☰ Extra

Hachelijk bezoek langs ’t Geleed - oktober 1944

Andre Morre

Toen op 10 mei 1940 de Duitsers ons land binnenvielen, was ik bijna 10 jaar oud en wanneer de oorlog in Europa op 8 mei 1945 eindigde, telde ik bijna 15 jaar. Gedurende die oorlogsperiode waren er veel gebeurtenissen in onze contreien die op mij een bijzondere indruk hebben nagelaten.

Na de "Slag van 't Molentje" op 13 september 1944, moesten we op 19 september have en goed, gelegen aan de Dasseweg 1, Platheule, verlaten, alsmede onze zelfgemaakte bunker in de vaartdijk. Volgens de Duitse bezetter werd het voor ons te gevaarlijk om nog langer in de voorste linie te vertoeven. Zodus gingen we in gedwongen ballingschap op de hoeve van Rene Maenhout-Brusselle, Fort Sint- Donaas in Lapscheure.(*)

Op 18 oktober had de Duitse Wehrmacht haar frontlinie achteruit getrokken naar de noordzijde van de Damse Vaart. De volgende dag, 19 oktober, had ons vader (Rene Morre) een verkenning gemaakt naar 't Molentje en Platheule en had vastgesteld dat gans de streek verlaten was. Hij had tevens een ontmoeting gehad met andere verkenners, Cyrille Plovie en Maurits Dalle, die bevestigden dat de kust veilig was.

Toen vader terug was, werden er onmiddellijk schikkingen getroffen om terug naar Platheule te versassen. Met buurman "Dolf Kerkhove" werd een overeenkomst gesloten om het vervoer te regelen.

's Anderendaags 20 oktober kort na de middag, werd gestart met de verhuis. Mijn broer Roger en ik zaten boven op de lading en waren zo opgetogen dat we, begeleid door Rogers accordeon, het toen zo bekende "It's a long way to Tipperary" begonnen te zingen. Gekomen ter hoogte van de steenoven van Florent De Fonseca zagen we plots enkele soldaten in khaki uniform naast de baan liggen.

Ze waren goed gecamoufleerd en zwaar bewapend. Ze deden teken dat we moesten ophouden met zin­gen en wezen richting Damse Vaart, waarmee ze waarschijnlijk bedoelden dat er nog steeds gevaar aanwezig was. Overgelukkig, omdat we nu na zo'n lange tijd eindelijk onze bevrijders hadden gezien, werd de terugreis verder gezet. Via de Vlienderhaag kwamen we te Platheule aan. Daar was geen kat te bespeuren, wij waren kennelijk de eerste terugkomers. Nadat we de schamele vracht gelost hadden, vertrok onze moedige verhuizer "Dolf1 terug met paard en wagen naar het Fort Sint- Donaas.

Onze woning, aan de noordkant van de Leopoldsvaart, vlakbij de plaats waar het Geleed in het kanaal uitmondt, had het oorlogsgeweld nog tamelijk goed doorstaan. Enkel de topgevel van onze schuur en twee konijnenkoten aan de voorkant waren door Canadese mortiergranaten gesneuveld. De woonst zelf was gelukkig nog goed bewoonbaar. Er diende wel een grote kuis te gebeuren, want sedert 19 september was er noch borstel noch dweil aan te pas gekomen. Vooreerst was het no­dig om de vloer af te schrapen met spade en schop. De Wehrmachtsoldaten hadden blijkbaar andere prioriteiten gehad dan huis en erf netjes te houden. Ook in het washok waar ze patatten kookten voor eigen gebruik in onze "zwijnsketel", hadden ze het vertikt om de asse op te ruimen. Ze hingen simpelweg de grote gietijzeren ketel telkens een tandje hoger aan de schouwhaak. Het kostte vader veel moeite en Westvlaamse schietgebeden om de ketel uit de schouw te krijgen. Ze hadden tevens onze wit-verlakte pispot gebruikt om de patatten uit de ketel te halen, want hij stond nog half gevuld naast de ketel aan de heerd.

Nadat het meeste opruimwerk was beeindigd, gin­gen Roger en ik op verkenning naar de vaartdijk. Zo ver men kon kijken, was de dijk, evenals de middendijk, omgetoverd tot een ongelooflijke verdedigingsgordel. Tientallen houten "bunkertjes", met graszoden afgedekt, zorgden voor een fascinerend panorama.

