☰ Extra

Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart Oorlogsdagboeknotities 1944 - Deel 16

Roger Morre

Woensdag 20 September

Vanaf de prille ochtend was de zon van de partij. Wat een weelde, die ononderbroken reeks prachtige nazomerdagen! Erger dan 'n doodzonde toch dat die verwenste, meer dan ellendige oorlog het landelijk leven eveneens vertroebelde en stil deed vallen... Zelfs in de niet door watersnood geteisterde velden en landerijen was geen beweging, laat staan arbeid te bespeuren. En dat in een seizoen dat - in normale omstandigheden - wemelt van bedrijvigheid...

Alles lag er zo troosteloos en verlaten bij. Overal heerste een gevoel van angst en onveiligheid; overal konden dood of verminking onverwacht en meedogenloos toeslaan...

Langs de Sint-Pietersdijk huiswaarts kerend en van op een afstand de bijna zes meter brede dijkbres in ogenschouw nemend, was er duidelijk circa twintig centimeter hoogteverschil zichtbaar tussen de waterspiegel van de Leopoldsvaart en deze van het verdronken landschap dat zich uitstrekte vanaf de Geleedwatergang tot aan de westelijke zijde van het gehucht 't Molentje-Moerkerke.

Nochtans werd sedert verleden zaterdagmorgen geen verhoogde waterstand meer vastgesteld. Wel vingen we geruchten op als zou de Geleedwatergang - zich slingerend doorheen de poldervlakte tot in Lapscheure - er aldaar oorzaak van zijn dat overstroming niet enkel omwonenden bedreigt, doch evenzeer Duitse secties die nabij de oevers hun gevechtsstellingen in gereedheid brengen.

Op ons erf waren de Duitse keukenpieten reeds druk in de weer. Van de verpleger Klein vernamen we het opzienbarend nieuws dat hij - samen met vijf gewapende Wehrmachtsoldaten - tijdens de voorbije nacht de beide vaarten overstak met gebruikmaking van Canadese stormboten waarvan er verleden week 'n aantal - al dan niet beschadigd - in Duitse handen waren gevallen.

Zogezegd hadden de vijf soldaten als opdracht het vijandelijk terrein langs de buitendijk van de Schipdonkse vaart te verkennen. De verpleger Klein vergezelde hen voor het eventueel verstrekken van medische hulp ingeval zich een ongeval voordeed, of bij een mogelijke schermutseling met de vijand.

In werkelijkheid waren zij er op uit om - in bevrijd gebied - de door de bewoners verlaten hoeven te plunderen. Een rooftocht die - volgens Klein - moeiteloos verliep. Nog voor het middernachtelijk uur was verstreken, bezorgden zij hun buit die bestond uit in jutezakken gestopt pluimvee en een aan de poten vastgeknoopte jonge vaars, aan de veldkeukendienst. Klein stelde dan ook verrukkelijke “Fleischsuppe” in het vooruitzicht...

We zaten bijna door onze voorraad bakmeel heen. Daar de meest dichtbije maalderij Provoost op ‘t Molentje tijdens de Canadese aanval totaal werd verwoest, moest ons gezinshoofd uitwijken naar de maalderij Paridaen te Lapscheure.

Gelukkig bleef het hem bespaard dat graanvervoer - zowat 50 kilo­gram tarwe - per fiets te verrichten. Het toeval wilde dat landbouwer “Firren” Desutter eveneens naar de molen moest. Zoals overal op Platheule waren op zijn hoeve eveneens Duitse militairen gelegerd. Een van hun oversten had een in Frankrijk buitgemaakte boerenwagen, getrokken door twee opgeeiste Franse paarden, en een Duitse soldaat als voerman, te hunner beschikking gesteld. Dat moest die officier geen tweede maal zeggen! Dankbaar voor het aanbod lieten Firren en vader zich met hun lading graan Lapscheurewaarts voeren. Dokkerend op de hobbelige kasseiweg langs de Oude Blauwe Sluisdijk., nu Vredestraat. Na het noenmaal - samen met mijn broer Andre - bevond ik mij binnen de bebouwde kom van ons gehucht toen daar een onheilspellend gerucht de ronde deed dat - even later - met zoveel woorden bevestigd werd:

“PERSONEN DIE OP MINDER DAN DRIE KILOMETER VAN DE VAARTEN GEHUISVEST ZIJN, MOETEN HUN WOONSTEN TEGEN MORGENAVOND TE ACHTTIEN UUR VERLATEN HEBBEN.”

