De 13de eeuw is de Gouden Eeuw van Damme (1)
Een Gouden Eeuw duidt op een periode van ongekende voorspoed. De meest gekende is Hollands Gouden Eeuw, de 17de eeuw. Antwerpens Gouden Eeuw viel een eeuw eerder. Antwerpen ontwikkelde zich in de 16de eeuw blikseinsnel tot een van Europa’s grootste handelssteden. Het bevolkings -cijfer verdubbelde razendsnel. In 1500 had de stad ca. 40.000 inwoners, in 1560 al zo’n 100.000. De Antwerpse troef was de Schelde. Aan de rede konden de grootste karvelen die de oceaan overstaken en koloniale waren meebrachten met gemak aamneren.
De 13de eeuw
Bmgge en liaar voorliaven Daimne kenden in de 13de eeuw een gelijkaardige expansie. Volgens voorzichtige schattingen telde Bmgge op het einde van de 13de eeuw 40.000 inwoners en Daimne 5.000. Vooral dat laatste cijfer is hallucinant: op enkele generaties was een klein vissershaventje aan het Zwin uitgegroeid tot een grote havenstad.
De spectaculaire groei van beide steden in de loop van de 13de eeuw blijkt ook uit de stadsuitbreiding. In 1297 - bij het begin van de Franse bezetting die duurde tot 1302 - legden zowel Brugge als Damme een versterking aan. Damme was veel groter dan nu: het strekte zich uit van de Romboutswervedijk in het noorden tot de Polderstraat in het zuiden. Als we die omwalling aanduiden op een luchtfoto en de vergelijking maken met Brugge, blijkt hoe spectaculair die groei was. Dammes eerste omwalling bestreek in 1297 - nog geen anderhalve eeuw na de stichting (kort voor 1180) - een oppervlakte die groter was dan de eerste Brugse stadsomwalling, terwijl Brugge in 1127 al drie eeuwen bestond, want de eerste handelaars hadden zich al in de 9de eeuw bij de grafelijke burcht gevestigd.
Het Zwin redde Brugge
Brugge zat rond 1100 met een groot probleem. In de 10de- 11de eeuw was Brugge het importen verdeelcentrum van Engelse wol voor Gent, leper en andere textielcentra in het graafschap, maar rond 1100 konden de zeeschepen het centrum moeilijker bereiken. Tot dan volgden ze de kortste weg tussen de Noordzee en Brugge en vaarden ze via enkele grotere geulen in het waddengebied ten noorden van Brugge, maar vanaf midden 11de eeuw werd dat moeilijker omdat de vaargeulen dichtsilbden door inpoldering. Gelukkig ontsond juist toen een nieuwe verbinding met de Noordzee. Vele overstromingen hadden in het noordoosten een diepe en brede geul achtergelaten en met de Stormvloed van 1134 ontstond het Zwin. De grotere schepen, vooral de koggen, konden nu langs het noordoosten tot dicht bij Brugge varen. De groeikansen vergrootten aanzienlijk toen Graaf Filips van de Elzas het Zwin liet afdammen. In 1180 gaf hij ‘die van ten Damme’ stadsrechten en privileges, maar de troef van Damme was haar hypermoderne havenfrastructuur. De afdamming maakte van Damme een diepzeehaven. De dam waaraan Damme haar naam dankt was de Kerkstraat De dam liep van de Romboutswervedijk op de linkeroever van het Zwin in het noorden tot aan de rechteroever in het zuiden, de Polderstraat.
Damme>dam=Kerkstraat
De grootste zeeschepen van het nieuwe type konden tot in de haven varen en er aanleggen aan een kade. Elders, zoals in Letterswerve, de voorloper van Damme, moesten zeeschepen zich bij vloed op de oever laten stranden om bij eb gelost te worden. Ook in de latere Zwinhaventjes was dat het geval. Een zeehaven met een kade was dan ook een enorm pluspunt. Het Damse stadsbestuur pakte ermee uit op zijn zegel. Het oudst gekende stadszegel (1238) toont fier hoe in Damme zeeschepen groter dan een huis aan een kade kunnen aanleggen.
