☰ Extra

Negenhonderd jaar Moerkerke: 1110- 2010
Deel 2: de ‘Moer’ in Moerkerke

Caroline Terryn

Dit jaar bestaat Moerkerke 900 jaar. De plaatsnaam werd voor het eerst opgeschreven in 1110. Zoals u in een vorige bijdrage kon lezen bevestigde een document toen dat de abdij van Saint-Quentin de tiendheffer was in Oostkerke en haar vier kapellen: Wulpen, Lapscheure, Moerkerke en Westkapelle. De Moerkerkenaren moesten jaarlijks 10% van hun opbrengst aan de abdij afstaan. Elk tiende lammetje dat er geboren werd, elke tiende schoof koren die geoogst werd, kortom 10% van de productie werd ervoor opzij gezet. In theorie waren de tienden bestemd voor het onderhoud van het kerkgebouw, de armen en de pastoor van Moerkerke; in de praktijk vloeide een deel af naar de abdij van Saint-Quentin.

Alle tienden uit de streek werden verzameld in het tiendhof van de Sint-Kwintensabdij in Oostkerke. Daaraan herinnert in de wijk Eienbroek nog de straatnaam Sabtsweg: de priveweg ‘des abts’. Hierlangs bracht de lokale bevolking haar tienden naar de tiendschuur. De producten werden er opgeslagen om ze - als de prijzen gunstig waren - te verkopen op de markt in Brugge. Alvast een deel van de opbrengst ging naar de Noord-Franse Benedictijnerabdij. Die abdij, halverwege Brugge en Parijs, had van Graaf Boudewijn V het tiendrecht van Oostkerke gekregen, juist toen deze streek, midden 11de eeuw, ontgonnen werd. Telkens een nieuw gebied werd ingenomen, liet de ab­dij bevestigen dat zij er tiendheffer was. In 1089 gold dat voor het ge­bied tussen de Brieversweg en de Weststraat; in de jaren nadien ontstond even verderop een dorp. Er vestigden zich zoveel mensen dat het zinvol was er een kerk te bouwen. Weerom stelde de tiendheffer zijn rechten op de inkomsten die uit de nieuwe bewoning voortvloeiden veilig: hij liet ze in 1110 nog eens schriftelijk bevestigen door de bisschop. Waarom werd dit dorp nu Moerkerke genoemd?

 2025 02 05 113707

Eerst nog dit: na het verschijnen van de vorige Nieuwsbrief zond Do­minique Barrere, Conservatrice du Patrimoine des Archives Municipales de Saint Quentin ons nog deze foto die ze verkregen had van Madame Trannois, Presidente de la Societe Academique de Saint Quentin met de vermelding: TAbbaye d’Isle, cote jardin.’

Het is dus de tuingevel van de abdij ‘Sint-Kwintens-ten-eilande’. De abdij werd ‘en Tile’ genoemd, omdat ze gevestigd was op een eiland in de moerassen van de Somme, aan de rand van Saint-Quentin.

De gebouwen dateren uit de 17de eeuw. Typisch voor deze bouwstijl zijn de klassieke elementen als het driehoekig fronton, gecombineerd met een barokke zucht naar contrasten. Kleurcontrasten werden bekomen door de afwisseling van materialen: rode bakstenen muren en wit-gele natuurstenen raamomlijstingen.

Na de afschaffing van de kloosters tijdens de Franse Revolutie van 1789 kreeg het abdijgebouw andere functies, o.m. als fabriek, tot het in 1890 werd afgebroken. De foto dateert van kort voordien.

De ‘moer’ in Moerkerke verwijst naar veen en turf

De naam is samengesteld uit het Germaanse ‘kirika’ (= kerk) en ‘mora’ (= ‘turfuitbatingsterrein’). ‘Moer’ is de Middelnederlandse term voor ‘turf’ en turf is gedroogd veen. Uit 1160 dateert de latijnse vermelding ‘moer ad custodiendas turbas‘ of moer om er turf van te maken.1 ‘Moer’ gebruikt als plaatsnaam verwijst volgens de plaatsnamenspecialist Gysseling dan ook naar een gebied waar veen ontgonnen werd om er turf van te maken, m.a.w. een ‘turfuitbatingsterrein’. Veen werd tot turf gedroogd om te gebruiken als brandstof. Wat steenkool was voor de 19de eeuw en aardolie voor de 20ste en 21ste, was turf voor de Vlaamse middeleeuwen: energie. Turf was het ‘zwarte goud’ van Vlaanderen en droeg bij tot de grote bloei van Vlaanderen in de middeleeuwen. De vraag is hoe het ontstaan van Moerkerke in 1010 past in dit verhaal van turf en veen.

