Dicke Luft ... nabij de Leopoldsvaart Oorlogsdagboeknotities 1944 - Deel 17 en slot
Roger Morre
Donderdag 21 september
Ofschoon de voorbije nacht niet door oorlogsrumoer werd verstoord, had in de eerpelkelder bijna niemand 'n rustige slaap kunnen vatten. Haast onafgebroken was de nakende evacuatie als een naar spookbeeld in het gemoed blijven rondwaren.
In bedrukte stemming werd ons sinds verleden maandag meegebracht slaapgerief alweer op de kruiwagen geladen en keerden we huiswaarts. Zelfs de ochtendzon kon onze neerslachtigheid niet milderen. Overal waren doembeelden van de oorlog duidelijk merkbaar: de ingegraven sterk bewapende Duitsers langs de buitendijk van de Leopoldsvaart, het roerloos wateroppervlak dat zich naar alle kanten uitstrekte boven het verdronken landschap, de zwaar beschadigde toren van de parochiekerk te Moerkerke...
Hoe vaak hadden we in de richting van dat gehavende bouwwerk gekeken, terwijl onze gedachten uitgingen naar het gezin van nonkel Andre Morre-tante Maria Herman dat in het Nonnestraatje woonde, alsook naar pitje Sjarel Corthals en diens inwonende zoon nonkel Lowie, die - eveneens in bevrijd gebied - nabij de vernielde Jacxsensbruggen hun hoevetje uitbaatten?
Wij hoopten dat allen gaaf en behouden waren gebleven ondanks de vele Duitse beschietingen. Zonder gedachte aan afgunst, benijdden wij hen ten zeerste om hun herwonnen vrijheid. Schier ondraaglijk was dan ook de gedachte dat in onze onmiddellijke omgeving de grenslijn tussen bevrijding en onderdrukking lag en we - uitgerekend nu - door de Duitsers verplicht werden ons te verwijderen tot op minstens 3 kilometer afstand van hun meest vooruitgeschoven frontlinie, zijnde een bevel dat elke betrokken burger nog dieper binnen het gevaarlijk vijandig oorlogsgebied dreef en elkeen de hoop op een spoedige bevrijding ontnam.
Als zovelen waren ook wij de mening toegedaan dat evacuatie niet de minste zekerheid bood de oorlog te overleven. De ten behoeve van de plaatselijke bevolking uitgevaardigde "veiligheidsmaatregel" werd dan ook wel eens meer beschouwd als een drogreden, met als voornaamste doel elke pottenkijkerij vanwege de burgers te voorkomen...
Terwijl we - met veel tegenzin - onze evacuatieboedel buiten plaatsten, kwam Herr Oberleutnant ons voorzichtig mededelen dat de beloofde verhuis werd uitgesteld. De twee paarden bevonden zich op weg naar de smidse te Lapscheure voor een nieuw hoefbeslag.
Aangezien vader aan een partijtje boosaardig gesnuif en gegrom begon, gaf de officier hem meteen de verzekering dat het vervoer ”ganz bestimmt” in de loop van de namiddag zou gebeuren.
Net als de vorige dag was er op ons erf 'n druk gaan en keren van de vaartdijk naar de veldkeuken. In de weide liep pluimvee - dat stellig niet van ons was - wat onwennig rond. Het leed niet de minste twijfel: Duitsers waren de vorige nacht eens te meer de vaarten overgestoken om - ergens in bevrijd gebied - te plunderen. Omdat Arthur Klein nergens te bespeuren viel, werd hij door ons meteen als verdachte gebrandmerkt!
Uit de richting van Platheule-bebouwde kom naderden vier in gevechtskledij en met wapens toegeruste soldaten, als waren zij klaar om ten strij de te trekken. We vielen dan ook van de ene verrassing in de andere toen de verpleger Klein - drager van zijn onafscheidelijk Rode Kruis-koffertje - ten tonele verscheen, zich bij het groepje voegde, samen met hen naar de vaartdijk stapte, om vervolgens uit het zicht te verdwijnen in de diep en breed uitgedolven loopgraaf die - dwars door de gekasseide dijkweg - toegang gaf tot de noordelijke oever van de Leopoldsvaart, nabij de aanmeerplaats van op de Canadezen buitgemaakte stormboten.
Op slag werd vermoed dat Arthur Klein en diens kompanen nogmaals voor diefstal onderwege waren, ergens over de beide vaarten.
