Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart - Oorlogsdagboeknotities 1944 (Deel 10)
Roger Morre
Donderdag 14 September
Maar wat een ochtend...Na die dramatische nacht zag het er wel naar uit dat de nieuwe dag op z'n minst even beroerd zou verlopen. Het oorlogsgeweld bleef aanhouden. Gonzend als razende horzels sloegen op en rond onze schuilplaats granaatscherven in.
"Wel, wel, hier geraken we nooit levend weg!" riep moeder vertwijfeld uit. "We hebben nu eens naar de bevrijding uitgekeken! Zie wat er van komt: niets dan veel "schuwte" en 'n hoop miserie!" Ja, we hadden ons de bevrijding wel anders voorgesteld... Bovendien, die bevrijding was er nog helemaal niet...
Op zeker ogenblik meenden we de bulderende stem van Feldwebel Maurer te herkennen. Zo te horen maakte iets of iemand hem woest. "Er moet iets bijzonders aan de gang zijn. Maar wat?" vroegen wij ons af.
Het antwoord kwam toen twee soldaten inderhaast onze onderstand binnenkropen. Uit hun gesakker konden we opmaken dat de Feldwebel woest tekeer ging tegen de Duitse veldartillerie die de eigen troepen aan het teisteren was met obussen en granaten. Ondertussen had Maurer, via zijn veldtelefoon, dat geblunder met veel ge- "Donnerwetter" gesignaleerd.
"'s 1st schrecklich..'s 1st schrecklich!" kloeg de ene. "So was haben wir noch nie erlebt!" jammerde de andere. Na nog wat onderling lamenteren en kankeren over de "Schweinehunde" van "Offiziere", verlieten ze onze abri.
In het zoveelste artilleriebombardement hoorden we alweer iemand roepen en tieren. "Hansens!" snauwde een gebiedende stem,
"Hansens, komm zuruck!" Klaarblijkelijk gaf "Hansens" geen gehoor aan het bevel want nogmaals werd bijtend geroepen, veel strenger nu: "Hansens, komm zuruck!", en enkele ogenblikken later: "Hansens, komm zuruck oder ich schiesse!"
Dat "schiessen" had blijkbaar geholpen, want even nadien hoorden we de fel verbolgen stem luid blaffend vragen: "Was solltest du da im Wasser? Was solltest du da?" Het antwoord op die vragen ging verloren in het kabaal van ontploffende granaten. Voor ons leed het evenwel geen twijfel dat we rechtstreeks oorgetuige waren geweest van een mislukte poging tot desertie uit de Duitse rangen...
Het leek er wel degelijk op dat de Duitsers zich gereed maakten voor de aftocht, vermoeden dat versterkt werd toen een soldaat die heel even dekking zocht, ons verklapte: "Der Tommie kommt". Ja, dat hadden we al meer dan eens gehoord, maar nu zou het dus toch wel waar kunnen worden. Overigens bleef de situatie meer dan heel verward en in onze onderstand hadden we er uiteraard helemaal geen zicht op. Er klonken nu allerlei gesnauwde korte bevelen en we hoorden opgewonden stemmen (zie bijvoegsel 1).
Inmiddels was het artillerievuur heel wat minder geworden. Wij, die tijdens de hele nacht het oorlogsgebulder hartsgrondig hadden vervloekt, wensten nu -minstens even hartsgrondig - dat de "artillerie-tommies" hun tegenstrevers het vuur aan de schenen zouden blijven leggen. Doch het oorlogsgewoel stierf langzamerhand uit. 't Werd stil, overal stil...We vonden het ongewoon en beangstigend.
Was dat al dan niet de stilte voor een nieuwe storm?... In onze donkere schuilruimte bleven we - niet wetend wat te hopen of te vrezen met ingehouden adem luisteren, maar het bleef bevreemdend stil. Na nog een half uur afwachten, werd de spanning ons te machtig en waagden we het erop buiten te kruipen
Even werden we verblind door de felle middagzon. Een prikkelende kruitdamp sloeg in onze neus. Aan de overzijde van het Geleed hing boven het verdronken landschap een lichtblauwe nevel. Onmiddellijk daarna -helaas, duizendmaal helaas- moesten wij met verbijstering vaststellen dat Duitse soldaten zich in of naast hun eenmansputjes en mitrailleursnesten te slapen hadden gelegd, hun wapens en munitie binnen handbereik...