Turf en veen in de oudheid en de vroege middeleeuwen

Turf werd in West-Europa al in de Oudheid gebruikt als huisbrandstof. Bij ons werd in de Romeinse Tijd turf niet alleen voor huiselijk gebruik aangewend, maar ook in de industrie, zelfs exportindustrie! Hier werden op grotere schaal zout en keramiek geproduceerd en tot in Italie geexporteerd. Het aardewerk werd in turfovens gebakken en zout veen werd eerst in zoutpannen gedroogd en dan verbrand om het zout uit te kristalliseren. In Zeebrugge en Brugge (Fort Lapin) zijn archeologische resten van zoutpannen gevonden; veen -om turf van te maken- was er toen ook ter plaatse te vinden. Deze ideale combinatie van brandstof (turf) en grondstoffen (klei en zout veen) deed hier in de eerste eeuwen van onze tijdrekening een grootschalige productie ontstaan. Vlaamse keramiek en zout werden tot in Italie uitgevoerd.

Aan die bloeiende handel en nijverheid kwam een einde in de 3de-4de eeuw door de Volksverhuizingen en de komst van de Germaanse stammen. Na de val van het Romeinse Rijk zou West-Europa zich enkele eeu­wen lang in bange kleine landbouwgemeenschappen terugplooien. In de vroege middeleeuwen werd enkel nog voor lokaal, huishoudelijk gebruik veen gestoken.

De Tijd van de Grote Ontginningen 11de-13de eeuw

Vanaf de 11de eeuw, zeg maar vanaf het jaar 1000, kwam er een grote bevolkingsstijging die gepaard ging met landhonger. Het is de Tijd van de Grote Ontginningen. Men ging wonen in nog onontgonnen gebieden: schorren, heidevelden en ook veengebieden. Het hele land werd in gebruik genomen: schorren werden polders, in veengebied kwamen er grote turfuitbatingen. Het platteland voorzag de steden van voedsel en grondstoffen. De steden, centra van handel en nijverheid, kenden een spectaculaire groei. Zo groeide Brugge uit van een kleine nederzetting in de 9de eeuw tot de stad die we nu kennen. De huidige stadsomwalling is van het einde van de 13de eeuw. Dat men toen gewoon was groots te denken omdat spectaculaire groei toen gewoon was, blijkt uit de omvang van die nieuwe omwalling: die was maar liefst vijf keer groter dan de vorige, uit 1127.

Energiecrisis in de middeleeuwen

Het is in deze context van expansie (11de - 13de eeuw) dat de grote veenontginningen startten. Turf was nodig als alternatief voor hout, want daar was er vanaf de 11de eeuw een tekort aan. Enerzijds was de vraag naar brandstof enorm toegenomen. Door de grote bevolkingsstijging was er meer vraag naar huisbrandstof, maar ook de groeiende industrie had meer nood aan energie. Er werden terug bakstenen gebakken - een techniek die eeuwen in de vergetelheid was geraakt - en ook in andere ambachten (bij het maken van zout, bier, het verven van laken) waren ovens van doen. Maar waar dus enerzijds de vraag naar brandstof toenam, was er anderzijds energieschaarste omdat het aanbod aan hout was afgenomen. Eeuwenlang waren de Vlaamse bossen gerooid zonder enige vorm van bosbeheer. Hout was zo schaars en dus zo duur geworden dat het enkel nog als bouwmateriaal betaalbaar was. Zo werd turf de alternatieve energiebron en werd massaal veen gedolven. Meer zelfs: de Vlaamse economische welvaart van de Volle Middeleeuwen (11de- 13de eeuw) is in grote mate te danken aan de aanwezigheid ter plaatse van deze brandstof.4

Werd er ook in Moerkerke veen gedolven?

Toen Moerkerke in 1110 voor het eerst vermeld werd, lag het dan in een veengebied? En zo ja, hoe zag het landschap er dan uit? Toen er bewoning kwam en de veenbodem ontgonnen werd, werd er dan enkel voor lokaal, huishoudelijk gebruik veen gestoken of ging het om een grootscheepse, systematische afgraverij? Werd Moerkerke misschien als veenkolonie gesticht? Tot deze vragen komen we later; eerst stellen we enkele algemenere vragen. Vooreerst: wat is veen?

Veen is geen begroeiing, wel een bodemlaag.

