Negenhonderd jaar Moerkerke: 1110- 2010 - Deel 3: Moerkerke als veenkolonie
Caroline Terryn
Op 10 oktober vieren we in de kerk van Moerkerke dat de plaatsnaam Moerkerke negenhonderd jaar geleden voor het eerst werd opgeschreven. In 1110 bevestigde de bisschop immers dat de abdij van Saint- Quentin de altaren bezat van Oostkerke en haar kapellen Wulpen, Lapscheure, Westkapelle en Moerkerke; vier jaar later liet deze Noord-Franse abdij hetzelfde door de paus ondertekenen. Ook de hoogste kerkvorst bevestigde daarmee dat zij hier tiendheffer was. De belangen waren dan ook niet gering: het ging om 10% van de jaaropbrengsten van een regio in volle ontwikkeling, vlakbij Brugge, een grafelijke residentiestad. Rond Oostkerke waren de inpolderingen in volle gang en in het zuiden van de toenmalige parochie Oostkerke zat veen in de grond. Dat verklaart althans de naam Moerkerke: ‘kerk in een turfuitbatingsterrein’. Een moer is een gebied waar het veen afgegraven werd om er turf van te maken, want ‘moer’ is de Middelnederlandse term voor ‘turf en turf is gedroogd veen.
Zoals u al lezen kon in het maarten juninummer is veen een vochtige bodemlaag van dode, onverteerde plantenresten. Als je die laat drogen, kan je ze opbranden. In de Tweede Wereldoorlog werd bij gebrek aan steenkool ook met turf gestookt, maar dat droeg alleen maar bij tot de oorlogsmiserie, want de natte turven walmden meer dan dat ze warmte gaven. In de middeleeuwen moest turf brandhout vervangen. Dat was door ondoordachte houtkap zo schaars en duur dat het enkel als bouwmateriaal betaalbaar was. Gelukkig had Vlaanderen grote veengebieden. Turf werd het ‘zwarte goud’ en droeg bij tot de grote bloei van de Vlaamse steden. De Vlaamse economische welvaart van de middeleeuwen is zelfs « in grote mate te danken aan de aanwezigheid ter plaatse van deze brandstof. »1
Geschreven bronnen over veenafgraverijen
De middeleeuwse veenontginning heeft veel archiefmateriaal nagelaten. In het Brugse Sint-Janshospitaal kan u zelf zo’n documentje gaan bewonderen. In een van de tentoonstellingskasten ligt een klein rolletje perkament van zo’n 20 cm breed en meer dan een meter lang; dit vel komt dus van een volwassen schaap. Dat was goedkoper dan het vel van een lammetje, maar minder glad om op te schrijven. De legende bij dit rolletje vermeldt dat het een ‘rolrekening’ is met de inkomsten van een van de boerderijen van het hospitaal uit 1333. Welke boerderij staat er niet bij. Het Brugse Sint-Janshospitaal had er verschillende. Zo waren er in Eeklo alleen al twee domeinen: Altena, een hoeve die nu nog bestaat en het hof Ten Moere, dat in het noorden aan het moer van Sint-Laureins grensde. Ten Moere in Eeklo voorzag het hospitaal meer dan een eeuw lang van turf. Jaarlijks werd opgeschreven hoeveel turven er uit het domein naar Brugge verscheept werden. Volgens de boekhouding kwam de laatste vracht toe in 1348. Toen was Ten Moere volledig uitgeturfd en haalde het Sint-Janshospitaal zijn brandstof elders vandaan.
Een bijzondere bron voor de veengeschiedenis is de boekhouding van de moermeester. Dat was de ambtenaar van de graaf die bepaalde welke veengebieden hoe en tegen welke prijs ontgonnen werden. Hij liet turftaks innen en legde die rekeningen, de moerbrieven, voor aan de rekenkamer in Rijsel. Deze belangrijke functie ontstond onder gravin Margareta van Constantinopel (1244-1278), die de staatskas volop spijsde met de verkoop van onontgonnen gronden.4 Volgens het ‘wildernisregaal’ waren ze eigendom van de koning, maar de graven van Vlaanderen hadden zich dit recht toegeeigend.5 Waar er vanaf de 13de eeuw veel geschreven bronnen zijn, geldt dat voor vroegere eeuwen veel minder. Enkel het hoogstnodige, zoals eigendomsakten, werd toen opgeschreven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er over de ontstaansperiode van Moerkerke, begin 12de eeuw, geen boekhouding bewaard is. Over Moerkerke zijn slechts 2 geschreven bronnen gekend: die van 1110 en die van 1089.
