Op 't Fort Sint-Donaas te Lapscheure
Evacuatie- en oorlogsherinneringen - herfst 1944 (deel 2)
Roger Morre
Van maandag 25 September tot zondag 1 oktober
Met de dag werden de Duitsers onhebbelijker en dus minder hoffelijk. Dat ondervonden onlangs meer dan zestig burgers (sommige bronnen spraken van meer dan tachtig) van Den Hoorn-Moerkerke en de Oostvlaamse gemeente Middelburg die, ingevolge het evacuatiebevel, tot ontruiming van hun woonsten gedwongen werden.
Teneinde zo dicht mogelijk bij eigen have en goed te blijven, hadden ze hun toevlucht genomen in de ruime bunker die de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog te Lapscheure hadden gebouwd op het erf bewoond door landbouwer Gustaaf Dendooven.
Na verloop van enkele dagen verscheen daar een peloton gewapende SS-soldaten. Ze omsingelden het bouwwerk en sommeerden de vluchtelingen zonder verder getalm hun noodwoonst te verlaten en ergens onderdak te zoeken, verder van de frontlinie langs de Leopoldsvaart verwijderd.
Het bevel lokte hevig protest uit bij de ontstemde burgers. Sommigen weigerden hardnekkig om te vertrekken waarop een SS-officier zijn wapen dreigend schietensgereed hield en met snijdende stem uitriep dat iedereen die het waagde nog langer tegendraads te zijn op staande voet zou neergekogeld worden.
Ziende dat het de SS-ers menens was, zat er voor de weerloze burgers niets anders op dan pak en zak op de schouders te torsen om als dolaards meer kustwaarts of diep in West- Zeeuws-Vlaanderen ergens naar 'n voorlopige verblijfplaats op zoek te gaan. De bewoners van de hoeve - de familie Gustaaf Dendooven-Bertha Vergauwe - deelden hetzelfde lot.
Volgens naderhandse geruchten hadden de SS-ers in de omgeving van de bunker enkele vlugschriften met codewoorden gevonden. Bovendien werd aan Duitse zijde beweerd dat - bij nachte - reeds enkele malen kortdurende lichtflitsen opgemerkt waren in de velden rondom de hoeve Dendooven. Al die handelingen hielden, volgens de Wehrmacht, aanwijzingen in dat hier wel terdege sprake kon zijn van gepleegde spionage en/of sabotage ten behoeve van de vijand in het dichtbij gelegen oorlogsfront.
In Lapscheure had zich hetzelfde voorgedaan als op de wijk Platheule-Damme: vanaf maandagavond 4 september was er geen elektriciteit meer, terwijl het nog tot 23 september duurde vooraleer in de aanpalende Nederlandse grensgemeente Sluis de stroomtoevoer stopte.
Dat bleek uit gesprekken die enkele op ‘t Fort verblijvende evacues hadden met inwoners uit Sluis.
De stroomverdeling voor Sluis gebeurde te Sluiskil bij Terneuzen. De stopzetting ervan werd dan ook beschouwd als het teken dat de bevrijding van Sluiskil ofwel reeds een voldongen feit was, ofwel niet lang meer op zich zou laten wachten. “Dus”, klonk het heel optimistisch van onze noorderburen uit Sluis: “in Oost-Zeeuwsch-Vlaanderen is de klus geklaard. Nu zijn ze bezig in West-Zeeuwsch-Vlaanderen en komen Canadezen onze kant uit. Nog heel effe geduld en klaar is kees”!
Gespeend van alle radioberichten, waren wij tot nog toe in het ongewisse gebleven nopens het doel van de enorme luchtvloot die verleden zondag 17 september Platheule en wijde omgeving overvloog met tal van grote zweefvliegtuigen op sleeptouw. (Zie "Dicke Luft nabij de Leopoldsvaart"
Ofschoon men te Sluis niets van dat reusachtig vertoon had bemerkt, vernamen de inwoners - langs het Engelse B.B.C.- nieuws op de radio - reeds diezelfde zondagavond in de nederlandstalige uitzending dat duizenden zwaarbewapende parachutisten en dito commando’s waren neergestreken in de burnt van Eindhoven en Arnhem, met als opdracht laatstgenoemde stad en de aldaar gelegen Rijnbrug te veroveren om vervolgens het Duitse grondgebied binnen te trekken. Doch volgens het thans clandestien opgevangen radionieuws lukte het geallieerde aanvalsplan niet zo best...