Benieuwd naar het verloop van hun rooftocht spitsten wij de oren. Geen wapengeknal vernemend, namen wij aan dat zij zich ongehinderd in bevrijd gebied bewogen. Nu werd het uitkijken naar hun terugkomst. Minder dan een uur later was het zo ver.
De buit van het vijftal "landpiraten" bestond uit in ontvreemde jutezakken geborgen flessen wijn, rund- en varkensvlees en kledingstukken (vesten, broeken en zowaar enkele hoeden)!
Hetgeen Klein had verdonkeremaand, was anders ook niet mis te noemen. Vanuit de verpleegkamer riep hij mij bij zich, grabbelde in een meer dan half gevulde jutezak en liet mij - onder luid grinniken - een geopend houten kistje cigarillo's zien. "Vorkriegsrauchartikel", beweerde Klein. Vervolgens verdween hij achter hoog opgestapelde dozen verband, en kwam - na enig gescharrel - met 'n kleine harmonika voor de pinnen.
2011: Schipdonkkanaal Zuid, eertijds Hoeve Gustaaf Vande Ryse, waar de Duitsers herfst 1944 ongenood kwamen foerageren ’.
Sprakeloos van verbazing herkende ik vrijwel onmiddellijk het instrument als zijnde afkomstig van Andre, de oudste zoon van landbouwer-burgemeester Gustaaf Vande Ryse, wiens hofstede over de vaarten op korte afstand van ons erf lag. Bij navraag omtrent de herkomst van de trekharmonica beweerde 'n glunderende Arthur Klein die van de Tommies te hebben "abgenommen". Even later gaf hij lachend toe verleden voornacht, op een heel grote hoeve, de accordeon te hebben meegenomen en verzocht mij deze terug te bezorgen aan de rechtmatige eigenaar, na afloop van de "Krieg".
Volgens Klein was de boerderij door de bewoners verlaten. "Alles steckt 30 Zentimeter im Wasser”, voegde hij er aan toe. Aangezien hij in de verzopen stallen vee had zien staan, vermoedden wij dat de familie Vande Ryse inderhaast op de vlucht was geslagen toen de in het voorjaar rondom het erf opgeworpen afdamming, in de namiddag van donderdag 14 september op meerdere plaatsen door Duitse mortiergranaten vernield werd. Klein liet tevens verstaan dat zijn vier reeds eerder ter sprake gebrachte metgezellen zinnens waren in de loop van de namiddag nogmaals een overtocht te wagen voor een "bezoek" aan de niet meer bewoonde hoeve. Men meende te weten dat er concurrence op til was van "Kameraden", in stelling gelegen langs de zijde van Platheulebrug. Het kwam er dus op aan de rivalen het nakijken te geven wat het weghalen van belangrijk geachte buit betrof.
Terloops voegde hij hieraan toe begrip te hebben voor de "Schwierigkeiten" die de uittocht voor alle Platheulenaren betekenden enerzijds, anderzijds vond hij het van alle "Leute” onverstandig hun nauwelijks verholen ongenoegen te laten blijken inzake het bevel tot evacuatie dat "sicherheitshalber” was uitgevaardigd ten behoeve van de betrokken "Zivilbevolkerung"!
Vader voelde zich geviseerd, dacht er het zijne van en fezelde tussen de tanden: "Waren hij en heel de "hannekesnest" in Duitsland gebleven, dan hadden we al die oorlogsmiserie nooit gekregen!"
Herr Oberleutnant gaf ons de raad alle achter te laten inboedel in onze huiskelder te bergen en vervolgens de deur dicht te nagelen.
's Middags hadden we de eer een laatste maal te gast te zijn bij de veldkeukenpieten. Overheerlijk smaakte hun " Fleischsuppe" waarin - benevens brokjes gestolen vlees - tevens 'n flinke hoeveelheid gehakte selder, ajuin en prei uit onze groententuin dreef.
Zonder overdrijving mocht gezegd worden: soep van de bij ons gelegerde Duitse koks, dat was zalig eten en drinken, en deed zowaar de schrale oorlogskost en rantsoeneringszegeltjes efkens vergeten! Evenwijdig met de loop van de buiten haar oevers getreden Geleedwatering, en eerder moeizaam naderend uit de richting Platheule - bebouwde kom, lieten paard en kar diepe sporen na in zompig geworden aardappel- en bietenvelden. Zoals was beloofd, arriveerden de “transportmiddelen” tijdig op onze doening Dasseweg, nummer 1. Gepland was de ganse verhuis in twee ritten te verrichten. Vooraleer het laden aan te vangen, maakte de voerman - een robuuste Duitse soldaat - 'n monsterende rondgang wat de mee te nemen verhuisboedel betrof. Hij zette een bedenkelijk gezicht en vond het raadzaam dat ons gezinshoofd zich tot de Oberleutnant wendde met het voorstel: deze namiddag twee ritten; morgen nog een rit. De officier verklaarde zich akkoord onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de laatste rit morgenvoormiddag plaats vond. Want na de middag zou een aantal ”Mannschaften" er zich in alle woonsten van vergewissen dat de burgerij tot de laatste man was vertrokken.
