☰ Extra

Onderwijs in Groot-Damme tot de 19de eeuw
Deel 3: de koster-schoolmeester vanaf midden 17de eeuw

Caroline Terryn

We blijven nog even in de 17de-18de eeuw. Onderwijs werd toen algemeen. Overal gingen vrijwel alle kinderen naar de plaatselijke school. Vanuit afgelegen gehuchten of kleine parochies trokken ze in weer en wind naar de dichtsbijzijnde parochieschool; vanuit Hoeke moesten ze naar Westkapelle. Schoolgaan werd veralgemeend sinds elke volwassene zijn Pasen moest houden en dus minstens een keer per jaar ter communie moest gaan. De Eerste Communie werd voorbereid op school. De echte catecheselessen gaf de pastoor op zondag, maar tijdens de weekdagen in de winter bracht de schoolmeester de dorpsjeugd de gebeden en de geloofspunten bij. Hij leerde hen ook lezen, schrijven en rekenen, maar dat was zwaar ondergeschikt aan het godsdienstonderwijs. De parochieschool moest in de eerste plaats overtuigde katholieken vormen. De Spaanse Nederlanden zagen de school als een middel in de strijd tegen het protestantisme.

Dit artikel focust op de schoolmeester. Zoals al aangetoond in de vorige nummers, kwam die taak toe aan de koster. Stad Damme, waar de koster het lesgeven aan iemand anders overliet, vormde een grote uitzondering. In het decanaat Damme bestond het lerarenkorps voor 90% uit koster-schoolmeesters.1 De Latijnse bronnen noemen hem de custos-magister.

De benoeming van de koster-schoolmeester

De benoeming van de schoolmeester was een kerkelijke aangelegenheid: ze gebeurde door de patroon van de parochie, op advies van de pastoor en in handen van de deken. De koster was de assistent van de pastoor en het was dus logisch dat de pastoor hem uitkoos. De belangrijkste vereiste om koster te worden was een onberispelijke levenswandel of zoals de tijdgenoten zeiden : „goet van naeme ende faeme.’

De voorgedragen kandidaat werd door de overste van de pastoor, de de­ken, ondervraagd over de belangrijkste geloofspunten. Als hij daarin geslaagd was, moest de schoolmeester de eed van trouw aan de katholieke kerk zweren in de handen van de deken.4

Intellectuele capaciteiten en algemene bekwaamheid werden enkel getest als er meerdere kandidaten waren. In hun wet op de parochieschool van 1608 hadden de aartshertogen Albrecht en Isabella wel gewezen op het nut van intellectuele capaciteiten: nutheyt ende wysheyt, maar in de praktijk kwam het erop neer dat de deken of pastoor een bekwaamheidsattest moest afleveren.5 De clerus moest dus bepalen of de schoolmeester niet alleen voorbeeldig en vroom was, maar ook bekwaam genoeg om les te geven. Van een officieel lerarendiploma was er nog lang geen sprake, laat staan van een lerarenopleiding.

2025 02 07 100503Rubens portretteerde de aartshertogen Albrecht en Isabella. Met hun schoolwet van 1608 bekrachtigden ze de kerkelijke verordeningen voor het oprichten van parochiescholen. Ze lagen zo aan de basis van het dorpsonderwijs.

 

De uiteindelijke benoeming van de koster gebeurde door de patroon van de parochie. Die stelde ook de pastoor aan. De patroon van een parochie kon een abdij, kapittel of het bisdom zijn. Dat varieerde van dorp tot dorp en ging terug tot de vroege middeleeuwen.6 Wie de patroon van Sijsele was hebben we nog niet kunnen terugvinden; het staat althans niet vermeld in het boek 1000 jaar Sijsele. Alle andere parochies van het huidige Damme - Oostkerke, Lapscheure, Moerkerke, Damme en Hoeke - hadden sinds de middeleeuwen de abdij van Saint-Quentin te Vermandois als patroon en tiendheffer. De Noordfranse abt moest niet alleen de pastoors maar ook telkens alle kosters benoemen. Zo lezen we in het visitatieverslag van 1764 dat de Damse koster Joannes de Bel met alles in orde was: hij was getrouwd, was van goede zeden, gaf goed les aan de kleintjes en was in 1759 benoemd door de patroon, de Abt van Saint-Quentin.

Merkwaardig is dat Moerkerke in de 18de eeuw, zeker na 1723, niet langer onder deze patroon viel, maar onder de Abt van de Duinenabdij van Brugge. Die had de parochie Moerkerke bij verkaveling overgenomen van de Sint-Kwintensabdij.”8 Sindsdien was de Brugse abdij de grootste tiendheer van Moerkerke, moest ze instaan voor het onderhoud van de kerk en pastorie en benoemde de abt van Ter Duinen de Moerkerkse pastoor, onderpastoor en dus ook de koster.