Eveneens minder goed nieuws was er dichter bij huis: tientallen jongeren uit Sluis en omgeving werden - enkele dagen geleden - opgetrommeld door de Duitse bezetter voor het aanleggen van wat ze in Holland ‘n “knuppelweg” noemen, zijnde ’n brede wegeling bestaande uit ronde houten palen, in het zompig gebied vanaf de plaats “de Draaibrug” in de richting Sluis, alsmede voor het graven van een diepe antitankgracht in de buurt van Heille en zich uitstrekkend tot nabij de buitendijk van de Leopoldsvaart te Middelburg. Van Duitse zijde werd gedreigd met strenge maatregelen indien er niet voldoende opgeeiste werkkrachten kwamen opdagen.
De mededeling: “Er zijn daar zelfs Belgische burgers aan’t werk gezet” stuitte op ongeloof. Dat ging er bij onze evacues niet in. “Hoe kan dat nu?” vroegen zij zich hoogst verbaasd af.
Heel precies wisten de mededeelzame Nederlanders het ook niet, maar het zou gaan om Belgische personen die - verdacht van spionage of sabotage - werden opgepakt. De Sluizenaars hadden het nieuws “van horen zeggen” door personen die het op hun beurt vernamen van iemand wiens kennis of buurman als opgevorderde door de Duitsers werd ge-dwongen tot hulp bij het delven en graven. (1)
Nog volgens de Hollandse burgers hielden zich langs de vaart naar Sluis een aantal Belgische evacues op in de onmiddellijke omgeving van ”De Steenen Beer”, zijnde ’n restant van de eeuwenoude versterking ter verdediging van Sluis. Aldaar wachtten de Belgische “bivakeerders” er toekomstige gebeurtenissen af.
Op dinsdagnamiddag 12 september 1944 bereikten Canadese legerafdelingen met hun tanks niet alleen Moerkerkedorp, doch - bijna tegelijkertijd - eveneens Maldegem- centrum.
In beide gemeenten werd het grondgebied bezuiden de Schipdonkse vaart als bevrijd beschouwd. Zowel te Moerkerke als te Maldegem was het onmogelijk onmiddellijk door te stoten naar het vooropgestelde doel, namelijk: de haven van Breskens aan de Westerschelde. Daar hadden de
Duitsers een stokje voor gestoken door tijdig de bruggen over de afleidingsvaarten met dynamietladingen in de vernieling te jagen.
Te Maldegem-Strobrugge, ’n mini-enclave gelegen tussen de twee vaarten, deed de Duitse genie er nog ’n schepje bovenop: vooraleer zich terug te trekken achter de noordelijke buitendijk van de Leopoldsvaart werden ’n viertal woningen met springstof tot puin herschapen, zogezegd ter verkrijging van een ruimer uitzicht op het schootsveld - richting Maldegem en verderop.
In het reeds zwaar toegetakeld gehuchtje was het de bewoners toch nog mogelijk - mits wat klauter- en kruipwerk - om via de brug over de Schipdonkse vaart bevrijd Maldegemdorp te
bereiken, waar men deze vluchtelingen (merendeels vrouwen en kinderen) een veiliger onderdak bezorgde.
Wetend dat Strobrugge door de Duitsers werd verlaten en hopend dadelijk de bevrijders te mogen begroeten, besloten de niet-uitgewekenen ( ‘n 50-tal personen), zich ter plaatse schuil te houden in twee ruime bunkers die door de Duitsers werden gebouwd tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Het wachten op de bevrijders bleef echter maar duren. Niet vroeger dan op maandag 18 september verschenen Canadese militairen aan de bunker waarin 18 burgers - waaronder 6 vrouwen en een minderjarig meisje - verblijf hielden. Na een kort oponthoud verdwenen de soldaten in de richting Maldegem alwaar jong en oud de jaarlijkse kermismaandag en de bevrijding uitbundig aan het vieren was. Op Strobrugge werden feestelijke fanfare- en harmonieklanken opgevangen door de bunkerbewoners en wel in die mate dat ook zij ferm “in the mood” raakten. Een der zangers haalde zijn accordeon boven en tot laat in de milde nazomeravond werd geestdriftig en blij gezongen. Met het soldatenlied “It’s a long way to Tipperary” als menigmaal herhaald bisnummer! Niemand van het “zangkoor” stond er bij stil dat hun riedeltjes en deuntjes mogelijks gehoord werden tot binnen de Duitse gevechtsstellingen langs de buitendijk van de dichtbij gelegen Leopoldsvaart.
De volgende dag, dinsdag 19 september, begaf een van de “Strobrugge-bunkerzangers” zich op pad. Bij zijn terugkeer - uren later - bracht hij ’n emmer druiven mee ten bewijze dat hij tot in Maldegem-dorp geraakt was.