Daar ging vader niet op in. Ongetwijfeld zouden soldaten de deur forceren met alle beschadigingen vandien. Hij sprak met de Duitse overste af dat deze, bij definitief vertrek, de hem overhandigde zware huissleutel op de zevende trede van de zoldertrap zou leggen.
Ten noorden van de vaarten is de voormalige doening Morre omcirkeld; ten zuiden de hoeve Gustaaf Vande Ryse.
Het strookte met wat de verpleger Klein eerder op de dag liet doorschijnen: zijn "Kameraden" deden hun ochtendlijke roverij nog eens over op de hoeve van Gustaaf Vande Ryse.
Omdat Arthur Klein door infirmeriedienst belet was, werd het viertal nu vergezeld van een op Platheule ingekwartierde hospik. Ditmaal werden ten gerieve van hun veldkeuken twee varkens en drie schapen per boot overgezet en in onze weide achtergelaten. Dat zag ons gezinshoofd met lede ogen aan. Hij was van mening dat de hoeve - na totale plundering - in vlammen zou opgaan, verzocht de grijze Feldwebel een van de varkens af te staan en gaf hem de verzekering voor het dier te zorgen om het na afloop van de ”Krieg” aan het landbouwersgezin Vande Ryse terug te bezorgen. De Feldwebel vond dat "eine edle Geste". Vader kreeg zelfs de eer een varken te kiezen.
Het viel op dat de Duitse strooptochten almaar driester werden. Aanvankelijk na het invallen van de nachtelijke duisternis, doch thans ook bij klaarlichte dag, schrokken zij er niet voor terug de vaarten te dwarsen voor plundering. Dat zulks tot nog toe moeiteloos kon gebeuren, was te wijten aan het feit dat de Duitsers het volgende in de smiezen hadden gekregen: tussen de Damse vaart en de westelijke rand van de gemeente Moerkerke, lagen - vanaf de buitendijk van de Schipdonkse vaart - sedert de lente grotendeels door onder waterzetting geteisterde landbouwgronden tot in de onmiddellijke nabijheid van de Weststraat en Vivenkapelle.
Sinds dinsdag 12 september werd deze weinig bebouwde en blank gezette oppervlakte door ons aangezien als bevrijd gebied, terwijl de Duitsers het als een weinig gevaarlijk "Niemandsland" beschouwden. Hun observaties wezen uit dat hun tegenstrevers geen aanstalten maakten om binnen genoemde zone verkenningen uit te voeren. Dat was geruststellend. Dus huldigden zij het principe: "de gelegenheid maakt de dief". Wij vonden het dan ook jammer dat het evacuatiebevel ons de kans ontnam hun rooftochten voorts van nabij te blijven volgen...
Om onze Duitse paardenmenner wegwijs te maken, had het eerste transport plaats met broer Andre als gids. Bij aanvang van de tweede rit, plaatsnemend op zakken graan en huisraad, met als mede- passagierster onze grotendeels van haar oorlogskwetsuren herstelde wijfjeshond Hexe, zagen wij hoe enkele, immer in de weer zijnde keukenpieten hun arbeid onderbraken om ons heel even na te wuiven. Hun eenvoudig stil afscheidsgebaar werd nagevolgd door Wehrmachtsoldaten langs de buitendijk. En gezegd zoals het was, het liet ons, als evacues in spe, niet onberoerd.
In de late namiddag, het lapje eigendom aan de vaartdijk te Platheule gedwongen in vreemde handen achterlatend, begon voor het gezin Rene Morre de heenreis, richting evacuatieadres ... Of er ooit een terugreis, richting eigen haard zou zijn, bleef alsnog een heel onrustbarend vraagteken...Niet alleen voor ons, doch evenzeer voor alle medeburgers, zowel Nederlanders als Belgen, die benoorden de Leopoldsvaart, ingevolge het ontruimingsbevel, have en goed moesten achterlaten, vanaf de zeesassen te Heist tot voorbij de Isabellasluizen te Boekhoute...
EINDE