☰ Extra

De steenbakkerij of de steenovens van Hoeke

Remi Schillewaert

2025 02 11 163145Weinig bouwvakkers kunnen dat nog. Op de voorgrond staat een houten paal met dwarsers. Dat zijn de staken voor de rietmatten die de stenen beschermden tegen regen of gure wind. .- fotoverzameling Zr. Trees De Fonseca

Een vorige bijdrage over een ‘moefe’ in Erfgoedblad Damme, 2012, nr 2, eindigde met het begrip ‘veldoven’. Het bakken van gedroogde kleistenen gebeurde eeuwenlang in open lucht. Tot enkele jaren na de tweede wereldoorlog werkten er langs onze kust nog talrijke dergelijke ‘steenovens’.

2025 02 11 163217De laatste veldoven in Damme was die van Hoeke van de familie De Fonseca. Zuster Trees De Fonseca woont nog in het ouderlijk huis langs de Natienlaan. Wij laten haar zelf aan het woord: « Op deze foto (boven) staan de mannen van de bovenste rij op de een veldoven die pas is opgestart. Ze dragen klompen om op de hete oven te lopen.

De twee geknielde mannen daaronder honden een bordje vast met het opschrift ‘Marleghem 1890’. Dat verwijst wellicht naar het het stichtingsjaar van de werf te Westende ". In Hoeke begon Marleghem in 1908.

Bij de kruiwagen met hoog boord houden twee arbeiders elk twee gedroogde stenen klaar om ze volgens de regels van de kunst omhoog te gooien. De twee stenen dienden samen te biijven, zodat de man boven ze kon grijpen.

1908: de eerste nederzetting

2025 02 11 163234In 1908 richtte Oscar Marleghem te Hoeke een steenbakkerij op, langs het kanaal Brugge-Sluis omwille van de grondstof. De klei was er doorheen de eeuwen aangespoeld door het zeewater langs de vaargeulen van het Zwin. Karakteristiek voor de Hoeke-bakstenen en andere kuststenen was de specifieke gele kleur. Zeeklei bevat meer kalk en minder ijzer dan rivierklei. Het is juist het hoge ijzergehalte dat de baksteen uit rivierklei, afgezet door zoet water, na het bakken een rode kleur geelt. Stenen uit zeeklei zijn daarentegen geel.

Aanvankelijk werden kleilagen onder de teelaarde met spaden afgespit, wat zich nu nog merken laat in het niveauverscliil van weiden in de omgeving van de eerste nederzetting. De herberg “’t Visserken”, aanvankelijk bewoond door de familie Peel, alsook de aanpalende gebouwen en de huidige “Camping Hoeke”, getuigen van deze aanzet.

Valentinus Peel en zijn zoon Jerome hoedden een kudde schapen langs de vaartdijk. Zus Marie-Louise Peel baatte verder de ouderlijke herberg uit. De traditie van de schapenherder wordt tlians voortgezet door de provincie West-Vlaanderen.

Ook de familie Questier, die nu nog steeds bedrijvig is in “Camping Hoeke” op de site van de eerste neder­zetting, was van bij de aanvang van generatie op generatie werkzaam in de steenbakkerij.

Oscar Marleghem koos Hoeke niet alleen voor de klei maar ook omwille van de goede transportmogelijkheden langs de Damse Vaart. Drie barges - genaamd Esperance 1, 2 en 3 - brachten de bakstenen van Hoeke naar de loskade te Brugge. Die bevond zich aan de Dampoort, Noorweegse Kaai. Aan de ‘Sifon’ was de Damse Vaart nog niet onderbroken. De twee afleidingskanalen liepen nog onder de Damse Vaart door. Sinds de Tweede Wereldoorlog is het omgekeerd. De bakstenen werden in- en uit het schip geladen op kruiwagens. Met een kruiwagen vol bakstenen op een smalle loopplank rijden was niet simpel

2025 02 11 163250Deze postkaart van Damme uit de jaren 1920-’30 toont zo’n vrachtscliip. Bij windstilte werden de trekschuiten in de Damse Vaart op het jaagpad voortgetrokken, “geketst”.

2025 02 11 163306

1938: de tweede nederzetting

In 1938 verhuisde de steenbakkerij naar een nieuwe nederzetting (Damse Vaart Oost 14 en 15, Hoeke), onder de brug van de imniddels aangelegde baan Knokke-Maldegem, kant Lapscheure. Aldus kon men omliggende gronden aanboren voor kleiontginning. Tevens verbeterde voomoemde verbrede betonbaan het vervoer. Het huis nr. 14 gebouwd voor “de meestergast” van het bedrijf, en enkele aanpalende ge­bouwen en loodsen zijn nog in gebruik.

Mekanieke steenbakkerij

‘berlingske’: kipwagon om los materiaal als klei te vervoeren

2025 02 11 163326In de jaren 1930 - mogelijk bij de verhuis in 1938 - investeerde Marleghem in een volledig nieuwe technologie. De klei werd niet langer gedolven met de spade, maar wel afgegraven met een ‘excavator’: een graafmachine die de klei langs een schuin afwaarts lopende bedding van de aarde aflepelde.

Vanuit de excavator (zie foto boven rechts) viel de klei in wagonnetjes. Een dieseltreintje bracht ze naar de steenbak­kerij. De steenbakkerij had dus, zoals vele gemechaniseerde bedrijven, haar eigen ‘spoorweg’: een smal- of veldspoor.