Of ook de kleine minderheid leken-leerkrachten die geen koster waren eveneens werden benoemd door de patroon en of ook zij aan de deken een geloofsbelijdenis moesten afleggen, vonden we niet terug.

Niet-kerkelijke inspraak bij de benoeming

De kosterbenoeming was echter geen louter kerkelijke aangelegenheid. Ook al in de 17de eeuw had de wereldlijke overheid een vinger in de pap. Volgens de wet op de parochieschool van de aartshertogen Albrecht en Isabella uit 1608 werd de schoolmeester weliswaar benoemd door de kerk, maar dat moest gebeuren in samenspraak met de schepenen en notabelen, dus de lokale wereldlijke overheid.9 Deze schepenbank was samengesteld door de dorpsheer. Bij haar onderzoek naar Het volksonderwijs in het decanaat Damme in de 17de en 18de eeuw merkte Poppe nergens inbreng door de dorpsheer op.10 Dat werd echter weerlegd door jR?ne De Keyser. In Oostkerke stelde hij wel degelijk wereldlijke inmenging vast.11

Na de dood van koster Jan Godenne in 1653 was er een opvolgingsprobleem. De heer van Oostkerke, Lodewijk De Corte verzette zich tot twee keer toe tegen de nieuwe koster-schoolmeester: eerst tegen Jacques Godenne, zoon van de vorige koster, en vervolgens tegen Joris Ellecop. Beide kandidaten waren naar voor geschoven door de pastoor en de notabelen die in de kerkfabriek zetelden, maar vielen niet in de smaak bij de heer van Oostkerke. Hoewel hij ook inzage in de kerkrekeningen had, kon hij niet voorkomen dat beiden enkele jaren tegen zijn zin als koster-schoolmeester dienst deden en betaald werden. De heer van Oostkerke kon hun aanstelling telkens wel ongedaan maken met steun van de hogere overheid. De kerkfabriek moest immers jaarlijks haar rekeningen voorleggen aan het Brugse Vrije. Wellicht op advies van de heer, weigerde het Vrije de rekeningen goed te keuren. Pas toen de kerk­fabriek een andere, derde koster, aanstelde die wel de goedkeuring genoot van de heer van Oostkerke, aanvaardde het Brugse Vrije de reke­ningen. Ook in 1780, meer dan een eeuw later, stond de toenmalige heer van Oostkerke er op de koster-schoolmeester te benoemen.

Koster-schoolmeester op proef?

De eigenlijke benoeming gebeurde dikwijls enkele jaren na de aanstel­ling. Mogelijk was er dus een zekere proeftijd. Zo stelde de abt van Ter Duinen in 1747 Benedictus Caere uit Zevekote voorlopig aan als koster van Moerkerke en benoemde hem vijf jaar later. Naderhand bleek kos­ter Caere toch niet zo’n goede keuze. Althans volgens het visitatieverslag van 1754. Toen vernam de deken van de pastoor dat de koster koppig was. Waaruit die koppigheid bestond, komen we niet te weten, maar het is al uitzonderlijk dat historische bronnen iets persoonlijks meedelen en een licht werpen op karakter en (on)hebbelijkheden van de mensen achter de namen. Hetzelfde visitatieverslag typeert de pastoor - 63 jaar en dus voor die tijd oud - als vreedzaam, maar eerder schuchter en meldt dat hij zelden het preekgestoelte beklimt. De cathechese neemt hij wel ter harte. De onderpastoor, is dan weer een energieke veertiger die houdt van jagen en vissen - maar zich voorneemt dat wat te minderen. Hij predikt dikwijls en is altijd bereid om de zieken te bezoeken. Ook hij geeft cathecheselessen.14 Dat is wel nodig want Moerkerke telde 870 kommunikanten en dus naar schatting meer dan 200 scholieren.

Koster van vader op zoon

Een kleine meerderheid van de kosters was getrouwd. Dikwijls gaven ze hun taak door aan hun zoon. In die zin was het kosterschap een beroep als een ander. In de meeste parochies was er een halve eeuw lang een koster met dezelfde familienaam. Meestal betrof het twee generaties: de zoon die de vader opvolgde.15

Het kostergeslacht Faveers uit Oostkerke spant de kroon. Meer dan een eeuw lang werden in Oostkerke de klokken geluid en de kinderen onderricht door de Faveers. De stamvader was Petrus Faveers. Hij was koster van 1692 tot 1719. Petrus werd opgevolgd door zijn zonen: eerst 15 jaar Benedictus en dan Pieter. Pieter Faveers oefende maar liefst vijftig jaar lang het kosterambt uit: van 1734 tot 1784; Pieters zoon Johannes volgde hem op tot 1793.16

De oudere zonen draaiden mee in het bedrijf. De volkstelling van 1748 meldt dat in Sijsele koster Marijn Adriaen samen woont met ’syne huysvrouwe De Pronde Joanne en Philippe hunne sone, oudt 16 jaer, syn vader dienst doende’. Of Philippe ook echt les gaf, of enkel de klokken luidde, is niet zeker. Als een nieuwe koster aangesteld werd, verkoos men volwassen mannen: kwestie van een overvolle klas aan te kunnen.