Volgens de toponymie is Moerkerke het eerste veendorp
De plaatsnaamvermelding ‘Murkerka’ anno 1110 is het vroegste toponiem met moer in Vlaanderen: ze wordt gevolgd door ’Mor’ uit 1128, die verwees naar de Moer van Aardenburg en de ’Morri Gistela’ uit 1133, over de Gistelmoer.6 De plaatsnaamkundige Gijsseling verklaart, zoals gezegd, de naam als ‘kerk in een turfuitbatingsterrein’ en geeft dezelfde verklaring voor Moerbeke, Moer bij Wachtebeke en bij Oorderen en Moere bij Veurne, dat in 1197 beschreven werd als: terram in solitudine que dicitur Moer et Uormoer ad turvas fodiendas. (een grond in een verlaten gebied die Moer en Uormoer genoemd wordt, om er turf in uit te steken). De Moeren, ten zuiden van Veurne, tot over de grens met Frankrijk zijn vrij gekend, maar wat ons niet bekend was, is dat er ook nog een tweede Moerkerke bestaan heeft: het ‘nu verdronken Moerkerke’ bij Philippine. Gijsseling trof het aan in middeleeuwse geschriften.
Onze verdwenen, verdronken naamgenoot
Dit Zeeuws-Vlaamse Moerkerke, vlak over de grens, tussen Biervliet (B) en Terneuzen (NL) was in de 13de eeuw gesticht en ontgonnen omwille van het veen. Net zoals grote delen van Zeeuws en OostVlaanderen werd het tijdens de laatmiddeleeuwse stormen overstroomd. De meest gekende inundatie, de Elisabethvloed van 1404 en die van 1421, kon diep landinwaarts stromen wegens de verlaagde ligging van de uitgeturfde gronden. De zee schuurde de Braakman uit, een brede zeearm van de Westerschelde, en overstroomde zo grote delen land. Daar zette ze jaren lang klei af. Juist omwille van die vruchtbare kleilaag werden vanaf de 16de eeuw hele gebieden op de zee gewonnen en ingepolderd. Andere, zoals ‘het verdronken land van Saaftinge’ bleven tot op vandaag als waddengebied onder invloed van de zee.8 De omgeving rond het middeleeuwse Moerkerke dat door de zee verzwolgen was, werd vanaf 1505 door de heer van Biervliet ingepolderd. Hij stichtte er een nieuw dorp, het polderdorp Philippine.9 Dat dorp staat dus ongeveer op onze verdronken naamgenoot. Terug nu naar het West-Vlaamse Moerkerke.
Op basis van de teksten is Moerkerke een veenstichting
Als we de naamvermelding van 1110 in verband brengen met de tekst van 1089, bekomen we een stevig argument om Moerkerke als veen stichting te beschouwen. In 1089 eiste de Sint-Kwintensabdij ..novae terrae, quae vulgo Wastina vocatur [sic]... (“de nieuwe gronden die algemeen Wastine genoemd worden”) uitdrukkelijk op als horende bij Oostkerke, waar zij tiendheffer was. In het maartnummer haalden we deze tekst aan om aan te tonen dat Moerkerke in 1089 nog niet bestond omdat enerzijds de tekst het dorp niet vernoemt, terwijl anderzijds “de nieuwe grond die algemeen Wastine genoemd wordt” heel dicht bij de dorpskern lag. Coornaert situeerde hem nl. tussen de Weststraat- Kleverstraat en de Brieversweg.10 We hernemen zijn argumentatie op de volgende pagina.