Gravin Margaretha
Damme, een stichting van graaf Filips van den Elzas, kende haar hoogtepunt onder gravin Margaretha van Constantinopel. In 1252 gaf ze Damme het stapelrecht van haring, wijn, as en bepaalde ze een nieuw tarief voor grafelijke tol, die in Damme werd geind. Zij haalde ook de Oosterlingen naar Brugge door de kooplui uit steden als Lubeck, Hamburg, Aken, Keulen, Dortmund, Munster en Soest, die later het Duitse Hanzeverbond zouden vormen, zoveel privileges te geven dat ze Brugge beschouwden als hun stapelplaats in de Nederlanden. In de 14de eeuw zou Brugge hun voornaamste en de 15de eeuw zelfs hun enige stapelplaats worden. De Hanze domineerde de handel in de Noordzee en de Baltische Zee. Begin 14de eeuw zou de eerste galei uit de Middellandse Zee het Zwin oproeien en Brugge de draaischijf van de Europese handel worden.
In de 13de eeuw moesten alle vreemde kooplui met bestemming Brugge van boord in Damme: hun exotische koopwaar werd er van het zeeschip geladen en overgeladen op schuitjes naar Brugge en vanaf 1269 ook naar Gent. Die overslag vormde de basis voor de Gouden Eeuw van Damme.
De Lieve in Europees perspectief: het eerste grote handelskanaal
De Lieve is het kanaal dat Gent naar Damme groef om vlotter te kunnen handel drijven met de Hanzesteden van Noord- en Oost-Europa (zie vorige pagina). In het maartnummer maakten we ons sterk dat de Lieve niet alleen het oudste grootschalige scheepvaartkanaal van Vlaanderen was, maar ook van de Nederlanden en zelfs van Europa. Bij nader inzien dringt zich enige nuancering op: de Lieve was niet het eerste scheepvaartkanaal van die omvang, wel het eerste scheepvaartkanaal van die omvang voor commerciele doeleinden. We leggen dus de nadruk op het doel van het kanaal: handel drijven. Een handelskanaal van die omvang was nieuw.
Om massaal de schop ter hand te nemen en een kanaal te delven heb je een goede reden nodig. Er zijn er drie:
- de vijand op afstand houden (militaire grachten rond een stad of langs een moeilijk te verdedigen grens)
- water aan -of afvoeren(afwaterings-& irrigatiekanalen)
- transport per vlot of schip
Schepen kunnen uiteraard ook op de eerste twee soorten kanalen varen, maar erg nuttig is dat niet bij een militaire gracht - omdat een grens doorgaans geen handelsas is - en varen op afwateringskanalen is om moeilijkheden vragen. Scheepvaart vereist immers een constant, hoog waterpeil, terwijl de kunst van het waterbeheer er juist in bestaat het teveel of tekort aan water te regelen en dat gaat gepaard met een sterk wisselend waterpeil.
Gent groef de Lieve als scheepvaartkanaal. Zonder goede kustverbinding dreigde de grootste stad van het rijke Vlaanderen haar eersterangspositie te verliezen aan Brugge. Rond 1250 was dat uniek in Europa. Nergens anders stonden zo’n handelsbelangen op het spel die een kanaal verantwoordden en nergens anders maakten zoveel rijkdom en macht een dergelijke grootschalig project haalbaar. Toch bleek de Lieve niet het eerste grootschalige scheepvaartkanaal van Europa. Een ding hadden we over het hoofd gezien.
Nog een reden om te delven
De middeleeuwers investeerden niet alleen in economische projecten; hun aandacht ging ook en in de eerste plaats uit naar het religieuze. Het eeuwig leven verdienen, dat mocht wat moeite kosten. Kerken bouwen was een ideaal. Als er ter plaatse geen stenen waren, dan waren de middeleeuwers bereid ze zelf te bakken, zoals in de kuststreek (baksteengotiek) of ze te gaan halen per schip (zoals de Scheldegotiek in het Scheldebekken) en als ze dat niet via bestaande waterwegen konden bereiken, dan groeven ze desnoods een lang kanaal. Zowel in Engeland als Italie vonden we een lang scheepvaartkanaal dat even oud of ouder is dan de Lieve, maar niet om commerciele redenen gedolven werd, zoals de Fossdyk.