Wat een ontgoocheling! Dat de bevrijdingstroepen door eenheden van de Wehrmacht teruggeslagen zouden worden over twee nietige waterloopjes als de Schipdonkse- en de Leopoldsvaart, hadden we nooit verwacht. Het toppunt was dat diezelfde Wehrmacht sinds maanden aan een stuk voor de bevrijdingslegers op de vlucht was en overal zware verliezen had geleden!
Onthutst rondkijkend, stonden we naast onze onderstand.
"Wat gaan we hier nog allemaal meemaken?" zuchtte moeder en met de handen in haar "schortezakken" begaf ze zich hoofdschuddend naar onze keuken. Vader oogde haar na en we hoorden hem brommen: "Pakken lijk dat 't komt. D'r is niets anders aan te doen."
Ik kon mijn ogen amper geloven toen ik in de richting van Platheule keek. In tegenstelling tot de vernielingen die ik verwacht had na de ongemeen zware beschietingen van de voorbije nacht, zag ik nu dat alle woningen en hoevegebouwen nog overeind stonden. Enkel bij de landbouwers Cyriel Acke en Jacobus Dierickx was de schade duidelijk merkbaar.
"Waar zijn al die granaten dan wel terechtgekomen?" vroeg ik me stilletjes af en vond het antwoord in de omliggende velden en weiden met tal van kleine en grote kraters. Die waren natuurlijk niet zichtbaar in het verdronken landschap tussen de Geleedwatergang en 't Molentje, maar dat ook daar honderden granaten waren neergekomen, daaraan moest niet worden getwijfeld. Het mooie gehuchtje zelf stond op meerdere plaatsen in lichterlaaie, een huiveringwekkend gezicht. Stellig hadden zich daar onbeschrijfelijke taferelen afgespeeld tijdens de urenlange gevechten.
"Hoeveel kennissen die ik daar gistervoormiddag nog gezien en gesproken heb, zijn nu nog in leven?" vroeg ik me af, terwijl ik mij naar ons schuurtje begaf waarvan bijna de halve dakbedekking verdwenen was. De panlatten hingen er versplinterd bij. De voltreffer van de voorbije nacht had een gedeelte van de voorgeveltop weggeslagen zodat die nu ongeveer anderhalve meter lager was. Van bakstenen en dakpannen restte enkel het ettelijke meters ver weggeslingerd puin. In het schuurtje zag ik een van onze kookpotten. Die werd gisteren door een van de telefonisten meegenomen mits de belofte hem terug te bezorgen. Dat hoefde nu niet meer: een granaatscherf was er dwars doorheen gevlogen.
Als bij mirakel hadden de drie telefonisten -doodmoe lagen twee van hen nu te slapende granaatinslag ongedeerd overleefd. De seiner met dienst had - naar eigen zeggen - "den Schrecken" van zijn leven doorstaan.
Erger was het gesteld met hun zwartharige koeriershond "HexeOp wat stro -gekwetst aan de kop en in de flankenlag het dier zachtjes jankend haar bloedige wonden te likken.
Telkenmale de onderofficier-telefonist en ikzelf de wijfjeshond woordjes van troost en bemoediging toespraken, richtte zij moeizaam de kop op en keek ons met droeve, koortsige ogen aan. Echt zielige momenten waren dat...
Hexe in betere dagen samen met baasje Wilfried Morre in april 1952.
Zwaar gekwetst en op het punt afgemaakt te worden op 14 September 1944, werd het brave dier ingesmeerd met bruine zeep als ontsmettingsmiddel en in het Geleed neergelaten waar het ruim een uur rondzwom.
Hexe herstelde volkomen en bleef bij ons, zonder nog naar haar Duitse begeleiders om te zien. (Meer hierover op blz. 131).
Zielig was ook de gang van de brancardiers en verplegers, waaronder Weissl. Met krakkemikkige, zelfgetimmerde draagbaren en op Platheule bij landbouwers ontvreemde korte ladders haalden ze langs de moeilijk begaanbare benedendijk gesneuvelden en gekwetsten op, voor overbrenging naar verzamelplaatsen op het erf van weduwe - herbergierster Celestina Stroo, bijnaam "Stiena".
Treffend was de indruk die de verpleger Weissl op mij maakte. Elke gekwetste werd door vier man gedragen. Ik bevond mij aan onze geopende weide-balie toen ze terug een onfortuinlijke "Kamerad" op ons erf brachten en hun draagbaar voorzichtig neerzetten. De drie metgezellen van Weissl konden eventjes uitblazen. Hijzelf begon een en ander uit zijn verbandtrommel op te diepen.