De tekst van 1089, waarin de Sint-Kwintensabdij 10% van de opbrengst van de parochianen opeist in die ‘nieuwe grond’, bewijst dus dat dit gebied toen al bewoond, doch nog maar recent ontgonnen was. Dat er twintig jaar later iets ten noorden al een kerk gebouwd werd - geen kapel, maar een kerk! -, bewijst dat er op een generatie tijd een grote bevolkingstoename was. Zo’n bevolkingsstijging is niet te verklaren door natuurlijke aangroei, maar moet het gevolg zijn van inwijking van elders. De vraag is dan: waarom kende dat nieuwe dorp zo’n grote toeloop? Het antwoord vinden we in haar naam: Moerkerke: een ‘kerk in een turfuitbatingsterrein’. Uit de teksten kunnen we dus afleiden dat Moerkerke ontstond op korte tijd omdat het werd gesticht als een veenkolonie die talrijke veenarbeiders aantrok.
De nieuwe gronden die algemeen Wastine genoemd worden
De term Wastina is een bijkomend argument om hier een veenontginning te situeren. Wastina slaat op onvruchtbare grond, woestijn, woestenij en duidt op bloot gekomen zand uit het Pleistoceen (2,5 miljoen jaar tot 10 duizend jaar geleden). In Binnen-Vlaanderen kwam dat zand vrij doordat de bossen uit het Holoceen (d.i. na het Pleistoceen) door de bewoners werden gerooid en door hun kudden afgegraasd, zodat ze veranderden in heidevelden.11 In het overgangsgebied tussen Kust- en BinnenVlaanderen kwam pleistoceen zand bloot na het uitturven van veen.
Coornaert meldde reeds « dat een schorreveld in middeleeuwse teksten, zowel voor als na de indijking, nooit wastine genoemd wordt. Indien men die laatste term toch in een polderparochie ontmoet, dan betreft het een stuk grond dat uitgeveend was, ofwel enige tijd verwaarloosd werd, en bijgevolg verviel tot een woestenij. We moeten dus de wastine van Oostkerke niet zoeken in het ingepolderde deel van de oorspronkelijke parochie, maar wel in de zuidoosthoek die bij de Zandstreek behoort. De bedoelde sektor vormde later een deel van de parochie Moerkerke, die uit de moederparochie Oostkerke genomen werd. De Flou (8) citeert een tekst uit 1260, die in het cartularium van Spermalie geboekt staat en die ons helpt om de bewuste wastine te lokaliseren : "binder prochie van Moerkerke, suut over de Leye, in eene jeghenede, die men heet de Woestine". Ongeveer 500 m ten zuiden van de Lieve ligt de hoogtelijn van 4 m., die de grens tussen de Polderstreek en de Zandstreek uitmaakt. Tussen de bedoelde lijn en de zuidgrens van Moerkerke ligt een zandige strook, die ± 6 km lang en ± 1,5 km breed is. De wastine van Oostkerke moeten we dus situeren in de bedoelde zone, die o.m. de hoeven Sarepta en Altena, en de wijken Sloverhoek, Scheewege en Leestjes omvatte. » De nieuwe grond lag dus tussen de Brieversweg en de Weststraat- Kleverstraat. De vraag is nu of deze pas ontgonnen Wastine deel uitmaakte van de zandstreek (Sijsele Veld) of van het Moerkerkse veengebied? Wij denken het laatste omdat hij ten noorden van de Brieversweg lag, die de parochiegrens was van Oostkerke (en later Moerkerke) met Sijsele. Bijgevolg betekent Wastine hier: onvruchtbare, tot op de blote zandgrond, uitgeturfde veengrond.
De term wastina in het vakjargon van de moermeester
Deze verklaring van wastina komt frequent voor in de verkoopcontracten van veengronden. Niet enkel de moer (mora), maar ook de zandgrond (wastina) die eronder zat, werd verkocht. Die zandgrond bleef evenwel belast met een jaarlijkse cijns. In 1263 verkocht de moermeester in Assenede 8 7 bunders wastine cum moro existenti in eadem (wastine met veen dat erop zit) Elders vermeldde de moermeester: een woestine, daer die moer of es ghedolven..
De Woestine in het zuiden van Moerkerke met Altena (1), Sarepta (2), Sloverhoek (3), Scheewege (4) en Leestjes (5) op een hedendaagse kaart.
