Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart Oorlogsdagboeknotities 1944 Deel 15
Roger Morre
Dinsdag 19 September
De ochtendzon stelde alweer 'n prachtige dag in het vooruitzicht! Langs de Sint-Pietersdijk, nauwelijks begonnen aan onze terugweg naar huis, daalde ons goed ochtendhumeur al meteen onder het nulpunt toen we in de gaten kregen hoe - vanaf Platheule-bebouwde kom - acht of negen sleurende, trekkende en duwende Duitse soldaten een log gevaarte op ons erf poogden te krijgen met gebruikmaking van "den slag", de bezijden het Geleed gelegen onverharde Dasseweg, die reeds danig doorweekt en slijkerig was.
Aanvankelijk waren we de mening toegedaan dat het "log gevaarte" niets anders kon zijn dan een stuk veldgeschut. Doch bij nader toezien - en tot onze niet geringe opluchting! - bleek het een heel grote veldkeuken te zijn, met alles erop en eraan, die in de nabijheid van onze "achteruit" werd gei'nstalleerd. Het "keukenpersoneel" ging meteen aan de slag.
Dat de Duitsers echt van plan waren hier een "vaste stek" uit te bouwen, deed ons eens te meer beseffen hoe machteloos wij hier tegenover de vijandelijke bezetting stonden. We werden er effenaf kregelig van...
Er wordt wel eens gezegd: "hoe meer volk, hoe meer leute!" Welnu, dat klopte helemaal niet. Alleszins niet ten onze huize...Wij zagen steeds meer Duitsers opduiken in onze onmiddellijke omgeving. En zulks vonden wij verre van leutig!
De klap op de vuurpijl kwam er toen men onze twee gelijkvloerse slaapkamers opeiste om ze in te richten als "Feldlazarett". Behoudens mondelinge toelating van de "Militararzf of van diens verplegend personeel, gold het uitdrukkelijk verbod deze vertrekken alsnog te betreden.
Duitse veldkeuken, al sinds de eerste wereldoorlog gekend als ‘Gulaschkanone’
We konden dat "straffe toebak" vinden of niet, het veranderde geen snars aan de situatie. En ze lieten er geen gras over groeien! De kleinste slaapkamer werd ingericht overeenkomstig de aanwijzingen van de "Militararzt” - een officier bekleed met de graad van "Major”
en zou dienen als consultatieruimte en voor het verrichten van kleine ingrepen. De geneesheer kon zich behelpen met een kleine, weliswaar goed gevulde apotheek, een soort operatietafel, een veldbed en enkele van onze "in bruikleen genomen" stoelen. De grote kamer was voor de verpleegdienst en werd grotendeels gevuld met allerlei kisten verband, ontsmettingsmiddelen en nodig geacht hulpmateriaal, zoals een stel spalken, enkele krukken en 'n aftandse draagberrie.
"Allez," schamperlachte ons gezinshoofd, "nu zijn we d'ruit, zie! Mee nen echten dokteur en n' infermerie! En zeggen dat we hier in 't meest verlaten gat van uren in 't ronde zitten! Wie had dat van z'n leven kunnen peinzen!" En andermaal hoorden we moeder zuchten: "Wat gaan we hier nog allemaal moeten meemaken?"
De majoor-geneesheer, een flinke, rijzige veertiger, wiens gebit enkele gouden tanden telde, gaf de indruk steeds goed geluimd te zijn.
Toen hij van de drie telefonisten het wedervaren van onze zwartharige hond Hexe vernam, bezorgde hij ons zalf en een groenkleurig ontsmettingspoeder dat we regelmatig in de wonden van het dier moesten strooien. Ter spoedige herwinning van haar lenigheid raadde hij ons aan Hexe dagelijks naar hartelust te laten zwemmen. En of dat lukte!..
Het gaf ons telkens weer „n opkikker bevriende jachtvliegtuigen - hetzij hoog, hetzij laag - in het luchtruim te ontwaren. Hoe meer, hoe liever! Gisteren waren ze weggebleven. Dat was ons een beetje tegengevallen. Vandaag echter hingen ze hier terug in het zwerk! "Hingen" was niet het juiste woord. Zowel in de voorals in de namiddag doken ze af en toe razendsnel naar een of ander doel op de grond, doch vielen het zelden aan. Het leek alsof zij er genoegen in schiepen de vijand de daver op het lijf te jagen. Langs de vaartdijken verdwenen verraste Duitsers als schichtige hazen in hun sinds gisteren zelf uitgegraven holen en gaten, waarin ze even later behoedzaam naar buiten piepten en opgelucht adem haalden omdat ze weer eens ongemoeid werden gelaten.