Ook de echtgenotes en dochters werkten mee. Poppe noteerde dat een kandidaat-koster uitdrukkelijk stelde dat hij was getrouwd en zijn vrouw en dochter konden meehelpen ‘door te houden eenen naaywinckel of te leren stoppen en nayen.’18 Dergelijke cursussen Snit en Naad waren voorbehouden aan meisjes. Daarover meer in een volgend artikel. De enige vrouw die volgens de geraadpleegde bronnen, alle lessen gaf, was een kostersweduwe. Veertien jaar lang onderwees ze de Bredense jeugd, van 1765 tot 1779, tot haar zoon oud genoeg was zijn vader officieel als koster op te volgen.18

Dronken schoolmeesters

Hoewel kosters werden gekozen omwille van hun ‘ deughtsaemheyd en ‘goet comportement’, waren er af en toe schoolmeesters met een drankprobleem. Alcoholisme was algemeen verspreid en kwam blijkbaar ook voor bij mensen met een voorbeeldfunctie. De koster van Westkapelle en die van Zuienkerke waren aan de drank, maar volgens het visitatieverslag had hun drankzucht geen nefaste invloed op het onderwijs. In Vlissegem was het erger gesteld. Koster Martinus Anthierens schopte er in een zatte bui schandaal voor de ogen van zijn leerlingen. Ook in Nieuwmunster, Bredene, Heist, Houtave en Ramskapelle leden de lessen onder de drankzucht van de schoolmeester.

Petrus de Bel, koster-schoolmeester in Damme, was een beruchte drinkebroer. De deken schreef over hem in 1716 ‘est potator famosus vim’ (hij is gekend als wijndrinker). De herbergier Pieter de Meyere had hem ‘op eenen corten stont 2 glaesen franschen brandewyn’ zien drinken. De zusters van het Sint-Janshospitaal bevestigden dat ‘Pieter de Bel, coster, gereputeert is voor eene van de meeste dronckaerts alhier, soodat hij ierdoor vele groeve schandalen binnen Dam­me gegeven heeft en in syn dronckenschap zeer gewent is afdraegende te spreken van synen heer pastoir. ’ Het kwam zover dat de koster geen les meer mocht geven. Er werd een extra schoolmeester aangesteld. De Bel mocht wel wel koster blijven en zijn zoon Joannes kon hem in 1720 opvolgen. De Bel genoot immers de steun van de burgemeester van Damme. De burgemeester intimideerde zelfs de deken. In zijn visitatieverslag schreef de deken dat hij ‘met alle dreigementen versocht te zyn van de burgemeester, opdat hij onderschreven onderteeckene, den coster niet by drancke gezien te hebben.’ Hij moest dus boudweg ontkennen wat iedereen wist: meester de Bel dronk.

Wordt vervolgd

Voetnoten

1. POPPE Petra, Het volksonderwijs in het decanaat Damme in de 17de en 18de eeuw, Leu-ven, 1985, onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL, in POB Damme. Damme, Sijsele 1985 , p. 71 2. POPPE, p. 104. 3. POPPE, p. 102. 4. POPPE, p. 96. 5. POPPE, p. 95. 6. POPPE, p. 98. 7. RAB Bisdom Brugge (Nieuw Kerkarchief) inv 123 nr. 400 Deka-nale visitatie Dekanaat Damme, 1764, p. 1 R. 8. DE SMET Jos, Over het kerkelijk leven te Moerkerke in de 18e eeuw in Rond de Poldertorens, 1965, nr 2, p. 59. 9. POPPE, p. 96. 10. POPPE, p. 98. 11. DE KEYSER R., Een en ander over de scholen in Oostkerke in Rond de Poldertorens, 1969. 12. idem. 13. DE SMET Jos, Over het kerkelijk leven te Moerkerke in de 18e eeuw in Rond de Poldertorens, 1965, nr 2, p. 59. 14. POPPE, p. 98. 15. POP-PE, p. 76. 16. POPPE, p. 76. 17. De Smet Jos, De bevolkingscijfers van de gemeenten van onze kring in: Rond de poldertorens, 1961, nr. 2, p. 69. 18. POPPE, p. 146. 19. POPPE, p. 75. 20. POPPE, p. 52. 21. POPPE, p. 52. 22. POPPE, p. 51. van onze kring in: Rond de poldertorens, 1961, nr. 2, p. 69.        18. POPPE, p. 146. 19.

Onderwijs in Groot-Damme tot de 19de eeuw. Deel 3: de koster-schoolmeester vanaf midden 17de eeuw

Caroline Terryn

't Zwin Rechteroever
2011
03
108-113
BV
2025-02-07 10:05:48