Bij alle burgers sloeg het Duitse bevel in als een bom...Het was effenaf verbazingwekkend hoe - in minder dan geen tijd - het merendeel van de Platheulenaars samentroepte. Paniekerig, ontredderd, en opstandig... “Wadde, hier vertrekken?!” riep Foentje Caere heel verontwaardigd uit. “ ‘k laat mij nog liever doodschieten dan mijn huis te verlaten!”

Andre De Zutter, alias “de vetten”, inwonende zoon en mede-uitbater van de herberg “Platheule”, vroeg zich, luidop en totaal verbouwereerd, af: “Evacueren? Als beesten uit de eigen woonst geschopt worden! En waar naar toe?!?” Er klonk een mengelmoes van protest, verwensingen en gevloek aan het adres van de Duitse bezetters.

Een enkel iemand trachtte de gemoederen wat te bedaren: “Mensen, hoor ne keer hiere”, verhief landbouwer Ko Dierickx zijn stem: “Al dat klagen en jammeren is geen avance! Weet ge wat? Als g’heel Platheule samenspant en blijft waar hij is, dan gaan de Duitsers ons “zuuste nietsmendalle” doen!”

Na een korte beraadslaging werd zijn voorstel eensgezind afgewezen. Tijdens de meer dan vier jaar overheersing was het meer dan voldoende bekend hoe de Duitsers burgers aanpakten die het lef hadden hun levensbedreigende slogan “Befehl ist Befehl” te negeren.

Uiteindelijk bleek het “spoedberaad” van onze Platheulenaars - ze had­den zich onbewust en toevalligerwijs verzameld op de platte heule over de erg gezwollen Geleedwatering - een maat voor niets. Meer dan som­ber gestemd keerde iedereen huiswaarts. Men besefte maar al te goed dat geen andere uitweg restte dan zo vlug mogelijk op zoek te gaan naar een evacuatieadres voor mens en dier.

Inmiddels werd ten onze huize de keukenruimte in een soort opslagplaats herschapen door de Wehrmachtravitailleringsdienst. Ingevolge de modderachtige landerijen langs het Geleed, was hun legercamion, na heel wat moeite, tot op korte afstand van ons erf genaderd en vond de lossing van het vrachtgoed plaats.

De met voedingswaren gevulde zakken, kartonnen en blikken dozen werden gestapeld en namen heel wat plaats in. Ondanks de beperkte ruimte waarover zij naderhand konden beschikken, ging het er bijzonder levendig aan toe bij de drie “gelegenheidsfoeriers” die zouden instaan voor de evenredige verdeling van de rantsoenen. Ja, men kon zelfs gewagen van ’n feestelijke stemming!

Dat kon stellig niet gezegd worden van ons door honger gekweld gezinshoofd wiens goed humeur op ’n laag pitje stond. Wegens de opgelopen vertraging in de maalderij Paridaen te Lapscheure enerzijds, en het Duitse gedoe in onze keuken anderzijds, zag hij zich genoodzaakt zijn laattijdig, onopgewarmd noenkostje in de open lucht te nuttigen.

Viesgemutst als hij was, kon er bij hem dan ook niet meer af dan ’n boosaardig gegrom toen iemand uit een groepje naderende Duitsers, zo langs zijn neus weg, vader de verzekering gaf dat niets “mehr appetitlich” was "als ein Diner in der frische Luft und bei hellem Septembersonnenschein”...