Uitgeturfde veendorpen met de bijnaam ter Woestijne
Twee gekende Oost-Ylaamse veendorpen, Sint-Laureins en Sint-Jan, kregen, nadat alle veen was afgegraven en de onderliggende zandbodem overschoot, de bijnaam Sint-Laureins ter Woestijne en Sint-Jan ter Woestijne. Dit laatste dorp is beter gekend als Sint-Jan in Eremo. Het dorp werd genoemd naar Johannes de Doper die zich als heremiet in de woestijn had teruggetrokken. Yolgens de Bijbel overleefde hij er op sprinkhanen en wilde honing! Gelukkig was de ‘woestijn’ van het Meetjesland na de veenontginning toch niet zo onvruchtbaar als die in het Heilig Land. Soms, zoals in Ten Moere in Eeklo, werd de zandgrond verrijkt met het laatste laagje veengrond, zodat toch nog aan akkerbouw kon gedaan worden; maar dat was een uitzondering.14 Meestal werd tot de laatste kruimel uitgeturfd en kon er op die blote, arme zandgrond niet veel groeien. Net als in de heidevelden kon hoogstens om de vier jaar rogge gezaaid worden als men die teelt afwisselde met veeteelt op bremvelden.15
Sint-Laureins als goed gekend veendorp
De veengeschiedenis van Sint-Laureins is zo goed gekend dat ze al doorgedrongen is tot in de toeristische brochures: “Tot in de middeleeuwen was de streek een onontgonnen nat gebied, maar vanaf het begin van de 13de eeuw begon de ontginning van het veengebied toen turfstekers zich in het gebied vestigden. Ze haalden turf uit de bodem die in de steden gebruikt werd als brandstof ... De uitgeturfde grond werd woestine genoemd. Zo ontstond de oude naam Sint-Laureins ter Woestine.”16
Naast de bijnaam herinneren ook straatnamen aan de veenontginning: de Moershoofdeweg is een zijstraat van Moershoofde, die de Dorpstraat met de Brieversweg verbindt. Die 22km lange weg van Sint-Laureins naar Brugge werd al in 1300 vermeld. Enkel tussen Eede en Moerkerke werd hij pas in de laatste eeuwen onderbroken door de landsgrens, de N49 en de kanalen. Langs de Brieversweg liet de moermeester de ‘moerbrieven’ met de inkomsten van de turfontginning naar Brugge brengen. Later belandden die brieven in het archief van de centrale rekenkamer van de graaf in Rijsel.18
Over Sint-Laureins en omstreken bestaan vele rekeningen. Bovendien bewaart het Archief van Rijsel een schematische kaart van de Moer van Aardenburg uit de 13de eeuw. Dit is wellicht de oudste landmeterskaart van West-Europa!19 De moermeester maakte ze voor gravin Margareta van Constantinopel om haar te tonen waar ze naast de recente veenkolonies Sint-Laureins en Sint-Jan in Eremo, een derde dorp kon laten stichten: Benthille. De gravin zou daar de moerbunders duur verkopen en bovendien 9 denier grondcijns per bunder per jaar ontvangen, plus taks op de turf; een goeie zaak, want nu brachten die veengronden niets op. De percelen werden verkocht aan edelen, poorters en kloosters. Uit 1255 is er een verkooplijst van meer dan 200 bunders bewaard. Een moerbunder was een langgerekt perceel: 11 keer langer dan breed. Vele 13de-eeuwse contracten vermelden bunders van 100 op 9 roeden. Een roede is 3,85m; zodat een moerbunder 385,5m lang en 34,5m breed was.
Naast de plaatsnamen en de talrijke geschreven bronnen getuigt nog een derde bron over de ontvening van Sente: het rechtlijnige stratenplan.
Deze schematische kaart uit de 13de eeuw situeert Benthille in het midden; bovenaan lezen we: An dit oestende so leghet Bochoute ambacht [Boekhoute]; rechts: dittes Capricke West Eclo Maldeghem; onderaan: tambacht Ardenburgh; links: dieprochie [?] van Brugghe ijsendike [...] Roeselare Watervliet19
Het orthogonaal stratenplan van Sint Laureins met Moershoofde (1), van waaruit de Brieversweg (2) vertrekt.