Veen is een vochtige bodemlaag van dode, onverteerde plantenresten. Zo’n laag kan enkel ontstaan in een vochtig milieu. In een droge omgeving worden dode bladeren en takken - de humuslaag - immers volledig afgebroken door allerlei insecten en zwammen en door oxidatie. In een natte omgeving verloopt de afbraak bij gebrek aan zuurstof veel trager. Stilstaand water evolueert tot een moeras. Een mooi voorbeeld zijn de Oude Stadswallen van Damme. Sinds ze eind 18de eeuw hun militair nut verloren, groeiden de grachten dicht, ze verlandden en evolueerden tot een diversiteit aan moerasbiotopen, met o.m. een moerasbos.5

Een moeras is ondiep water met een hele dikke laag modder eronder. Die modder bestaat uit plantenresten. Omdat die onder water terechtkomen, kan er geen zuurstof bij. De plantenresten verteren dan ook niet. Die laag modder heet veenmodder. Hoe langer zo'n laag er ligt, hoe dikker hij wordt. Een dikke laag veenmodder heet veen. Als de omgeving vochtig blijft, stapelen de plantenresten zich op en wordt de veenbodem dikker: tot 80 cm dik spreekt men van ‘laagveen’, bij een nog dikker veenpakket van ‘hoogveen’.6

De begroeiing is afhankelijk van de dikte van de veenbodem

Op een dunne veenbodem (< 80 cm) gedijen vochtminnende planten: in stilstaand water ontstaat een moerasbos met o.m. wilgen en elzen; waar toch wat stroming zit (veenstroompjes, open plassen) groeien oeverplanten als riet en lisdodde.

Bij een dikkere veenlaag (> 80 cm) kunnen de planten niet meer aan het grondwater reiken. Enkel mossen kunnen op hoogveen gedijen.7

2025 02 05 113739Links: moerasbossen in Damme (links; foto: www.natuurpuntdamme.be. ) en (rechts) in Poznan (Polen)(www.wikipedia.nl)

Onder: hoogveenmos in de Hoge Venen (Wallome)2025 02 05 113758

Op een dikke veenbodem groeien enkel planten die het zonder grondwater kunnen stellen. Mossen kunnen overleven op louter regenwater dat erg arm aan mineralen is. Op een hoogveenbodem groeit bijna en­kel veenmos (Sphagnum) en meer bepaald de ondersoort hoogveenmos (Sphagnum magellanicum).8

Onder veenmos zit soms een meters dikke veenlaag.

Per jaar komt er een nieuwe laag van ongeveer 1 cm afgestorven veenmosresten bij. Na een eeuw bekomt men dus een laag van 1 me­ter; na enkele eeuwen een van enkele meters dik. Veenlagen kunnen meters dik zijn omdat de bodemlaag niet alleen aangroeit, maar ook eeuwenlang intact blijft. Hoogveenmos vergaat immers zeer traag omdat het zo zuur is dat het zelfs nog beter bewaart dan azijn. Ter vergelijking: azijnzuur heeft pH 4 en hoogveenmos pH 3,5 (pH 7 is base). Bovendien bewaart de veenbodem eeuwenlang omdat hij hermetisch van de lucht afgesloten is door de bovenste, levende veenmoslaag die als een spons water opslorpt en geen lucht doorlaat. Wie al eens op mos is gaan zitten herinnert zich wel die nattigheid. Veen­mos kan tot 40x zijn eigen gewicht aan water opslorpen. Hierdoor sluit het de onderliggende laag af van de buitenlucht. De afgestorven plantenresten zijn a.h.w. op azijnzuur opgelegd in een afgesloten bokaal.9

Hoe maak je van nat veen droge turf ?

Veen is dus een bodemlaag van dode, onverteerde plantenresten. Als je die opgraaft en laat drogen, kan je ze opbranden zoals je hout zou branden. Om veen te kunnen opstoken moet het eerst goed drogen. Het beste seizoen om het uit de bodem te halen is dan ook de lente, want dan kunnen de turven de hele zomer drogen. Turfsteken was hard labeur en mannenwerk; daarna stapelden vrouwen en kinderen de blokken tot torentjes zodat de wind zijn werk kon doen. In de Hoge Venen en in het oosten van Nederland werd tot na de Eerste Wereldoorlog nog veen ontgonnen. Daarvan zijn vele foto’s bewaard. De manier van werken was weinig veranderd sinds de middeleeuwen.10

2025 02 05 1138332025 02 05 113850

 

2025 02 05 113907Boven: een turfafgraverij uit het begin van de 20ste eeuw in het oosten van Ne­derland (www.digischool.nl).
Onder: demonstratie met vers gestoken turven in het educatief Veenpark in Emmen (Drente, Nederland) (www.veenpark.nl).2025 02 05 113924

 

