Straffen en belonen: Onderwijs in groot-Damme (6)
Caroline Terryn
Plak en roede
Plak en roede waren eeuwenlang de attributen waarmee de onderwijzer werd afgebeeld. Op de middeleeuwse miniatuur (rechts) zit de schoolmeester op zijn catheder en geeft er een leerling van langs met een wel erg groot uitgevallen roede. Sinds 1982 verbiedt Europa kinderlijfstraffen zonder toestemming van de ouders, maar voordien hoorden ze bij het leven in de klas. Hoe aanvaard een goed pak slaag wel was, blijkt uit deze anecdote. « In Maldegem koos men in de lente een mooie meidag uit, om in het bos de vele roeden te gaan snijden, die voor de tuchtiging van wederspannige leerlingen gedurende een gans jaar gebruikt zouden worden.
Meesters en leerlingen trokken stoetsgewijze door de velden naar het woud en brachten juichend en zingend grote pakken roeden het dorp en de klas binnen. » Dit gevoel wordt ook vertolkt door het meisje midden op het schilderij De straffende schoolmeester van Jan Steen uit 1664 (rechts). Ze kijkt niet verontwaardigd, maar wel geamuseerd toe hoe de meester de jongen van de plak geeft. « Kinderen die zeer flink gestudeerd hadden en zich schitterend gedroegen, genoten het voorrecht te mogen meehelpen bij de dagelijkse bestraffingen; dikwijls mochten zij de ezelsmuts plaatsen op de hoofden van hun al te schalkse makkers, of zelf de stokslagen toedienen, als beulen voor hun «misdadige» kameraden ! » Zo’n typische ezelsmuts zien we op het schilderij.
Met straffen werd veel kwistiger omgesprongen dan met beloningen. Nu is het omgekeerd. De beloningen waren ook van een heel andere aard dan tegenwoordig. In de middeleeuwen werd een goed rapport beloond met een aflaat. Strafvermindering in het hiernamaals gold ook nog in de 17de eeuw, toen tijdens de contrareformatie ook de boerenkinderen naar school moesten, als een beloning voor wie alle catechismusvragen perfect kon beantwoorden.
Aflaat als beloning
De Brugse bisschop Baillencourt (1671 -1681) gaf alle catechisten - en hun ouders - 40 dagen aflaat. Dat is 40 dagen minder lang in het vagevuur. Daar komt iedereen terecht die met recht naar de hemel gaat (dat is enkel voor hen die zonder zonde zijn) of recht naar de hel vliegt (wie geen berouw toont voor zijn zonden). Wie wel berouwvol gebiecht heeft, moet na zijn dood toch boeten in het vagevuur, want een priester kan een zonde wel vergeven, maar de biecht kan geen schuld kwijtschelden. Een aflaat van 40 dagen bij een eerste communie was dan ook mooi meegenomen. Om te slagen in de catecheselessen van mijnheer pastoor gingen de kinderen ’s winters naar school waar de koster hen voorbereidde. Wie steun kreeg en zijn kinderen niet naar school stuurde, verloor zijn uitkering. Voor kinderen wiens ouders het schoolgeld niet konden betalen, kreeg de koster een vergoeding van de gemeenschap. De gemeenschap betaalde ook de communiekleren van de arme kinderen en de catechismusprijzen voor alle eerste communicanten.
Catechismusprijzen
In de 17de eeuw betaalde in Hoeke de dis de prijzen; in Damme en Oostkerke was het de gemeente, maar elders nam de parochie deze kost voor haar rekening. In de 18deeeuw was dit veranderd: in heel het decanaat Damme kwam het geld van de gemeente.3 De pastoor van Oostkerke kreeg jaarlijks 3 pond.4 In Lapscheure schreef Pastoor Heldewijs op 15 augustus 1740 in de kerkrekening 2 pond bij de inkomsten met als verklaring: “Over het coopen ende distribueren van de cathechismusprysen aen de joncheid deser prochie gedurende den tyd van een jaer omme hun daermee te animeren tot de christelycke leeringhe. " De gemeente bleef elk jaar hetzelfde bedrag geven, tot 1797. Toen verbood de Franse bezetter de godsdienst en dus ook de catechismusprijzen. 5
De rekeningen geven enkel het bedrag voor de catechismusprijzen, geen informatie over hun inhoud, maar aangenomen wordt dat het religieuze boeken of prenten waren. In de 17de eeuw was het overgrote deel van wat gedrukt werd van religieuze aard.
De Damse kosterszoon Maerten D’hooghe maakte op 31 maart 1663 een lijstje op van wat hij de laatste vier jaar van de pastoor van Damme gekregen had: in 1660 ‘een schilderie: den Verloren Soone ’ - een schilderie was een al dan niet ingekleurde prent of gravure -, in 1661 kreeg hij het boek Den Gotsalighen boer, in 1662 het schilderie “de Sententie (veroordeling) van ons Heere Jezus’ en in 1663 gaf de pastoor hem het boek Den Geestelicken Leytsman.6 Waarom Maerten dat lijstje neerpende, blijkt niet uit zijn schriftje, dat hij de titel Memorie-Bouckske meegaf. Mogelijk maakte hij na vier jaar een overzicht op van wat hij in zijn leertijd had verdiend. Maerten (° 1646) was 14 jaar in 1660 en wellicht startte toen zijn opleiding als koster- schoolmeester bij zijn vader. De pastoor zal hem bij elk einde van het schooljaar beloond hebben met een stichtend boek of een vrome prent.
Detais uit twee schilderijen van Ferdinand De Braekeleer (1792-1883) Het klaslokaal enDe dorpsschool (Ko.Museum Schone Kunsten Antwerpen).
Het geknielde wenende jongentje draagt de ezelsmuts. De schoolmeester met roede geeft een oonnjg.
Voetnoten
- Uit het vroegere schoolleven in: Ons Meetjesland, 1969, nr. 3,
- idem
- POPPE Petra, Het volksonderwijs in het decanaat Damme in de 17de en 18de eeuw, Leuven 1985, onuitgeg. lic.verh. KUL, p. 50
- DE KEYSER R., Een en ander over de scholen in Oostkerke in Rond de poldertorens, 1969, nr1, p. 8
- VANDENHEUVEL, Catechese te Damme rond 1660 in Rond de poldertorens 1983, p. 110