Bij het betreden van enkele van die "bunkers" waren we verrast door de grote hoeveelheid kookgerief die de Duitsers hadden moeten achterlaten. Natuurlijk was dat gerei afkomstig van de bewoners van Platheule en omgeving.

Toen we even later op de dijk kwamen kijken, zagen we aan de overzijde van beide vaarten enkele manschappen in khaki-uniform afkomen vanaf Platheulebrug, richting Moerkerke. Gekomen aan het uitgebrande huis van overbuur August Deweerdt, stapten ze de ruine binnen. Op dat ogenblik werden we teruggeroepen door moeder die ons opdracht gaf een portie aardappelen te steken. Die stonden immers nog ongeoogst op ons zeer drassig land. Gewapend met riek en mand trokken we naar het "patattestuk" en begonnen te rooien. Plots hoorden we geweervuur langs de overzijde van de kanalen. We dachten dat de voornoemde khaki's zich een beetje amuseerden. Maar opeens, op een paar meter van ons af, spoot de aarde omhoog. “Godverdomme, ze schieten naar ons!” schreeuwde Roger en meteen renden we als bezetenen naar binnen. Het schieten bleef duren en af en toe hoorden we de kogels inslaan op ons pannendak. Gans het gezin, zijnde vader en moeder plus vier kinderen, zat angstig te wachten op wat er verder zou gebeuren. Zelf zat ik achter de Leuvense stoof die vader voordien had aangestoken, als enige met het gezicht naar het raam dat uitgaf op het Geleed en luisterde gespannen naar het geschiet. Na enige tijd zag ik plots iets bewegen onderaan het venster. Verbouwereerd en als gehypnotiseerd zag ik enkele takjes met groene blaadjes omhoog komen tot duidelijk werd dat ze vastzaten op een soldatenhelm. Meteen verscheen er ook een zwarte loop van een machinepistool en het gezicht van een soldaat. Zonder nadenken veerde ik instinctmatig recht met beide handen hoog boven het hoofd en riep: "We geven ons over, we geven ons over!"

Later werd hier nog vaak mee gelachen, maar ik was toen een knaap van 14 jaar en op dat eigenste ogenblik was er niet het minste gelach. Zelf ben ik er steevast van overtuigd dat, had ik niet zo gehandeld, de soldaat gevuurd zou hebben in onze woonkamer ofwel een van de Mills-handgranaten die aan zijn webgordel bengelden naar binnen zou hebben geworpen. Ik denk ons leven op die manier te hebben gered. De soldaat deed teken met zijn wapen dat we naar buiten moesten komen. In het Engels maakte hij ons duidelijk dat hij wilde weten waar de schoten vandaan kwamen. Na een moeilijke conversatie begreep hij dat er gevuurd werd vanuit het uitgebrande huis aan de overkant. Zonder dralen haalde hij een geel driehoekig vlagje uit een van zijn broekzakken en bond dit aan de loop van zijn mitraillette. Daarna spurtte hij gebogen naar de vaartdijk, kroop naar boven en zwaaide enkele malen heen en weer met het vlagje. Meteen stopte het schieten. Vervolgens zagen we hem naar boven op de dijk klimmen en hoorden hem iets roepen in het Engels. Blijkbaar diende het vlagje als herkenningsteken. Met gebaren gaf hij ons te kennen dat zijn patrouille zich op Platheule bevond en al zwaaiend vertrok hij langs het Geleed, richting Platheule.

Nu, bijna zeventig jaar later, bewonder ik nog steeds de moed en koelbloedigheid van deze onverschrokken Canadese soldaat.

(*) zie: “Dicke Luft... deel 17” en “Op ’t Fort Sint- Donaas... ” in onze Nieuwsbrieven nrs 3 en 4 van September en december 2011.

2025 02 12 120716Ex) Dasseweg nr.1 bij het Geleed. Op de achtergrond: Platheule


 

Hachelijk bezoek langs ’t Geleed - oktober 1944

Andre Morre

't Zwin Rechteroever
2013
01
008-009
BV
2025-02-12 12:09:11