☰ Extra

Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart Oorlogsdagboeknotities 1944 Deel 11

Roger Morre

Vrijdag 15 September

Gisteren werd geen melding verstrekt van de waterstand. Heden morgen zagen we ons werkelijk bedreigd. Langs onze kant stond de Geleedwatergang op het punt buiten zijn oever te treden en het voetpad onder wa­ter te zetten. We zagen ons dan ook genoodzaakt een afdamming te beginnen langs de voorzijde van onze woning die, met een tussenruimte van plusminus zes meter, parallel liep met het Geleed. Terwijl we daarmee bezig waren, kwam een Oberleutnant de gevechtsversterkingen langs de buitenflank van de vaartdijk inspecteren. Hij zag ons doende, trad naderbij en vroeg aan vader: "Chef, hast du Angst zu versaufen?" "Jawohl," antwoordde deze, "en 't ware beter als we dat "Loch" in de vaartdijk mochten toesmijten.

De Oberleutnant vroeg hem of hij dat zou durven, waarop ons gezinshoofd bevestigend antwoordde. De officier gaf hem een schriftelijke volmacht teneinde te voorkomen dat hij - op weg naar en aan de dijkbres - moeilijkheden kreeg met andere oversten en manschappen.

Thans was het de beurt aan vader om zijn woorden in daden om te zet­ten. Zonder medehulp mocht hij het dichtmaken van de bres wel vergeten...

Dus wat deed ons gezinshoofd?

Hij nam zijn velo en fietste de "Ronde van Platheule" om bijstand te vragen. Het resultaat was aan de schrale kant wat de toezegging van het aantal helpers betrof. En dat was maar al te begrijpelijk. Niemand van onze Platheulenaars zat te popelen om langs de vaartdijk zijn leven te riskeren. Temeer omdat tijdens de voormiddag het nog steeds nasmeulend gehucht 't Molentje lange tijd vanuit Moerkerke of verderop met artilleriebeschietingen op meerdere plaatsen terug in vuur en vlam werd gezet.

2025 02 05 103914Ouderlijk huis naast het Geleed. Rechts van de woning: ons schuurtje waarin de sein- en veldtelefoonappatuur was geinstalleerd.
Op vrijdaginorgen 15 Septem­ber 1944 stond het paadje langs de linkeroever blank.
Foto (anno 1955) Roger Morre

Kort na de middag lag ook de zone - tussen 't Molentje en de dicht bij de dijkbres gelegen verdronken woning van Leon Raes - ruim een kwartier onder vuur. Het was dan ook een verre van moedgevend schouwspel in de verzopen landerijen metershoge waterzuilen als brede fonteinen te zien opspuiten ingevolge te ver gemikte projectielen...

Ter hoogte van ons erf gekomen en op weg om hulp te bieden, zag en hoorde Stantje Serreyn het knallend, angstaanjagend "waterfestival".

"Heilaba!" riep Stantje uit, "dat ziet er daar, gedomme, niet al te gezond uit! Toch nog liever 'n groot gat in de vaartdijk, dan 'n gat in m'n lijf!" en keerde op zijn stappen terug...

Foentje Caere haakte eveneens af na herhaaldelijk smeken en aandringen van zijn huisgenoten die hem waren gevolgd. Een bewogen tafereeltje dat toevallig door een van de telefonisten werd gadegeslagen. Duidelijk geemotioneerd verdween hij haastig in ons schuurtje..

Nogmaals: het kon niemand ten kwade worden geduid geen helpende hand uit te steken.

Uiteindelijk begonnen vijf mannen aan deze roekeloze - wellicht bij voorbaat tot mislukking gedoemde onderneming, namelijk: Rene Morre, alias Nete; landbouwers Firmin Desutter, alias Firren; Edward Van Hollebeke, alias Warten, en diens beide zonen Andre en Marcel.

Het vijftal waadde moeizaam door de in een wijd uitgestrekte watervlakte herschapen landerijen met pakken stro die ze haalden op de ongeveer 300 meter van de vaartdijk afgelegen hoeve Van Hollebeke. Dat werd zwoegen, zweten, en hels afzien in de hoop de bres dicht te krijgen.

Firren Desutter stond blootsvoets in het water en verwondde zich ernstig toen hij in een grote spijker trapte die, onzichtbaar op de bodem, dwars door een geklemd stuk wrakhout priemde. Hevig bloedend diende hij huiswaarts te keren.

En toen waren ze nog met vier... Wat konden ze nog doen? Niet veel, eigenlijk. Al hun zware inspanningen en heftig geploeter ten spijt lukte het hen niet het gat in de dijk afdoende af te dammen. Schijnbaar was hun gevaarlijke slavenarbeid een maat voor niets geweest...

Vader, die tot aan de oksels in het water had gestaan, kwam terug thuis met een "uit de branding" opgeviste tas. Er stak zowaar van alles en nog wat in: scheergerief, tandenborstels, 'n paar pantoffels, oranjekleurige dozen broodsmeersel, kistjes sigaren en cigarillos, pakjes sigaretten en tabak, kaarsen, enz. Erg jammer dat de tas met inhoud reeds enkele dagen in 't water had gelegen.

