het Ancien Regime, voor de Franse Revolutie, was de duiventil een statussymbool, want het houden van duiven was sinds de 13de eeuw een 'heerlijk recht', voorbehouden aan de feodale heer, die meestal behoorde tot de bevoorrechte standen, adel en hogere geestelijkheid. De grootte van de vlucht en het duivenverblijf waren gereglementeerd. Een vrijstaande duiventoren was het privilege van een heer met rechtsmacht; in Vlaanderen blijkbaar ook van heren met lagere rechtspraak (die geen doodstraf mochten uitspreken). Op het huidige domein "De Zeven Torentjes" in Assebroek - een leenhof van het Brugse Vrije met een lagere rechtspraak - bevindt zich nog een duiventoren, wellicht uit de 16de eeuw, die wijst op de hoge status van dit voormalige goed.4
Elders mochten lokale heren met lagere rechtsmacht wel duiven houden, maar enkel in een duivenzolder die deel uitmaakte van een vrijstaand gebouwtje als een kennel, kippenhok of bakoven. In somminge streken mochten ook vrije boeren met minstens 2,5ha akkergrond in hun schuur een beperkt aantal duiven houden. Dit gold niet overal, want elke streek had haar gewoonterecht. Zo mochten in Drenthe (NL) ook rijke burgers een duiventil houden. Ze deden dat voor de consumptie, maar ook als statussymbool.5 Een duivenkot als statussymbool lijkt nu onzinnig, maar raakt juist de essentie van de standenmaatschappij: een privilege is een voorrecht dat het gewoonterecht voorbehoudt voor een groep mensen.
Welke regels in Damme en omgeving golden, moeten we nog uitvissen. Zo had de heer van Moerkerke het privilege op jacht, visvangst en zwanerie. Of onder de zwanen ook duiven vielen is niet duidelijk. De kartuizergronden lagen in 1757 overigens niet in de heerlijkheid Moerkerke en evenmin Boonem, maar in Sijsele. Volgens de Inventaris Bouwkundig Erfgoed van Damme had naast het Chartreuzenhof enkel de Spermaliehoeve in Sijsele een duiventil in de 16de eeuw; na het Protestants bewind (1578-1584) bestond die niet meer.6
... tot revolutionair symbool
Tijdens de Franse Revolutie werd de duiventil een symbooldossier. Enkele maanden voor het uitbreken op 14 juli werd tot in de kleinste Franse dorpjes naar de grieven van de burgers gevraagd. De klachten werden genoteerd in de zgn. Cahiers de doleances en naar de koning gestuurd. Een veel gehoorde klacht was het voorrecht van adel en hoge clerus om een duiventoren te hebben. In de nacht van 4 augustus 1789 werd dat privilege plechtig afgeschaft. In hun overwinningsroes bouwden vele boeren een duiventil op hun erf als symbool voor de afschaffing van de heerlijke rechten. Le pigeonnier devint la partie emblematique de I’habitat paysan puisque sa construction signifiait la fin des droits seigneuriaux.7
Op basis van de bouwperiode en mogelijke bouwheren kunnen we ook de duivenzolder van het Chartreuzenhof als zo’n revolutionair statement beschouwen. De duivenzolder dateert van na 1757 en voor 1845, want hij staat nog niet op een kaart van de kartuizereigendommen waarvan de hofstede deel uitmaakte, maar wel op de Buurtwegenatlas. Op volgende pagina bespreken we deze kaarten uitvoerig, maar hier ziet u al het bakhuis in 1757 (links) en 1845 (rechts). Links staat een vierkant bakhuis met uitspringende oven; rechts toont een vierkant. In dat vierkant zit, zoals nu, zowel het bakhuis als de oven vervat.
We kunnen daaruit besluiten dat het bouwen van de duivenzolder in rode baksteen bovenop de bakoven in gele steen dus gebeurde tussen 1757 en 1845. Deze datering is te verfijnen tot na 1783 want het is onwaarschijnlijk dat het tiental kartuizers die tussen 1757 en 1783 nog in het Brugse kartuizerklooster verbleven, op een verafgelegen pachthoeve een - dan nog illegale - duivenzolder gingen bouwen.