Voor de indrukwekkende cathedraal van Lincoln in het oosten van Engeland werden stenen aangevoerd via de Fossdyk, een kanaal van 18km dat de rivieren Trent en Witham verbond. Hoewel sommigen erbij blijven dat het al stamt uit de Romeinse tijd, lijkt het in de 12de eeuw gegraven voor de kerk
In het noorden van Italië verbindt De Naviglio Grande (49,9km) de bergrivier Ticino met Milaan. De bedoeling va deze investering was meervoudig. Milaan groef het oudste deel al in 1151 als verdedigingsgracht tegen Frederik Barbarossa. In 1258 werd die gracht verbonden met de rivier Ticino, die ontspringt in het Lago Maggiore. Vanaf 1272 konden schepen Milaan binnenvaren, maar irrigatie was de hoofdreden om het kanaal te delven: fris Alpenwater voor 500km² landbouwgrond. De handel met de bergbewoners rond Lago Magggiore en hogerop was bijkomstig. Vanaf eind 14de eeuw werd via de Naviglio Grande ook massaal marmer voor de dom van Milaan aangevoerd.
We kwamen beide kanalen op het spoor via het standaardwerk van Charles Hadfield, World canals: Inland Navigation. Het werd ons aangeraden door Johan Decavele, ere-archivaris van Gent en ter beschikking gesteld door prof. Eric Van Hooy-donck, voorzitter van Watererfgoed Vlaanderen. Op het eerste zicht een indrukwekkend werk, een turf van 422 pagina.
Hadfield mag dan een een notoir kanalenkenner zijn voor wat bet reft de periode vanaf de 18de eeuw, zijn overzicht van de middeleeuwen scliiet zwaar tekort, want hij heeft de Lieve niet opgenomen. Daimne komt wel verschillende keren aan bod, als belangrijke Zwinliaven en voorliaven van Brugge, maar over de Lieve: geen woord. Hoe kan dat nu? De enig mogelijke verklaring lijkt ons dat de Lieve in het buitenland nog onvoldoende is gekend. Aan de Lieve zelf zal het niet liggen: die kende met liaar 45km en 9 rabotten liaar gelijke niet in Europa. Althans niet bij de kanalen met een commercieel doeleinde.
Hadfield valt helemaal door de mand met zijn kaartje ‘Middeleeuwse waterwegen in en rond de Nederlanden’ (Low Countries). Daarop ontbreekt de Lieve en staan bovendien twee kanalen op van 1561: de Sassevaart van Gent naar Sas-van-Gent aan de Westerschelde en het kanaal van Bmssel naar Willebroek aan de Schelde, terwijl iedereen weet - of zou moeten weten - dat de middeleeuwen ‘officieef eindigdenop 1 januari 1500. :)
Handelskanalen uit de 12deeeuw
Met zijn aandacht voor de gekanaliseerde riviertjes uit de 12de eeuw maakt Hadfied het wel weer een beetje goed, alhoewel liij ook liier flatert door wel Bergen-Duinkerke op de kaart te zetten en niet het veel belangrijkere Sint-Omaars- Grevelingen. Sint-Omaars kende liaar bloeiperiode in de 12de eeuw, dus een eeuw eerder dan Brugge en Daimne. Ze dankte liaar rol als verdeelcentrum voor wol en laken aan liaar ligging aan de Aa, 30 km van de kust. Door de kanalisering van de Aa vergrootte de capaciteit van de schepen die Sint-Omaars aandeden van 6 ton in 1100 tot 600 ton ca. 1160.1 Toen gooide graaf Diederik van den Elzas het over een andere boeg. In plaats van verder te verbreden stichtte hij aan de monding van de Aa de overslagliaven Grevelinge. Zijn opvolger Filips zette die politiek verder en stichtte nog vier havens: Duinkerke, Nieuwpoort, Daimne en Biervliet.
Om van Nieuwpoort de haven voor leper te maken werd de Ieperlee, het riviertje waaraan de textielstad haar naam dankt, gekanaliseerd en verbonden met de IJzer (op de luchtfoto onder aangeduid met boog). Nabij Brugge damde graaf Filips het Zwin af en trok een arm van de Reie door tot waar het Zwin stopte. Biervliet is een geval apart, maar de andere 12de-eeuwse Vlaamse havenstichtingen waren d.m.v. een kanaal of gekanaliseerde rivier met een handelsstad verbonden. De grafelijke investering stimuleerde de handel, maar spijsde uiteraard ook de grafelijke kas, want in elke haven had de graaf een tolkantoor. Elk schip dat binnenvaarde moest hem tol betalen
Voetnoot
1. Hadfield, World canals: Inland Navigation. Past and Present, Londen, David & Charles, 1986, p. 25.