Van Duitse soldaten die, weerszijden de bres, gevechtsstellingen bemanden, kwam hij aan de weet dat in de nacht van dinsdag op woensdag 'n hoogwielige Franse kar in de bres gedonderd was. De tramen staken als twee hulpeloze armen boven het water uit. De militairen beweerden niet te weten of de twee soldaten - voerman en metgezel - al dan niet waren omgekomen. Hun paard, vermoedelijk uit Frankrijk herkomstig, had de val in 't water niet overleefd. Dus hadden de aldaar gelegerde Duitsers een "noodslachting" verricht, het vlees broederlijk gedeeld en "aufgefressen". Waarschijnlijk was de uit het water opgeviste tas afkomstig van de voer­man of diens passagier.

Toen de vijf mannen aanstalten maakten om het werk in de dijkbres aan te vangen, kregen zij ambras met een Duitse officier. Hij wilde hen wegjagen. De reactie van ons gezinshoofd liet niet op zich wachten: " 'k Duwde hem dat volmachtbriefje onder z'n "neuze" en subiet zong hij wat toontjes lager."

Nu de afdamming van het gat in de vaartdijk heel wat minder succesvol scheen dan verwacht, moesten wij terug aan de slag om een barricade van aarde op te werpen ter voorkoming van wateroverlast rondom en in onze woonst.

We begonnen er meteen aan. Tot onze niet geringe verbazing en voldoening staken enige soldaten hun helpende handen uit de mouwen. Jaja, er waren nog "goeie" en behulpzame Duitsers!

Laat in de namiddag had ik 'n babbel met een uit "ander hout gesneden" soldaat. Om het gemakkelijk te houden, geef ik er de voorkeur aan het gesprek grotendeels in het Nederlands neer te pennen.

Hij ging van start met de woorden: "In Duitsland is alles mooi. Meermaals heb ik de Rijn gezien met zijn lange bruggen." (De door hem opgegeven lengte ben ik vergeten).

"Trouwens, als handelsreiziger ben ik zowat overal geweest. In Keulen, Hamburg, Kiel, Bremen, und so weiter, und so weiter. In de hoofdstad Berlijn ben ik dikwijls geweest. Wunderschon, mein Junge!"

"Nu ook nog?" onderbrak ik hem.

"Neen, nu niet meer," zegde hij met bitse stem. "Er is veel kapot gemaakt door die verdomde Engelsen en Amerikanen." Aan het adres van de geallieerden begon hij 'n resem verwensingen uit te braken, die hij besloot met de woorden: "Dat is barbaars en laf om alles te bombarderen!"

"Wie is er hier in mei 1940 met vliegtuigen en bombarderen begonnen?" dacht ik bij mezelf. Ik deed er het zwijgen toe omdat ik hem voor geen haar betrouwde.

"Het leger van de Amerikanen is niet goed," foeterde hij nors. "Die soldaten worden betaald om te vechten. Ze doen het niet uit liefde voor het vaderland, en zoiets kan nooit goed zijn."

Grinnikend voorspelde hij: "Die zullen nog wat "erleben" als Duitsland binnenkort volop de nieuwste geheime wapens zal gebruiken!"

Terwijl hij daar van zijn lament aan 't geven was, vlogen op grote hoogte Engelse of Amerikaanse bommenwerpers over - richting Engeland, ongetwijfeld op terugvlucht naar hun basis na een bombardement op vijandelijke doelwitten.

Doch de soldaat hield er duidelijk 'n gans andere mening op na.

Terwijl hij omhoog keek, hoorde ik hem tot mijn grote verbazing geestdriftig uitroepen: "Dat zijn de onzen! Die gaan Engeland weer eens tuchtig durchprugeln! ”

Die kerel was er rotsvast van overtuigd dat het Duitse toestellen waren!!! Tussen de opeenvolgende formaties bemerkte ik een aangeschoten tragere "Bomber" waarvan 'n deel van de linkervleugeltip ontbrak. Hem het vliegtuig aanwijzend, vroeg ik: "Is dat ook 'n Duitse machine?"

Alweer wist hij mij te verrassen met zijn antwoord.

"Jawohl," zegde hij met stellige zekerheid. "Dat is een van onze nieuwste modellen, en zo hebben wij er nog er nog vele andere!"

Tja, wat baten hier kaars en bril als "den uil niet zien en wil"!?!

Ongeveer 100 meter van de dijkbres werden - aan de voet van de buitendijk - ongewone bewegingen van enkele Duitsers waargenomen. Het waren brancardiers die met een ladder twee Duitse gesneuvelden ophaalden. Die waren gedood tijdens de nachtelijke aanval en nu pas gevonden.

Op ons erf gekomen, ontdeden zij zich van hun macabere last door de "draagbaar" van plusminus 1 meter hoogte bruusk 'n halve slag te kantelen.

Met een smak vielen de doden op de grond onder het slaken van een akelig klinkend geluid. Gehaast bedekten de dragers de stoffelijke overschotten met wat bijeengeharkt stro, hetgeen mij onwillekeurig deed denken aan een geslacht varken dat men ging "branden".