Vierkant stratenplan als resultaat van systematische ontvening
Het dambordplan gaf aanleiding tot de benaming Sente Laureyns ten Blocke (1436). Het blokpatroon ontstond begin van de 13de eeuw bij de systematische ontvening van het dorp. Hoe dit in zijn werk ging, is af te
a i
leiden uit beter gedocumenteerde, recentere veendorpen als Verrebroek. Aangezien daar een gelijkaardig vierkant stratenpatroon ontstond, mogen we veronderstellen dat de ontginning in Sint-Laureins op dezelfde, planmatige, manier verlopen is. Het systematisch ontginnen vanuit vierkante kavels moet geleidelijk en proefondervindelijk ontstaan zijn in de loop van de 11de-12de eeuw..
De systematische ontginningsmethode
Alvorens ook maar een schup in de grond te steken, kwam de veendeskundige, de moermeester himself, naar de uitgestrekte lege vlakte om te bepalen waar het veenpakket dik genoeg was. Vanuit het ‘moerhoofd’ begon hij de eerste vierkante veenkavel af te meten. Vervolgens werd de kavel afgedamd van de rest van het natte veengebied en in 9 langwerpige bunders onderverdeeld door greppels. Die sloten moesten via een afwateringsnet de kavel eerst droogtrekken. Pas dan werd het veen bunder per bunder afgegraven en pas als heel de kavel was afgegraven, werd met een nieuwe veenkavel gestart.
Het afmeten van de veenkavel
De kavel werd gheput ende ghepaelt of ‘afgemeten’. Van dat afmeten komt nog de naam ‘gemet’, die tot in de 18de eeuw gebruikt werd als landmaat. In Kust-Vlaanderen bedroeg een gemet 900 roeden. Het was veel groter dan het bestaande gemet uit zandig Binnen-Vlaanderen van 400 roeden. Volgens Beatrijs Augustijn is het grote gemet in Kust-Vlaanderen ontstaan bij de grootschalige veenontginningen in de 12de eeuw. Een gemet van 900 roeden bleek beter geschikt voor de turfafgraving omdat een ideale begreppeling en optimale drainage er essentieel was. Het was immers zaak met zo min mogelijk inspanning de natte veengrond zo droog mogelijk te krijgen. Proefondervindelijk was gebleken dat een vierkant van 900 roeden, bestaande uit 9 bunders (van 100 roeden lang op 9 roeden breed) de beste resultaten opleverde. In de praktijk waren vele kavels eerder een parallellogram dan een vierkant omdat men ter plaatse rekening moest houden met bestaande veenstroompjes en zandopduikingen, waar de veenlaag minder dik was. Als de eerste kavel geen perfect vierkant was, waren de volgende navenant. Toch ontstond een vrij rechtlijnig stratenplan, want de vierkante veenkavel werd afgedamd door lage moerdijken die als weg gebruikt werden. Bij elke nieuwe veenkavel werd ook het stratenplan uitgebreid met een nieuw stratenblok. De lengte van de straten werd bepaald door de standaard van de veenkavel. Die bestond uit bunders van 100 roeden lang of 385,5m. De breedte was ongeveer gelijk want ze bestond uit 9 bunders met een breedte van 9 roeden (=34,5m) plus de sloten. En inderdaad, toen we het op Google namaten, bleken de straten van de eerste kavels circa 385m lang!
Het droogtrekken van de veenkavel
De afgemeten kavel werd van de rest van de natte veengrond afgescheiden door lage moerdijken. Langs een zijde liep de ‘zijdelinge’. Dit was een sloot, ev. een bestaand, al dan niet rechtgetrokken veenstroompje, waarlangs het water werd afgeleid.
Een complex afwateringssysteem
Waar het riviertje uitmondde in het getijdengebied werd een sluis, de moersluis, geplaatst. De sluiswachter sloot die bij vloed, om te verhinderen dat zeewater binnenkwam, en opende de sluis bij eb voor de afwatering. Om de veenkavel verder te sueren of droog te trekken, kwamen binnen de kavel parallelle greppels, ‘riolen’ die allemaal uitwaterden in de zijdelinghe. Idealiter waren er 9 bunders van 100 op 9 roeden. Zulke lange, smalle percelen heetten in onze streek ‘strijngen’.