Op de brits lag -met vertrokken gelaat, wat bleekjes en vermoeidde niet meer zo jonge soldaat met gesloten ogen zijn pijnen te verbijten. In de linkerbil was hij geraakt. De bebloede broekspijp was deels aan flarden getrokken. Een van de brancardiers vroeg hem hoeveel tijd verstreken was sedert de opgelopen kwetsuur. "Etwa zwolf Stunden," antwoordde de soldaat met matte stem en voegde er aan toe dat hij - om het bloeden enigszins te stelpen- een stuk van zijn uniformhemd had afgescheurd dat hij als afsnoerend noodverband had gebruikt.
Weissl raadde de gekwetste aan, vriendelijk doch kordaat, te zwijgen, aangezien praten teveel inspanning van hem zou vergen.
Een beknopte persoonsbeschrijving: Weissl was een grote struisgebouwde kerel met weerbarstige blonde haardos. Zijn streng en stuurs uiterlijk maakte hem ouder dan de 35 jaar die hij telde. Mede door zijn zwijgzaamheid gaf hij de indruk een norse, humeurige vent te zijn. Niets was echter minder waar. In werkelijkheid was Weissl een minzaam man die zijn taken als verpleger uiterst zorgvuldig uitoefende. Deze maal was dat niet anders. Zichzelf geen ogenblik verpozing toekennend, omringde hij de gekwetste infanterist met de beste zorgen, legde het stro iets hoger onder het verwonde been, gaf het koortsig slachtoffer iets te drinken uit de eigen veldfles, verwijderde met zijn grote, grove handen het armzalig aangebracht windsel en keek onderzoekend naar de
gezwollen bil waaraan geronnen bloed kleefde. Na voorzichtig reinigen en verzorgen van de gei'nfecteerde scherf- of kogelwonde werd de dorst van de soldaat nog eens gelaafd. En dan...hop! Het viertal dragers zette de stille, deerniswekkende tocht verder, richting verzamelplaats Platheule. Met Weissl als voorman (zie bijvoegsel 2).
SANITATER WEISSL, die in vredestijd ergens in Beieren 'n eenvoudig "koeboerke" was... Ik zal hem nooit vergeten....
Beducht voor een tweede aanval van de Tommies, waagden wij het aanvankelijk niet ons ver van onze abri te verwijderen. Het bleef echter rustig.
Nieuwsgierig hoe het de buurtbewoners was vergaan tijdens de voorbije nacht en ochtend, riskeerde vader het om zich naar Platheule-bebouwde kom te begeven. In "passante" haalde hij bij het landbouwersgezin Firmin Desutter-Haneca onze dagelijkse kruik koemelk. Bij zijn terugkeer wist hij ons te vertellen dat men op Platheule - net als wij in de vaartdijk - danig met "de poepers" had gezeten. Er waren gezinnen die de ganse tijd in de huiskelder hadden geschuild. Andere families zochten 'n goed heenkomen in hun veilig gewaande stallingen of in hun "eerpelkelder". Allen waren tevreden het er heelhuids afgebracht te hebben, doch vroegen zich heel bekommerd af hoe het verder moest, nu gebleken was dat de Duitsers helemaal niet van plan waren zich zonder slag of stoot gewonnen te geven... Dat de zo sterk gewaande bevrijdingstroepen hier het onderspit dolven was voor elkeen diep teleurstellend en volkomen onbegrijpelijk...
Bij ons, langs de buitendijk van de Leopoldsvaart, kwam langzamerhand meer leven in de Duitse frontlinie. Een soldaat, zichzelf 'n flinke wasbeurt gevend onder onze pomp, beweerde dat de teruggeslagen Tommies noodgedwongen tientallen aanvalbootjes hadden achtergelaten. Die dreven nu doelloos rond in beide vaarten waar ze geenterd werden door "Kameraden" ter vervanging van de zelfgemaakte, onbetrouwbaar wiebelende vlotten.
De Algonquins steken in stormbootjes het Leopoldkanaal over. Olieverfschilderij van Maj. G.L. Cassidy. Verzameling Mrs. Stirling.
Ik kon een deel van die kleine "armada" in de Leopoldsvaart heel even in ogenschouw nemen en vroeg naderhand enige uitleg aan 'n soldaat.