Het jaar 1783 was cruciaal voor de abdijhoeve die al 346 jaar lang aan de kartuizers behoorde. Jozef II schafte op 17 maart de contemplatieve orden, als de kartuizers, waar boete en gebed centraal stonden, af als ‘nutteloos’, omdat ze niet instonden voor onderwijs en ziekenzorg.8 Missen opdragen voor het zieleheil van wie daarvoor bij testament betaald had, vond de Verlichte despoot niet nuttig. Hij gaf het reusachtige Brugse kartuizerklooster aan de Langestraat een herbestemming als kazerne (sinds 1971 Gerechtshof) en verkocht hun andere goederen. Daaronder o.a. de abdijhoeve ‘bij Boonem’.
In 1791 werd dit Chartreuzenhof gekocht door pachter Nobis, die volgens de registers van de Watering van Moerkerke Zuid over de Lieve in 1777 gebruyker was van 62gemeten (27ha) van het clooster van de chartreusen in Brugge. In de eerstvolgende Wateringsregister die werd opgemaakt in 1847, blijkt Jan Nobus eigenaar van een/derde van de gronden die zijn naamgenoot [Nobis=Nobus] in 1777 pachtte. De rest had Nobus inmiddels verkocht aan Bernard Duthieu.9 De hofstede met boomgaard - het Chartreuzenhof - bleef eigendom van de familie Nobus. Wellicht bouwde deze familie de duivenzolder. Het bouwjaar achterhalen - al in 1793 of na 1795? - zal moeilijk zijn, maar de reden niet: het was niet omwille van de duivenmest of lekkere duifjes, maar om duidelijk te maken: hier wonen overtuigde revolutionairen, die niet terug willen naar het Ancien Regime.
Dat een voormalige pachter een abdijhoeve kocht en zich ontpopte tot enthousiaste voorstander of zelfs medewerker van het nieuwe regime, is geen alleenstaand geval. In Sijsele werd Pieter Sabot, pachter van de Spermaliehoeve de nieuwe eigenaar.10 De familie stelde haar nieuw verworven eigendom veilig via de politiek, want in 1797 werd Pieter Sabot onder Frans Bewind de eerste burgemeester van Sijsele.11
Het bakhuis van het Chartreuzenhof op kaart nr 37
De eigendomskaart van de kartuizers uit 1757 is cruciaal in dit verhaal. Ze bewijst overigens dat de naam Chartreuzenhof, die sinds 1947 op het toegangshekken prijkt (zie foto boven), wel degelijk historisch verantwoord is, omdat de hoeve van 1445 tot 1791 eigendom was van de kartuizers.
We kwamen de kaart op het spoor via een artikel in De Brugse kartuizen12 en konden ze fotograferen in het Brugse karmelietenklooster in de Ezelstraat. De archivaris, die ons welwillend te woord stond, vermoedt dat het kartuizerarchief bij de karmelieten terechtkwam toen de laatste kartuizer, broeder Jozef, die op hoge leeftijd onderdak kreeg bij de karmelieten, bij zijn overlijden in 1832 het kartuizerarchief aan hen naliet.
De oudst gekende afbeelding van het bakhuis dateert van 1757 (zie A’, detail van kaart A). De hofstede zelf komt al voor op de kaart van Pourbus van 1571 (zie E). Ze was van 1445 tot 1791 eigendom van de kartuizers, die zich in 1319 in Sint-Kruis hadden gevestigd.13 De hoeve lag in de zuidwestelijke hoek van een aaneensluitend gebied tussen de Malelei (in het westen) en de Sijseelse Watergang (in het oosten), die de grens vormde met Boonem. Het op de kaart ingekleurde gebied kartuizereigendommen was 61 gemeten groot. Dat is meer dan 27ha!