In de late namiddag kwam de verpleger Arthur Klein bij ons met de vraag om een ketel rode verf. Hij was zinnens tijdens de nabije avondschemering het Rode Kruis-embleem op beide vlakken van ons pannendak te schilderen. "Dan zullen piloten het huis stellig niet onder vuur nemen," beweerde hij. Doch we hadden geen rode verf. Dus bleef ons dak ongeschilderd. Toen hij van ons wegging, mompelde hij iets in de zin van ”...schon machen...", alsof hij hoopte vroeg of laat ergens rode verf op de kop te kunnen tikken.
Toch wel een heel aparte kerel, die verpleger Klein! Eerder middelmatig van gestalte viel hij nogal op met zijn rosblonde haardos en sproetig gelaat. "Hij heeft "beir" gevoerd tegen wind," beweerde vader...
De eerste maal dat hij bij ons in de keuken kwam, stelde hij zich voor als Arthur Klein, slaagde er in wonderwel ons Westvlaams dialect na te bootsen, en gaf de verzekering zich van meet af aan bij ons thuis te voelen.
Naar eigen zeggen had hij voor de "Krieg" als "Schulvorsteher" in Kiel gewoond. In een statig en kostbaar gemeubileerd "Herrenhaus" dat in 1943 door de Tommies zowat voor de helft in puin werd gebombardeerd.
Zijn echtgenote noemde hij steevast "mein' Madam". Haar voor- en familienaam hebben we hem nooit horen uitspreken. Het gezin Klein was tot dusver kinderloos gebleven. Gehoopt werd hierin verandering te brengen als hij en zijn "Madam" het geluk mochten kennen heelhuids de "Krieg" te overleven. Want zoals het er nu naar uitzag, was dat nog een groot vraagteken...Nog niet zo heel lang geleden hadden vijandelijke "Bomber" boven Kiel gehangen voor alweer "einen Angriff.
Klein vond het op z'n minst bevreemdend dat - in plaats van zijn "Madam" -een buurtbewoonster hem - via zijn eenheid - had laten weten dat zijn "Herrenhaus" nogmaals bomschade had geleden. Ofschoon wat hij vermoedde door hem niet werd uitgesproken, hoorden wij duidelijk aan zijn stem dat het huidig lot van zijn Madam hem verontrustte.
Ons baarde het dan ook verbazing dat Klein - ondanks alles - een optimist bleef... In zoverre dat wij onszelf durfden bevragen of Klein wel de waarheid sprak, de ganse waarheid, en niets dan de waarheid. Doch omdat hij 'n goeie, gezellige kerel was, gaven wij hem - per slot van rekening - het spreekwoordelijk voordeel van de twijfel.
Overigens, veel tijd om zich zorgen te maken over de Heimat had men in de verpleegdienst niet, want de majoor-geneesheer had een drukke praktijk.
Benevens soldaten die geplaagd werden door onvoldoende geheelde kogel- en/of scherfverwondingen, pijnlijke blaren op de voeten en andere kwetsuren, kreeg de dokter al dadelijk patienten met maag- en darmklachten in zijn "kabinet".
De geneesheer bereiken voor raadpleging en dies meer, kon enkel via onze gang en de grootste slaapkamer. En zo kon het gebeuren dat ik in de gang 'n kleine soldaat tegen het lijf liep.
Een ontmoeting die ik, overeenkomstig de toen geldende Nederlandsche Spelling, heb neergepend en waarvan een uittreksel hierna: " 'k Maakte vandaag ook kennis met een klein Duitscherke. 't Ventje was vijftig jaar oud, leed aan asthma en was Luthersgezind geweest, doch wilde nu katholiek worden.
Hoe rijmt men dat te saam? 'k Zal het eens gauw uitleggen. Zoals reeds geschreven had hij een halve eeuw achter de rug. Toen hij me dat zei, legde hij z'n hand op zijn hart en snakte naar adem al had hij amper vier woorden gesproken. " Nicht gut hier!" sprak hij, op zijn borst wijzend die reeds weer heftig op en neer ging. In onsamenhangende en afgebroken zinnen vertelde hij dat zijn zoon bij de Luftabwehr was. Hij toonde mij een portret. Zijn "Sohn" stond bij een kanon. Hij was nauwelijks zeventien jaar.
"Met dergelijk vrijgeleide, massaal afgeworpen boven de frontlinies, werden Wehrmachtsoldaten tot de overgave aangezet."