Diezelfde avond, terwijl de “bunkeraars” volop genoten van de buitenlucht en de meegebrachte druiven, stak plotseling een gehelmde Duitser zijn hoofd boven de nabij gelegen puinhopen uit. Zijn geweer richtend, beval hij op barse toon iedereen de handen hoog in de lucht te houden.
Met vijf “Kameraden” had hij met een rubberboot de Leopoldsvaart gedwarst om vervolgens - behoedzaam sluipend - tot dichtbij de bunker te naderen.
Terwijl twee soldaten de fel geschrokken burgers onder schot hielden, doorzochten de overigen grondig alle ruimten van de schuilplaats. Niets verdachts vindend, maakten zij aanstalten om naar hun vaartuig terug te keren. Dat gebeurde echter niet want een van hen uitte het vermoeden: “Die burgers zullen verraden dat wij hier waren”.
Onder bewaking en met het dreigement: “Bij de minste poging tot vluchten worden allen neergeschoten”, werden de angstige burgers langs de dijk weggeleid en even later - met behulp van de rubberboot - van de zuidelijke naar de noordelijke oever geroeid.
Nabij een in de dijk en langs de waterkant door de Duitsers gebouwde bunker - eveneens daterend uit de periode 19141918 - werd langs de noordelijke dijkflank afgedaald en zagen de gegijzelde burgers met verbijstering hoe massaal de Duitsers in hun loopgraven en andere gevechtsstellingen aanwezig waren.
Langs de weg van Strobrugge naar Aardenburg werden zij verder gedreven naar het Nederlandse Eede waar zij in een langs de baan gelegen hangaar onder strenge bewaking de nacht doorbrachten. De “lunch” die hen de volgende ochtend werd “geserveerd” bestond uit een emmer melk en een emmer “hutsepot”, plus de mededeling dat ze van Duitse zijde in geen geval nog op enig voedsel moesten rekenen. Daarna ging de tocht verder tot in Aardenburg. Daar werden de zeven vrouwelijke leden vrijgelaten met nogmaals de uitdrukkelijke mededeling geen beroep te doen op de Duitse welwillendheid voor het lenigen van honger en dorst. De vrouwen moesten zelf hun plan trekken en zorgen dat ze ergens onderdak en voedsel verkregen. Gelukkig werden zij opgevangen door de Aardenburgse gaarkeuken.
De 10 mannen werden gevankelijk naar de cellen van het plaatselijke politiekantoor geleid. Niettegenstaande ze daar heel krap “behuisd” zaten, kregen ze er nog ’n metgezel bij, met name Adriaan Quaak. Deze Aardenburger had de Duitsers tegen het zere been geschopt door - even tevoren - op straat luidop te verkondigen dat de Duitsers toch de oorlog verloren hadden.
Na ’n paar dagen ondervraging - afgewisseld met hout klieven en kappen - moesten de Strobruggenaren aan de slag. Samen met de opgeeiste Nederlanders dienden ze - onder Duits toezicht - vanaf Heille tot aan de Leopoldsvaart ’n vijf meter brede- en twee meter diepe “Tank-Falle” graven.
Die werkzaamheden werden stilgelegd nadat de Canadezen op vrijdag 6 oktober - tussen Moerhuize-Maldegem en Moershoofde-Sint-Laureins - er met veel moeite in slaagden over de Leopoldsvaart te komen (Operatie Switchback).
Omdat, tijdens de bittere gevechten die volgden, de Duitsers “bij bosjes” sneuvelden, werden de elf burgers thans ingezet om, als delvers, op ’n afgelegen kerkhof te Eede graven in gereedheid te brengen. Op sommige dagen werden meer lijken aangevoerd dan de grafdelvers konden bergen...
Op maandag 16 oktober werd Eede bevrijd en werd het tiental Belgen andermaal vastgehouden te Aardenburg, tot die gemeente op donderdag 19 oktober werd bevrijd. Meteen kwam een einde aan de meer dan vier weken durende lijdensweg van de Maldegemse onderdanen, zowel voor de mannen als voor de vrouwen, waaronder het minderjarig meisje Margriet Debbaut.
Voetnoot
(1). Na de bevrijding bleek dat deze bewering helemaal niet was verzonnen. Op Duits bevel werden inderdaad gevangen genomen Belgische burgers verplicht tewerkgesteld in en rond Aardenburg. Ofschoon het nader verklaren eigenlijk buiten het bestek van onderhavig relaas over ’t Fort Sint- Donaas valt, kan ik niet nalaten toch de hachelijke belevenissen van deze onfortuinlijke landgenoten te beschrijven.