Kwam daar nog bij dat hij te Lapscheure het rampzalig nieuws had vernomen dat alle bewoners van de gemeente Middelburg en de Moerkerkse gehuchten Den Hoorn en ’t Molentje, verplicht waren geweest eergisteren hun haardstede te verlaten ingevolge het Duitse evacuatiebevel dat nu ook van kracht werd voor alle burgers van Platheule-Damme en VlienderhageLapscheure.

Tevens vroeg hij zich bezorgd af waar pitje Pol, mitje Marie en de overige familieleden als evacues onderdak hadden gevonden.

Het was dan ook een erg ontstemde “Nete Morre” aan wie de grijze Feldwebel de vraag stelde over welk vervoermiddel we konden beschikken voor de nakende verhuis.

“Daarzie”, antwoordde ons gezinshoofd kortaf en wees driftig in de richting van onze “kortewagen”.

“Nein, nein, das geht nicht”, sprak de Feldwebel en beloofde ons met paard en wagen te verhuizen in de loop van de volgende dag.

“Das ist dann gut ”, zegde vader enigszins opgelucht.

Omdat het tijdens de voorbije dagen wel eens meer was gebeurd dat Duit­se militairen machteloze burgers op brutale wijze hun rijwiel afhandig maakten, schreef de Feldwebel, op naam van vader, een “Passierschein ” uit die hem toeliet zich ongemoeid per “Fahrrad” te verplaatsen tijdens zijn onverwijld aan te vangen zoektocht naar een evacuatieadres, gelegen op minstens drie kilometer afstand van onze woonst aan de Leopoldsvaart...

Minder dan tien minuten later zagen wij hoe de verpleger Klein - zijn Ro­de Kruis-koffertje aan de hand - gehaast in de richting van de vaartdijk stapte. Wij dachten dan ook dat hij op weg was om medische hulp te verstrekken aan een ziek geworden of bij ongeval gewonde “Kamerad”.

Niets bleek echter minder waar toen Klein ruim een uur later terugkeerde. Het bezorgde ons een schok van hem te vernemen dat uit de Leopoldsvaart - nabij de oever van de middendijk - door aldaar in stelling gelegen soldaten - het drijvend stoffelijk overschot van een Canadese militair was opgevist. Na fouillering en identificatie werd de gesneuvelde onmiddellijk langs de flank van de middendijk begraven.

Op zijn veldgraf, gelegen tussen versterkte Duitse loopgraven en stellingen, werd ’n ruw houten kruisje geplant met de vermelding in moeilijk leesbaar schrift: Lacombe R.J. - 20.09.1944.*

Alle verzamelde papieren, documenten, foto’s en andere bezittingen, werden door Klein zorgvuldig in een linnen map geborgen, voor doorzending naar het Rode Kruis in Zwitserland.

De op de Canadese militair gevonden papieren en kentekens gaven Ar­thur Klein de zekerheid dat Lacombe deel had uitgemaakt van de Algon­quin-infanteristen die, tijdens de nacht van woensdag 13 op donderdag 14 september, in stormboten de twee vaarten waren overgestoken en urenlang strijd hadden geleverd in het gehucht ’t Molentje.

De verpleger achtte het niet uitgesloten dat Lacombe gewond in het water terecht was gekomen. Hij had echter geen antwoord op de vraag: "Hoe was het mogelijk dat Lacombe als levenloze drenkeling sindsdien minstens zes dagen lang stroomafwaarts was gedreven, terwijl het water in de Leopoldsvaart gedurende al die tijd stroomopwaarts bleef stuwen?" Inmiddels was het iets na vijf uur in de namiddag. Tijd dus voor de distri­bute van het gisteren beloofde "prima Essen". Klein slaagde er in zich achter de vol gestapelde keukentafel te wurmen om een handje toe te steken.