Dat manneke vroeg dan welken godsdienst we uitoefenden. 'k Zegde: "De Roomsche," waarop hij zei dat hij protestant was, doch na den oorlog wilde en zou hij ook katholiek worden. Hij meende het waarlijk goed, want mijn zuster, Mariette, kreeg een medaille van Onze Lieve Vrouw, of van De Heilige Drievuldigheid, enz. Niettegenstaande hij "den korten asem" had, rookte hij getrouw driemaal daags uit zijn Duitsche pijp, met den langgekrulden staart, en een deksel op den kop."
Later op de dag - na zich ervan vergewist te hebben of in de onmiddellijke omgeving geen onraad dreigde - liet hij ons in vertrouwen stiekem 'n roodkleurige strooibrief zien waarvan de R.A.F. er onlangs bij nacht, boven bezet gebied, massale hoeveelheden had uitgeworpen. Op vertoon van dat pamfletvormig "waarborgattest" met "Safe Conduct" en "Passierschein" als benaming, werd door de Geallieerde Legermacht in de Engelse en Duitse taal gegarandeerd dat "elke Duitse soldaat die de strijd staakte en zich vrijwillig krijgsgevangen gaf, mocht rekenen op een goede behandeling." Vooral de handtekening van de opperbevelhebber Gen. Dwight Eisenhower, onderaan de tekst afgedrukt, boezemde bij het kleine "Duitscherke" vertrouwen in. Achteraf wist ons gezinshoofd er niets beters aan toe te voegen dan: "Als zijn officieren er achter komen dat vechten voor Fuhrer Adolfke zijn keel uithangt, zetten ze hem subiet tegen de muur en kan hij al direct aan zijn hemelvaart beginnen zonder katholiek doopsel!"
Naderhand bevond Arthur Klein zich in onze keuken. Zonder dat de kleine Duitser ter sprake werd gebracht, vroegen wij hem of hij soms iets had gehoord van roodkleurige pamfletten die de R.A.F. zo nu en dan uitstrooide boven onze streek.
Klein, die ons vertrouwde en reeds eerder te verstaan had gegeven dat de Krieg op een totale nederlaag voor Duitsland zou uitdraaien, kwam ook met 'n "Passierschein" voor de pinnen en sprak het vermoeden uit dat wel meer "Kameraden" heimelijk 'n dergelijke "Schein" bij zich droegen. (Zie bijvoegsel).
Onverwacht kreeg de Oberleutnant het bezoek van een zijner meerderen. Deze bracht heel goed nieuws: vanaf morgen zullen de soldaten iedere dag "prima" eten krijgen.
Zonder twijfel zullen alien het "prima" eten toejuichen, want totnogtoe was het "Knackebrot" en nog eens "Knackebrot" geweest. Behalve voor de "Herren Oberleutnant und Feldwebel". Die aten ondermeer steeds wit brood en fijne brokjes. De schrale, eentonige kost lieten zij voor hun manschappen...
Laat in de vooravond trokken wij andermaal naar ons "eerpelkelder- logement" op de hoeve Van Hollebeke, in de hoop er ongestoord de slaap der rechtvaardigen te kunnen slapen. Dat verliep zonder enig probleem. De ganse nacht bleef alles kalm en rustig.
BIJVOEGSEL.
Wijlen Andre Paridaen, destijds gevestigd in het West-Zeeuws- Vlaamse dorpje Sint-Kruis, bracht in zijn boek "Oorlog en vrede aan het Leopold- en Lievekanaal" eveneens de "Passierschein" ter sprake:
"De laatste weken waren deze soort overwegingen en raadgevingen die voor de Duitsers bestemd waren, bij duizenden uit de lucht over deze streken neergedaald. Of deze "Safe Conducts" of "Passierscheins" [sic] die met fraaie opdruk - meestal in rode, maar soms ook in groene kleur op goed papier waren aangebracht een gunstig effect hebben gehad, is maar de vraag. Het was algemeen bekend dat het Duitse militairen verboden was deze "Passierscheins"[sic] in bezit te hebben of te houden."
En de auteur voegde er aan toe: "De verspreidingsapparaatuur [sic] werkte blijkbaar ook niet altijd even goed. Op een paar plaatsen, aan de rand van het watergebied ten zuid-oosten van Sint-Kruis, werden een tweetal cylindervormige bandijzeren containers gevonden waarin naar schatting meer dan 200 kg pamfletten per stuk zaten ingeklemd. Bij gebrek aan kranten en toiletpapier, kwamen, hoewel minder geschikt, gaandeweg nagenoeg overal de "Safe Conducts" voor dit doel op de toiletbril te liggen. Aldus kregen ze in vele gevallen nog een nuttig doel. En dat kon lang niet van alle energie, materiaal en mensenverslindende activiteiten van deze tijden worden gezegd."
(wordt vervolgd)