Het afgraven van de repelpercelen
Als de veenkavel voldoende ontwaterd en ingeklonken was, kon de afgraving beginnen. Zoals in vorige bijdrage uiteengezet, werd het veen strook per strook afgegraven (zie foto onderaan hiernaast). Een nieuwe kavel werd pas opgestart als de vorige tot op de onderliggende Pleistocene zandbodem was afgegraven. Bij een dikke veenbodem kon dat wel 50 jaar duren! Door kavel na kavel te werken konden de zware investeringen voor de ontvening in de tijd worden gespreid. De infrastructuur, aanleg en onderhoud van sloten en sluizen, was naar middeleeuwse normen zeer duur. Toch was veenontginning rendabel omdat turf zo kostbaar was. Eind 13de eeuw was veengrond drie keer meer waard dan akkerland.29
De moervaart
Essentieel voor een veendorp was een ligging aan een kanaaltje of riviertje dat naar een stad leidde waar de turf kon verkocht worden. Heel gekend en nu nog bestaand is de Moervaart vanuit Wachtebeke naar Gent. Vanuit de Moer van Aardenburg kon in de 12de-13de eeuw via allerlei kanaaltjes en het Zwin Brugge bereikt worden. Een open vraag is hoe vanuit Moerkerke in 1110 turf naar Brugge gevaren werd. Wellicht stond Moerkerke toen nog in verbinding met het waddengebied ten noorden.
Het blokvormig stratenplan van Sint-Laureins waar de kavels, na acht eeuwen, nog steeds onderverdeeld zijn in langwerpige percelen of strijnghen. De vermoedelijk eerste en tweede veenkavel (1 & 2) hebben zijden van ca 385,5m lang en beantwoorden aan de standaardmaat van de vierkante veenkavel.
Deze foto van een turfafgraverij uit het begin van de 20ste eeuw in het oosten van Nederland toont hoe de natte veenblokken systematisch werden afgestoken
. (www.digischool.nl) In de middeleeuwen ging het er niet veel anders aan toe.
De stratenplans van Moerkerke en Sint-Laureins
Dat we zo lang zijn blijven stilstaan bij de ontstaansgeschiedenis van Sint-Laureins heeft te maken met de gelijkenis tussen het stratenplan van dit veendorp met dat van Moerkerke, op nog geen 13 km afstand. Meer dan 20 jaar geleden werd dit al losjes geopperd en neergeschreven door een notoir heemkundige: Daniel Verstraete “Zo is Moerkerke verdeeld in vakken zoals dit het geval is in St.-Laureins. Dit symmetrische wegennet wijst op een planmatige ontginning van de bodem. Dit zal wel gebeurd zijn wanneer men, vooral in de 13de eeuw, turf uitbaatte in dit dorp. Turf werd toen moer genoemd. Vandaar de naam Moerkerke.” Goed gezien, behalve dan dat Moerkerke een eeuw vroeger ontgonnen werd, begin 12de eeuw, voor 1110. Wellicht is dat ook de reden waarom haar stratenplan nog niet zo heel rechtlijnig is. Uit geschreven en gedateerde bronnen blijkt immers dat de ontginningstechniek met een gemet van 900 roeden als standaardmaat - en stratenblokken van 385m als gevolg - in de loop van de 12de eeuw tot ontwikkeling kwam.31
Pieter Pourbus schilderde in 1571 de Grote Kaart van het Brugse Vrije. Het detail links toont het zeer strikte dambordplan van Sint-Laureins.
Hierboven het minder strakke stratenplan van Moerkerke. Midden onderaan staat de vermelding Brieversweg; daarboven, bij de molen, de zig-zag-lopende ScheeWeghe
Scheewege, de enige scheve weg tussen de rechte straten
De uitzondering bevestigt de regel is hier wel erg van toepassing. Middenin de straten die vrijwel loodrecht op elkaar staan, is er een weg die diagonaal door een blok loopt: de weg van Donk naar Moerkerke. Juist omdat hij van een zandrug (donk) komt, kan het hier gaan om een oudere weg die door schaapherders gebruikt werd om hun kudde van de zandstreek naar de kuststreek te drijven. Bij hoogwater konden ze dan langs die ‘schaapsdriftweg’ hun schaapjes weer snel op het droge brengen. Toen de streek begin 12de eeuw (of zelfs iets vroeger) door strakke percelering drooggetrokken werd, bleef de weg behouden, maar zig-zagde hij voortaan langs de perceelsgrenzen en kreeg de veelbetekenende naam Scheewege.