”Die haben wir von den Tommies abgenommen, ” antwoordde hij fier als een pauw.
”So,” zegde ik, ”habt euch viele Tommies kaputt gemacht?”
”Ach Mensch!” riep hij uit, ”sehr viele, sogar tausend!”
”Und sind viele deutsche Kameraden gefallen?” wilde ik weten. ”Nein,” zijn gelaat werd strak, ”nicht viele, es sind auch keine kriegsgefangen genommen.”
Omtrent gesneuvelden en gewonden die eerder op de dag langs de vaartdijk werden opgehaald, beweerde hij dat het overgrote deel ervan Tommies waren. Van enige fantasie was deze Wehrmachtstrijder alleszins niet gespeend.
Rond ons "gedoe" zag het er "mee ten dag" armtieriger uit. Stro - en houtmijt waren duchtig "gepluimd". Het merendeel van onze "koterijen" bood vrije toegang ingevolge het stiekem weghalen van de deuren. Van onze fruitbomen verminderden appels en peren eveneens op geheimzinnige wijze. Vooral bij nachte...
Feldwebel Maurer had zijn geraas en gefoeter opgegeven. Dat was allemaal verloren moeite gebleken. Aan die onverlaten had hij geen bevelen te geven. Zij waren ingedeeld bij andere eenheden. Dus negeerden ze hem volkomen...
In ons schuurtje werd door de drie telefonisten in heel bedrukte stemming 'n luguber partijtje "strooiken trek" gespeeld. Winnaar werd de blondharige Paul. En die bleek allerminst gelukkig met de gewonnen prijs, namelijk het voor de kop schieten van hun erg gekwetste trouwe koerierster Hexe, de zwartharige wijfjeshond...
Ik zag hoe het meer dan kreupele dier naar buiten werd geleid door de met een zware revolver gewapende telefonist - richting onze mestvaalt.
Hevig geschrokken en het ergste vermoedend, wendde ik mij tot vader en riep: "Ze gaan hun hond doodschieten!"
Vader kwam toegesneld, zag hoe de telefonist aanstalten maakte om zijn wapen te richten, en vroeg hem: "Warum wollst du den Hund kaputtmachen?"
"Ach Mann," antwoordde Paul, "der geht sowieso ein!"
"Geef hem liever aan mij," zegde vader.
De telefonist was verrast, keek naar het dier, en vroeg ons toen of wij de hond goed zouden verzorgen.
"Jawohl," beloofden we in koor. Meteen kwam Hexe in ons bezit. Paul was niet weinig blij de hond niet te moeten doden. Ook voor zijn twee metgezellen was het een ware opluchting.
Waarom namen de drie telefonisten inderhaast de beslissing hun schrandere, trouwe hond te doden?
Naar eigen zeggen kon het gebeuren dat zij bevel kregen tot onverwijld vertrek. In dat geval zou het onmogelijk zijn zich nog langer over het gewonde dier te ontfermen. Ze hadden vastgesteld dat in de flanken van hun koerierster minstens vijf kleine, moeilijk te verwijderen granaatsplinters staken. En dan waren er ook nog scherfkwetsuren aan de kop...Liever dan hun wijfjeshond hulpeloos lijdend aan haar lot over te laten, werd besloten tot een doodvonnis. Gelukkig kon dat op het nippertje vermeden worden...
Het viel niet mee te moeten vaststellen dat op ons erf en in de onmiddellijke omgeving nu "slungelachtige" soldaten rondhingen. Ze waren hooguit 17 tot 18 jaar. Van enkelen werd zelfs vermoed dat ze amper 16 konden zijn, want in plaats van "opkomend" baardhaar, hadden ze slechts "dons" op hun onverzorgde brutale gezichten.
Vanaf hun verschijnen waren ze zeker en vast niet erg geliefd bij de ouderen. Die beschouwden hen als 'n bende "Aufschneider" die voorheen deel uitmaakten van de "Hitlerjugend".
We konden dat nauwelijks geloven omdat we in Brugse cinema-zalen wel eens meer UFA-beelden hadden gezien waarin de "Hitlerjugend" uitgebreid, heel tuchtvol en tot in de puntjes verzorgd, in de kijker kwam. Terwijl de "Fuhrer-fanaten" die hier heibel en onrust veroorzaakten een toonbeeld waren van ondisciplinair gedrag en "vogelschrikkledij", om van hun overige hygiene nog maar te zwijgen.