Iets later bracht een tweede ploeg brancardiers de levenloze strijdmakkers naar Platheule, voor ophaling met 'n vrachtauto van het Rode Kruis.

Sedert meer dan een week was Breskens-Haven de vluchtweg bij uitstek voor tienduizenden vanuit Frankrijk wijkende Duitsers die zogezegd op "terugtocht" richting hun Heimatland waren.

Er lagen rond ons erf altijd wel enkele militairen die meer oorlogsnieuws wisten te rapen dan alle anderen samen.


Zo waren er die ondermeer aan de weet kwamen dat het Hollandse havenstadje Breskens op zondagavond 10 September - doch vooral op maandagnamiddag 11 september - door de geallieerde luchtmacht zwaar gebombardeerd was. Ze gewaagden van talrijke doden en gewonden bij de plaatselijke bevolking, doch hielden er het zwijgen toe over de verliezen aan Duitse zijde. Evenmin scheen hen bekend of de door bommen toegetakelde zone van Breskens-Haven nog dienstig kon zijn voor de overvaart naar Vlissingen via de Westerschelde.

Dat zorgde voor kommer en kwel bij de manschappen die langs de Leopoldsvaart in hun weinig comfortabele stellingen huisden...

Ze kwamen onze "muurkaart" raadplegen op zoek naar een andere afmarsroute die - helaas voor hen - niet kon uitgestippeld worden.

Somber gestemd verlieten zij onze keuken, zich onderling afvragend: "Hoeveel van ons zien ooit nog de eigen Heimat terug als we er niet in slagen over de Schelde te komen? En als dat toch zou lukken, wat staat ons daarna te wachten?" Neen, de toekomst zag er voor hen verre van rooskleurig uit... Trouwens, dat gold ook voor ons... En al evenzeer voor zoveel angstige, machteloze medeburgers...

Het beluisteren van de Londense B.B.C.-radio - door ons gewoon "den Engelse post" genoemd - was door de Duitse bezetter ten strengste verboden. Zij die het verbod aan hun laars lapten - en ze waren met velen - riskeerden zware straffen.

Tot op zaterdag 2 september ons radiotoestelletje defect raakte, werd voorheen ten huize Nete Morre iedere avond op de B.B.C. afgestemd voor het programma "Radio Vrij Belgie", met de Vlaamse commentator Nand Geerssens, alias Jan Moedwil. Samen met Jan sprak ons gezinshoofd dagelijks diens strijdlustige en verbeten klinkende slotzinnen uit: "En...zonder er op te boffen... Toch krijgen we ze wel... de moffen."

In ander zinsverband gebruikte hij nooit de scheldnaam "moffen". Neen, hij sprak dan over "de Fritzen", een benaming die toch iets hoffelijker klonk.

Bijgevolg noemde hij de kleine Duitse soldaat die op ons erf legerde onveranderlijk: Fritzke. Het deerniswekkend ventje was - volgens andere soldaten - op een of andere wijze zijn eenheid kwijtgeraakt. Hij was niet meer dan een verschoppeling, 'n eenzaat die zich niets aantrok van de anderen - en zij zich evenmin van hem.

Geleund tegen onze geplunderde houtmijt stond hij elke dag, met de handen in zijn broekzakken, urenlang starlings naar de grond te kijken. Misschien was het wel zijn schoeisel dat hij op deze manier monsterde want dat was hoogdringend aan vervanging toe. Zijn uniform kon er nog mee door. Op zijn rond gelaat lag een pioenrode blos en vanonder zijn zware donkerbruine knevel kwamen zelden enkele woorden. Telkens als hij bij ons in de keuken kwam, herhaalde hij altoos dat "der Krieg nicht gut sei". Dat wisten we net zo goed als hij.

In de loop van de namiddag gaf Fritzke eens te meer zijn korte "Kriegjeremiade" ten beste. Vader, zijn eentonige klaagzang meer dan beu, vroeg hem snauwend: "Und weiter nichts Neues, zeker?" Fritzke keek va­der aan alsof hij het in Keulen hoorde donderen. "Nein, nein," mompelde hij en schoffelde meteen de deur uit.

Moeder maakte vader het verwijt: "Ge hebt dat manneke zo goed als buiten gestoken."

"Dat was ook mijn bedoeling," replikeerde vader. "Fritzke met zijn gezaag over de “Krieg" altijd!"

Het werd alweer een milde nazomeravond. Met een prachtige zonsondergang.

In onze abri zochten wij onze slaapplaatsen op. Ergens heel ver weg rommelde het af en toe. Daarna werd het stil. Zouden de oorlogsgoden moegestreden zijn? De nacht kende een kalm verloop. Ditmaal kregen we geen Duitse logeurs over ons strooien vloertapijt...

(wordt vervolgd)

Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart Oorlogsdagboeknotities 1944 Deel 11

Roger Morre

't Zwin Rechteroever
2010
01
026-033
BV
2025-02-05 10:40:08