Moerkerke ontstond 900 jaar geleden als veenstichting
In 1089 was er nog geen sprake van een dorp en kort nadien, in 1110 stond er al een kerk. Er was een kerk nodig omdat velen zich in deze turfuitgraverij kwamen vestigen op zoek naar werk. De kerk was de eerste kerk in een moer in Vlaanderen en zo was Moerkerke de eerste in een rij van vele Vlaamse veendorpen. De massa turfstekers ging aan de slag en daarbij werd heel systematisch te werk gegaan; daarvan getuigen het rechtlijnig stratenplan en de repelpercelen.
De repelpercelen die bij de ontginning de grond droog trokken, bestonden midden 19de eeuw ook nog in de dorpskern van Moerkerke; het kasteel is op dit plan van Popp te herkennen aan de ronde vijver, boven in beeld. In de 20ste eeuw werden vele percelen bebouwd en slootjes gedempt, waardoor de wateroverlast toeneemt.
Tastbare bronnen van ontvening? Oproep aan de lezer!
Moerkerke als veenstichting is zeer plausibel, maar de veengeschiedenis kan maar aan overtuigingskracht winnen als er in Moerkerke ook nu nog sporen van veen zouden zijn. Als u in Moerkerke ergens veen weet zitten, laat het ons weten. Ook als u wil meewerken aan volgend onderzoek. Wij stelden de vraag naar veen aan Bieke Hillewaert van de archeologische dienst Raakvlak, waar Damme bij aansloot. Haar interesse is alvast gewekt en zodra de gelegenheid zich voordoet, wil ze hier een reeks boringen uitvoeren. Enkel zo’n systematisch bodemonderzoek kan uitmaken of en waar er nu nog veen zit. Wie een boorstaal wil laten nemen in zijn eigendom in Moerkerke kan zijn adres doorgeven aan een bestuurslid. (Onze gegevens staan op de laatste pagina).
Voetnoten
1. AUGUSTYN B., De veenontginning (12de 16de eeuw), nr. 5 in de reeks Ge-schiedenis van volk en land van Beveren, Beveren, 1999, p. 18. 2.& 3. STOCKMAN, L. Het goed ten Moere te Eeklo in Appeltjes van het Meetjes-land 1971, p. 123 & STOCKMAN, L, Het goed Altena te Adegem in Ap-peltjes van het Meetjesland 1978, p. 127 4. AUGUSTYN B., De veenontgin-ning, p. 22. 5. VERHULST A., Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, s.l., 1995, p. 94. 6. AUGUSTYN B., p. 22. 7. GIJSSELING M., Toponymisch woordenboek van België, Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland (vóór 1226), 1960, dl1, p. 701. 8. VERHULST A., Landschap…, p. 76. 9.www.wikipedia.be e.a. sites ivm Philippine en de laatmiddeleeuwse overstromingen . 10. COORNAERT Maurits, Het tiende-recht in de oorspronkelijke parochie Oostkerke en op het eiland Wulpen met de topografie en de geschiedenis van Wulpen, in: Rond de Poldertorens, 1989, nr 1, p. 6. 11. VERHULST A., Landschap…, p. 100. 12. COORNAERT M., Het tienderecht…, p. 6 13. AUGUSTYN B., De veenontginning, p. 22. 14. idem, p. 95. 15. VERHULST A., Landschap…, p. 135. 16. Infogids Meetjesland 2009, p. 16. 17. DE FLOU, Woordenboek der toponymie van Westelijk Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het Land van den Hoek, de graafschappen Guines en Bou-logne en een gedeelte van het graafschap Ponthieu, Brugge 1914-1938, 17 boekdelen. 18. AUGUSTYN B., De veenontginning, p. 27. 19. idem, p. 44. 20. idem, p. 58. 21. idem, p. 51. 22. idem, p. 61. 23. idem, p. 62. 24. idem, p. 61. 25. idem, p. 58. 26. idem, p. 49. 27. VERHULST A., Landschap…, p. 100. 28. AUGUSTYN B., De veenontginning, p. 73. 29. VERHULST A., Landschap…, p. 100. 30. VERSTRAETE D. Lenen te Moerkerke in: Rond de Poldertorens 1987, p.908. 31. AUGUSTYN B., De veenontginning, p. 58.