Zij hadden heel wat noten op hun zang. Vooral valse noten... Dat het hemd doorheen hun gescheurde broek wapperde en hun ongewassen tenen doorheen zwaar verhakkeld schoeisel priemden, lokte bij de anderen schampere opmerkingen uit. "Krieg ist Krieg!" luidde onveranderlijk hun repliek en ze schiepen er 'n pesterig genoegen in de ouderen van kop tot teen met minachtende blikken te monsteren. Om dezen tot een gelijkaardige wedergroet te verplichten, hielden ze de gestrekte rechterarm schuin omhoog terwijl ze schreeuwerig een zegevierend "Heil Hitler" lieten horen.
Vader, die het nog altijd niet had verwerkt dat hij -onmiddellijk na de meidagen 1940- gedurende ruim zeven maanden in Duitsland "te gast" was geweest als "Kriegsgefangener” kreeg het allengs danig op de zenuwen van dat "Heil Hitler"-getier en gromde "vol toorn en gram": "Die snotapen menen nondedju, dat ze over de hele wereld de baas zullen mogen spelen en ze kunnen, och arme, amper "allene" pissen!"
"Die sind bestimmt ganz verruckt?" vroeg hij aan verpleger Weissl. Waarop deze met ernstig klinkende stem antwoordde: "Nicht verruckt, sondern sehr gefahrlich!"
Tja, per slot van rekening waren het jeugdige, heel fanatieke strijders, ingelijfd bij de zo beruchte Schutzstaffel, korter gezegd en geschreven: de SS... In de late namiddag werd hen een "Sondermeldung" in de handen geduwd waarin ze -namens hun "Fuhrer Adolf" - ondermeer werden geprezen voor de betoonde dapperheid tijdens het afslaan van de "feindlicher Angriff am Leopoldkanal". Het stemde al die prille, branieschoppende SS-ers geestdriftig en "als kinderen zo blij"...
Met benepen hart zagen wij de avond naderen. Net als gisteren trokken groepjes gecamoufleerde en tot de tanden gewapende Duitsers door de landerijen op naar de dijken van de Leopoldsvaart. Deze maal was er geen "Schnaps"-bedeling bij.
Onze onderstand binnenkruipend, vroegen wij ons bedrukt af: "Komen we hier "morgennuchtend" nog levend uit?"
Doch de nacht verliep rustiger dan aanvankelijk werd gevreesd. Van 'n ideale nachtrust kon evenwel geen sprake zijn. Enkele soldaten kwamen ons gezelschap vervoegen. Ons comfortabel uitstrekken op ons tapijt van stro mochten wij vanaf dat ogenblik wel vergeten....
Bijvoegsel 1
In het relaas "Uit het dagboek van Cyriel Cocquyt (+)”, als 7de deel gepubliceerd in het Heemkundig Tijdschrift "'t Zwin Rechteroever", achtste jaargang - maart 2007, nr. 1, heeft wijlen Cyriel - in 1944 als landbouwer gevestigd op de ouderlijke hoeve te Moerkerke-'t Molentje - mededeling gegeven van het feit dat op dinsdag 12 september, de Wehrmachtcommandopost, onder leiding van Major Hermann Drill in hun woonvertrekken werd gei'nstalleerd.
Volgens Cyriel stond de Major op donderdagvoormiddag 14 September op het punt naar Nederland te vluchten toen hij telefonisch op de hoogte werd gebracht dat op ’t Molentje alle vijandelijke soldaten krijgsgevangen waren genomen. Onmiddellijk werd het vluchtplan afgelast en bleven de Duitsers in hun stellingen, zowel op Platheule als op ’t Molentje.
Een andere versie luidt:
Niettegenstaande de geweldige Duitse overmacht slaagden bevrijdingstroepen er in door te dringen tot over de Damse weg. Vrezend dat de commandopost op de hoeve Cocquyt in handen zou vallen van hun belagers, werden Duitse eenheden -gelegerd in Lapscheuredringend ter versterking opgeroepen. Opgehouden door vijandelijke artilleriebeschietingen kwamen de Duitse troepen met vertraging in de frontlinie ’t Molentje. Uiteindelijk slaagden zij er in hun rivalen terug te drijven over de twee vaarten.
Wat ook de juiste toedracht is geweest: zoals wij toen in onze abri hadden vermoed, waren de Duitsers -in de loop van donderdagvoormiddag 14 september- op zeker ogenblik wel degelijk van plan zich uit hun verschansingen aan de Leopoldsvaart op Platheule terug te trekken.