Veenputten en veenafgraverijen

De simpelste manier om aan het veen te geraken was een put graven. In de polders zijn verschillende opgevulde putten het resultaat van dat ‘darink’ delven. Darink is de lokale benaming voor een minderwaardig, minder brandbaar soort turf. Na gebruik werd de veenput min of meer gedicht, maar oneffenheden bleven zichtbaar.[1]

Veenafgraverijen waren efficienter dan veenputten omdat de bodemlaag vooraf werd gedraineerd door greppels. Pas als de bodem droger was, werd het veen afgestoken zodat het veen minder zwaar was en de turven sneller droogden. Tussen twee greppels lag een lang perceel, dat helemaal werd afgegraven, zoals op de foto hiernaast. Het systematisch veenafgraven ontstond geleidelijk. Proefondervindelijk vond men dat de ideale begreppeling en optimale drainage bestond uit lange, smalle percelen. Die repelpercelen, ook strijngen genoemd, werden per negen gebundeld, tot een vierkante veenkavel. Om toegang te krijgen tot de percelen kwamen rond de kavel 4 straten. Net als de veenputten heeft ook dit systeem van veenontginning zijn sporen nagelaten in het landschap: lange smalle percelen in een vierkant stratenplan. Niet alleen landschapsrelicten, maar ook teksten informeren ons over de veenontginningen.

Geschreven bronnen over veenafgraverijen

De kennis over de middeleeuwse ontginningsmethode is de laatste decennia sterk verbeterd dank zij intensief archiefonderzoek. Zo doctoreerde Beatrijs Augustijn op de veenontginningen in het Waasland. Ze kon gebruik maken van een uitgebreide boekhouding, die loopt tot de 16de eeuw. Dan stopt de archiefreeks omdat toen de veenlaag volledig afgegraven was. Van haar doctoraatstudie maakte ze een rijk gei'llustreerd en vlot leesbaar boekje.14

Over het Meetjesland zijn de bronnen sporadisch. Toch zijn er uit de 13de eeuw voor de regio Aardenburg-Eeklo verschillende documenten bewaard over grootschalige en planmatige veenontginning.15

Sint-Laureins, Sint-Jan in Eremo en Bentillle werden toen gesticht als veenkolonie. Deze veendorpen uit het Meetjesland vertonen het typisch vierkante stratenplan. Beatrijs Augustijn stelde vast dat haar bevindingen uit haar archiefstudie van de Waaslandse veenstichtingen Kieldrecht en Verrebroek ook van toepassing zijn voor de turfuitbatingen in de regio Aardenburg-Eeklo. Zowel in het Meetjesland als in het Waasland was al in de 12de eeuw met veenontginnen gestart.16

Over Moerkerke is er qua geschreven bronnen enkel de plaatsnaamvermelding. De kans dat er nog teksten opduiken is gering, want ge­schreven bronnen uit de 12de eeuw zijn erg schaars. Moerkerke is het vroegste toponiem in Kust-Vlaanderen: het dateert uit begin 12de eeuw. ‘Murkerka’ anno 1110, wordt gevolgd door ’Mor’ uit 1128, dat verwees naar de Moer van Aardenburg; de ’Morri Gistela’ uit 1133, over de Gistelmoer is de derde vermelding.

In een volgende bijdrage bekijken we in hoeverre de bevindingen voor het Waasland en het Meetjesland ook voor Moerkerke opgaan. [2] 11

Voetnoten 

1. AUGUSTYN B., De veenontginning (12de 16de eeuw), nr. 5 in de reeks Geschiedenis van volk en land van Beveren, Beveren, 1999, 172 p.
2. VERHULST A., Landschap en landbouw in Middeleeuws Vlaanderen, s.l., 1995, p. 88.
3. De omwalling van 1127 besloeg 75 ha; die van na 1297 was 6.800 m lang, [en besloeg dus 368ha]. M. RYCKAERT, Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 1999, p 37 en 38
4. AUGUSTYN B., p. 18.
5. www.natuurpuntdamme.be
6. www.docukit.nl
7. www.natuurlijk.nl
8. www.biopix.nl
9. www.schaapskudde-haaksbergerveen.nl
10. AUGUSTYN B., p. 118.
11. VERHULST A., p. 88.
12. AUGUSTYN B., p. 62.
13. idem, p. 58.
14. AUGUSTYN B., De veenontginning (12de 16de eeuw), nr. 5 in de reeks Geschiedenis van volk en land van Beveren, Beveren, 1999, 172p.
15. AUGUSTYN B., p. 43.
16. idem, p. 56, e.v.
17. idem, p. 18.

Negenhonderd jaar Moerkerke: 1110- 2010 - Deel 2: de ‘Moer’ in Moerkerke

Caroline Terryn

't Zwin Rechteroever
2010
02
056-066
BV
2025-02-05 11:54:22