De kaart werd opgemaakt na de amortisatiewet van 1753. Keizerin Maria-Theresia, de moeder van Jozef II, verbood uitbreiding van grondbezit van geestelijke instellingen in de Zuidelijke Nederlanden omdat de clerus er - i.t.t. elders in de Oostenrijkse landen - vrijgesteld was van belastingen, waardoor de schatkist inkomsten derfde en omdat kloosters, kapittels en parochies zelden grond verkochten. Hun grond bleef eeuwenlang binnen die instellingen. Het waren goederen in de dode hand (Fr: mainmorte). Bij elke schenking of verkoop aan een kerkelijke instelling werd grond schaarser en dus duurder. Daarom waren ook rijke burgers en edelen, die zelf grond wilden kopen (de veiligste belegging), het verbod genegen.14
Om naleving van het verbod te kunnen controleren, moesten alle geestelijke grootgrondbezitters lijsten van hun onroerend goed doorgeven. De Brugse kartuizers waren grootgrondbezitters in West- en Oost-Vlaanderen. Landmeter Laurens maakte minstens 57 dergelijke figuratieve kaarten op, waarvan 5 op het huidige grondgebied Damme (o.m. met details van Vivenkapelle en Den Hoorn).15 We vonden het bakhuis terug op Kaartnr.
Kaart nr 37, Landen in Sint-Kruis bij Boonem (A) telt 2 gebouwen (rood): hoeve en bakhuis. Ze staan in een boomgaard (groen) en worden volgens de legende bewoond door Ignatius Strubbe. Die pachtte ook de meeste percelen zaailand (geel) en de enkele hooygars (groen). Dat zijn de oude Zwinarmen, die Pourbus als kreek afbeeldde (E). De kaart verschaft ook interessante informatie m.b.t. het wegennet.
De verdwenen Chartreuse Dreve
Volgens de kaart van 1757 (A) vertrok op 150m ten noorden van de hoeve een L-vormige dreef (roze). Ze sloot aan op een dijk die Pourbus nog niet aangaf. De Buurtwegenatlas van 1845 (B) gaf de dijk niet weer, maar de bomenrijke dreef was nog steeds een baken in het landschap. Ze heette zelfs nog Chartreuse Dreve (C), terwijl Jozef II de kartuizers al meer dan 60 jaar eerder, in 1783, had afgeschaft. In de ellenboog van de dreef werd na 1845 een hoevetje gebouwd, nu Vivensteenweg nr.1. Deze steenweg werd pas eind 19de eeuw aangelegd. De nieuwe diagonale weg dwars door de voormalige kartuizergronden verbond twee parallelle noord-zuidassen: die vanaf Stenenheule met die vanaf Vivenkapelle.
Voetnoten
1. SCHILLEWAERT R., De steenbakkerij of de steenovens van Hoeke in: Erfgoedblad Damme, 2012, p. 91. 2. RAMAN D., Van Duiven, Voetbal, Muziek, Wielrennen en Schutters in Moerkerke en Den Hoorn. 3. http://www.webringreestdal.nl 4. http://nl.wikipedia.org/wiki/Assebroek
.5. http://www.webringreestdal.nl 6. Inventaris Bouwkundig Erfgoed Dam-me, dl 2, p. 441 7. http://fr.wikipedia.org/wiki/Colombier_%28%C3%A9difice%29 8. ROOSE B. De Brugse Kartuizen, Brussel, 1996, p.12 9. RAB, Watering Moerkerke Zuid over de Lieve, inv. 324, Register van de bezitters, 31ste begin, nrs 170, 169 & 162 10. Inventaris Bouwkundig Erfgoed Damme, dl 1, p. 114 , 11. 1000 jaar Sijsele, Brugge, 1976, p. 139 12.DE GRAUWE J., Het goederenbezit van de Brugse kartuizen aan de hand van de eigendomskaarten uit het archief van de karmelieten in ROOSE Bernadette, De Brugse kartuizen 14de-18de eeuw, Dossier bij de gelijknamige tentoonstelling te Brugge (Rijksarchief) van 14 nov tot 20 dec. 1996, Brussel, 1996, p. 90. 13. DEVLIEGHER L., Kunstpatrimo-nium van West-Vlaanderen, Damme, p. 168. 14. De Nieuwe AGN, deel 9. 15. Met dank aan de prior en archivaris van het karmelietenklooster en J. Huysman, G. Houtteman en W. Morre.