Keurig in een lange rij schoven tientallen soldaten langs de gang onze keuken binnen en namen hun voedselpakket in ontvangst. Ieder kreeg een balkvormig broodje, een groot stuk worst, vijftig gram broodsmeersel, 'n pakje sigaretten, hun militaire muts halfvol koeken, met er bovenop allerlei snoepgoed.

Buitenshuis, nabij onze reeds eerder vernoemde zoetingappelaar, hielden twee keukenpieten zich klaar voor het vullen van de kroezen met een in hun enorme fornuisketels gekookt Ersatzbrouwsel dat voor "Kaffee" moest doorgaan.

Klein, die instond voor de bedeling van de "Zuckerwaren", wist ons royaal te voorzien van verdonkeremaande, naar karamel smakende blokjes en zoetzuurtjes in allerlei kleuren en vormen.

Elke bij hem langskomende "Kamerad" werd ingelicht over ons gezin en ons verplicht evacueren. Sommigen bezagen ons met een blik van: "het is u van harte gejeund", anderen haalden ietwat verveeld de schouders op en wisten niets anders te zeggen dan: "Krieg ist Krieg, und Befehle sind Befehle." Het merendeel van de soldaten echter kwam naar ons toe. Met medeleven in hun stem lieten ze zich ontvallen: "Was! Sie mussen evakuieren?! Ach, wie traurig, verdammter Krieg!"

Hadden zij gedurfd, stellig zouden zij er "verdammter Hitler!" aan toegevoegd hebben.

Tja, al die Duitse meewarigheid mocht dan wel gemeend zijn, wijzelf waren er geen zier mee geholpen. Wij beseften maar al te goed dat we in de penarie zaten zonder enig vooruitzicht op wat de toekomst brengen zou... Dus gold hier zoals ons gezinshoofd orakelde: "God schept de dag en moeder schept de soepe! Willen of niet, we moeten vooruit... Op hoop van zegen...".

Hij was er in geslaagd voor ons ganse gezin onderdak te bekomen bij de landbouwersfamilie Rene Maenhoudt-Irma Bruselle, gevestigd op het gehucht Fort Sint-Donaas te Lapscheure. Een afgelegen stukje vaderland dat ook al vol Duitse soldaten stak- palend aan de Damse vaart en de rijksgrens met Nederland, op plusminus 2.000 meter van het oude West - Zeeuwse stadje Sluis...

Een meer dan schrijnend geval was dat van het gezin Camiel Dullaert. Terwijl de op zondag 17 september onverwacht overleden inwonende zoon Louis, 34 jaar oud, in de ouderlijke hoeve opgebaard lag, kreeg men het bericht tot onverwijlde evacuatie.

Wegens de plaatselijke oorlogsomstandigheden was een behoorlijke begrafenisdienst in de parochiale kerk te Damme totaal uitgesloten. Men zocht en vond een noodoplossing: wijlen zoon Louis kreeg een voorlopige begraafplaats in de eigen groententuin.

Hiervoor werd beroep gedaan op buurman "Foentje" Caere. Deze trof de nodige voorbereidselen, er tegelijkertijd zorg voor dragend dat de door hem gemaakte doodskist - na de zinking - van waterschade gevrijwaard bleef.

Van alle geevacueerde Platheulenaren heeft de familie Camiel Dullaert ongetwijfeld het zwaarst geleden. Het moet intriest zijn een dierbare afgestorvene op zo'n ongewone wijze ter aarde te bestellen en zich verplicht te zien het noodgraf onmiddellijk vereenzaamd achter te laten. Voor hoe lang, dat wist geen mens... Misschien wel voor altijd... Heel dichtbij, langs de noordelijke dijkflank, drie meter bezijden de kasseiweg, tekende zich nog zo'n eenzaam, ongewoon graf af: het was dat van de neergeschoten Obergefreiter Hans von Appen...

Nog voor het invallen van de avond, op weg naar de hoeve Van Hollebeke, kwamen wij in de bebouwde kom van Platheule tot de bevinding dat de vensterluiken van enkele woonsten al te vroegtijdig dicht waren. Meteen wisten we dat de betrokken buurtbewoners als de eerste evacuees naar een andere verblijfplaats waren uitgeweken...