2025 02 11 163341‘draaiplaat’: om korte bocht te nemen

Marleghem kocht zijn smalspoor bij de firma Decauville. Paul Decauville was oorspronkelijk een Franse suikerbietenboer. Omdat het heel lastig was om in natte winters met paard en kar de bieten van de zompige akkers te halen, ontwierp hij rond 1875 een tijdelijk spoor. Nieuw was dat het systeem bestond uit panelen waarbij de rails kant-en-klaar gemonteerd waren op stalen biels. De panelen konden door een man getransporteerd en geassembleerd worden.

2025 02 11 163402Na het succes op zijn eigen boerderij, richtte hij een fabriek op voor de massaproductie van dit systeem. Het bedrijf is een spoorwegimperium geworden. Er waren verschillende soorten wagonnetjes. Voor de klei waren er kiplorries, die zowel naar links als naar rechts konden kippen. Ze werden ook ‘berlingsjes’ genoemd, wellicht naar een fabriek in de omgeving van Berlijn. Ook praktisch waren de draaiplaten, waarbij de wagens haaks van spoor konden veranderen.

In de fabriek werd de klei gemalen en in baksteenvorm geperst. De mond van de kleimolen was rechthoekig: b.v. 20cm op 10cm, zodat er een doorlopende streng uit kwam. Die worst werd dan op maat gesneden. De natte stenen werden op planken gestapeld op platte wagens.

Een electrisch aangedreven open “tram” bracht deze wagens naar de overdekte “hagenbedden” waar de stenen werden neergezet, telkens met een tussenafstand om het droogproces in open lucht te bevorderen.

2025 02 11 163416fotoverzameling Zr. Trees De Fonseca


De drogende stenen werden bij dreigende regen of gure wind afgedekt met rietmatten. Het riet werd gekapt (zie foto) en tussen houten staken of ’persen’ geklemd. ‘Perse’ is algemeen Vlaams en komt van het Franse ‘perche’. Rietmatten heetten in Vlaanderen vlaken (MV: vlakens). In Algemeen Nederlands (AN) spreekt men van een vlaak, twee vlaken.

Aan de rietmatten kwam ook vlechtwerk van wissen te pas. Tenen of wissen (beide AN) zijn taaie twijgen, vooral van wilgen. ‘Wiedouw’, is een Vlaamse synoniem voor teenwilg. Boeren hadden soms een apart ‘wiedouwbosje’, voor vlaken en manden. De wilgen werden tot op de grond teruggesnoeid zodra de twijgen potlooddik waren. De tenen werden dan enkele weken in een sloot geweekt, tot ze spoepel genoeg waren voor vlechtwerk.

Niet alleen tegen de regen, maar ook tegen de zon moesten de drogende stenen worden beschermd. Om barsten in de klei te voorkomen werden bij te felle zon doeken in jute geweven over de stenen neergelegd.

Eens de kleistenen voldoende droog waren, werden ze gebakken in “veldovens”, die buiten de wintermaanden werden aangelegd. Over de opbouw van de veldovens komt u meer te weten in een volgend Erfgoedblad.

Stenen bakken in veldovens en dus in open lucht was afhankelijk van de weersomstandigheden. Het vergde heel wat vakkennis om het bakproces met welslagen te voltooien. Rookkanalen, luchttoevoer en warmteverdeling speelden daarbij een belangrijke rol. Het vuur werd van op de grond opgetrokken en tussen de gestapelde stenen verspreid bij middel van eivormige kolen. Met ronde kolenmanden brachten de branders de kolen in.

Na het branden werd de oven, die in trapvorm was opgebouwd, ook weer laag per laag afgebouwd. Per laag werden sporen neergelegd waarop wagons, opgetild door een kraan, werden neergezet. Het treintje circuleerde om stenen aan of af te voeren.

De bakstenen werden in aanvang per schip of met paard en kar, en later met vrachtwagens, naar de bouwwerven gebracht. Omdat het systeem met laadborden (paletten) pas in 1969 in zwang kwam, waren ook bij het transport veel handen nodig. Die vond men bij de kloeke landelijke bevolking in het omliggende.

Wwe Marleghem-Maenhout huwt De Fonseca

Bij het overlijden van Oscar Marleghem in 1940 zette zijn weduwe Ludwine Maenhout het bedrijf verder. Na de oorlogsjaren hertrouwde ze met Florent De Fonseca. Onze zegsvrouw, Zr Trees De Fonseca, komt voort uit dit huwelijk. Haar ouders bouwden de mekanieke steenbakkerij verder uit. In 1956 nam de steenbakkerij uitbreiding op aanpalende gronden in de gemeente Lapscheure, Fort Sint-Donaas.

Automatisering van de steenbakkerij

In de steenfabriek werden de stenen automatisch gevormd en in droogkamers gedroogd. Vanaf eind jaren 1960 was het niet langer nodig om constant het weer in het oog houden om de drogende stenen net op tijd te beschermen tegen regen of zon. Over de vervanging van de arbeidsintensieve veldovens door een ringoven en later een tunneloven zal een volgend artikel handelen.

De steenbakkerij of de steenovens van Hoeke

Remi Schillewaert

't Zwin Rechteroever
2012
04
006-009
BV
2025-02-11 16:41:07