Reeds namen Duitse militairen gewoon de plaats in van de door burgers inderhaast verlaten panden. Er bekroop ons een beklemmend gevoel bij de gedachte: "Morgen is het onze beurt om have en goed noodgedwongen achter te laten in handen van wildvreemde Duitse bezetters..." Wie had ooit zoiets kunnen vermoeden?

Gezien de hachelijke situatie was het van onzentwege misschien wel ongepast, doch later op de avond heeft het "jong volk" in de ruime eerpelkelder van Warten, met de "ouderen" als bezadigde toeschouwers, uren aan een stuk gezongen en gesprongen op het ritme van accordeonklanken.

Het leek alsof alien, op de vooravond van het vertrek uit het jarenlang vertrouwde gehuchtje Platheule, gedwongen werden tot vrolijkheid. En verdomd als het niet waar was: samen met de jongeren Van Hollebeke slaagden we er in alle oorlogsmiserie en de vrees voor het onbekende dat nog komen moest, volledig van ons af te schudden. Zelfs de flakkerende spookverlichting van de onder het gewelf opgehangen oude stallantaarn zorgde voor een feestelijk sfeertje, scheen het ons toe. Deze uitbundigheid en "blij van geest zijn" ingevolge een moeilijk uit te leggen gemoedstoestand, kon misschien wel het best omschreven worden als een "kortstondige, doch heftige uiting van ons sedert meer dan vier jaar door Duitse dwingelandij onderdrukt vrijheidsgevoel"...

(Slot volgt)

BIJVOEGSEL

2025 02 06 151529Na het einde van de Tweede Wereldoorlog - in Europa op 8 mei 1945 - werd door een afvaardiging van de Commonwealth War Gra­ves Commission het stoffelijk overschot opgegraven van de Canadese soldaat Ralph James Lacombe.

Ooggetuigen van de opgraving waren plaatselijke ordediensten, enkele verzetsleden en Gerard Raes (foto), een jonge Moerkerkenaar uit de Weststraat.

2025 02 06 151554Graf van Sdt. R..J. Lacombe op de Canadese Militaire Begraafplaats in Adegem. Hij sneuvelde op 14 September 1944. Volgens G.L. Cassidy, de auteur van ”Warpath ” was hij nog geen twee weken eerder, op 2 septem­ber 1944, bij het Algonquinregiment gekomen.


Tientallen jaren na de oorlog vertelde Gerard Raes aan Roger Morre: "Na de bevrijding bracht ik maandenlang bijna al mijn vrije tijd door langs de vaarten, op zoek naar achtergelaten Duits en Canadees legertuig. Op zekere dag was men bezig met de berging van de gesneuvelde Canadees Lacombe. Die naam zal ik nooit vergeten. Op de binnenzijde van zijn gordel kon men duidelijk zijn in hoofdletters geschreven naam lezen, alsmede cijfers die waarschijnlijk zijn immatriculatienummer vormden. Zijn veldgraf lag langs de middendijk. Schuin tegenover de plaats waar u toen woonde. Tijdens het blootleggen van het graf ontdekte men dat de handen en polsen van Lacombe kruiselings waren vastgeknoopt met prikkeldraad. Bij de berging probeerde iedereen zich met onverholen afschuw een beeld te vormen van de gruwelijke laatste ogenblikken van de jonge Canadees." Wellicht hadden de Duitsers hem krijgsgevangen genomen en om te beletten dat hij ontsnapte, hem vastgesnoerd met prikkeldraad die daar voor het grijpen lag, Wellicht deed infanterist Lacombe toch nog een poging om te ontkomen...

Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart Oorlogsdagboeknotities 1944 - Deel 16

Roger Morre

't Zwin Rechteroever
2011
02
062-069
BV
2025-02-06 15:18:07