Wat Major Hermann Drill betrof: zijn bevel tot opschorting van het vluchtplan werd hem even later fataal. Terwijl restanten van de bevrijdingstroepen aan dood of krijgsgevangenschap ontsnapten door zwemmend in allerijl de Leopolds- en Schipdonkse vaart te dwarsen, begon de majoor aan een inspectieronde van de frontlijn ’t Molentje. Aldaar sneuvelde hij in niet nader gekende omstandigheden.
Bijvoegsel 2
Wijlen Georges van Vooren, Aardenburgs heemkundige en geschiedschrijver, beschreef in zijn boek "Oorlog 1944 - West- Zeeuws-Vlaanderen - De gewone mens in beeld", hoe het eraan toeging met gekwetste militairen nadat ze met Rodekruis - ziekenwagens via de weg kanaal Hoeke - Sluis werden overgebracht naar het als noodhospitaal ingerichte Duitse officierscasino, in het hotel Sanders - Depaauw, aan de Kaai te Sluis: "Volgens een Oberarzt waren in een week tijd - vanaf de strijd in Moerbrugge-Oostkamp (8 tot 12 september) tot en met die bij Moerkerke (Slag om 't Molentje, 13 en 14 september) achthonderd gewonden aangevoerd. De zwaargewonden werden na het uitladen het eerst behandeld.
Geamputeerde ledematen werden in de tuin van het hotel in een put gegooid en, nadat ze met gebluste kalk waren bestrooid, begraven.
De minder zwaargewonden moesten buiten blijven tot ze aan de beurt waren om geholpen te worden.
Gewonden, die na behandeling niet naar hun onderdeel terugkonden, ook gewonden die een buikoperatie of amputatie hadden ondergaan, moesten te voet naar het voormalig douanekantoor, een honderd meter verderop. De gewonden die dit niet alleen konden, zoals degenen van wie een arm of been geamputeerd was, werden kermend van pijn door Rodekruissoldaten ondersteund.
In het voormalig douanekantoor lag een dikke laag stro op de vloer uitgespreid waarop ze konden gaan liggen. 's Avonds werden ze dan opgehaald en naar Breskens gebracht, waar ze op een der lazaretboten naar Vlissingen werden gezet om op Walcheren in een militair hospitaal te worden opgenomen.
De burgemeester van Sluis werd gelast voor het delven van graven voor de soldaten die aan hun verwondingen waren bezweken en het maken van houten kruisen met de naam van de gesneuvelden. Hun namen met de adressen der naastbestaanden werden opgegeven op de secretarie." (Einde citaat)
Na de Slag om 't Molentje werden tientallen gesneuvelde Duitsers overgebracht naar Sluis. Aldaar, op de Algemene Begraafplaats nabij het "Rozenoord", het Protestants Tehuis voor Ouden van Dagen, kregen de op het veld van eer gevallen strijders een inderhaast gedolven kuil als voorlopig oorlogsgraf.
Over de teraardebestelling in massagraven noteerde genoemde auteur: "Vrijdag 15 september kreeg de burgemeester opdracht om twee massagraven te laten delven elk voor een dertigtal Duitse gesneuvelden. Voor dit werk werden jonge mannen gevorderd. In de namiddag verzamelden de Duitsers de in de hoofdverbandplaats overleden gewonden en legden die langs de kant van de weg voor vervoer naar de Algemene Begraafplaats.
Twee grote vrachtwagens met daarin de opgestapelde lijken werden naar het hek van de begraafplaats gereden. Met haken werden ze van de wagens getrokken en een voor een op een ladder gelegd. Alleen voor Major Hermann Drill, commandant van het 936ste Grenadier Regiment, was een ruw houten kist gemaakt. Hij was de hoogste Duitse militair die in deze omgeving sneuvelde.
Een Hauptmann fouilleerde de lijken en registreerde de bezittingen waarbij de kist van de majoor als schrijftafel werd gebruikt. Daarna werden de lijken in de twee massagraven gedeponeerd, driedik boven elkaar, in het ene graf 30, in het andere 28.
De regimentscommandant kreeg een apart graf. Bij deze begrafenis voerde de commandant van de 245ste Infanterie Divisie, Generalleutnant Erwin Sander, het woord, ging een veldprediker voor in gebed, speelde een militaire kapel en zongen de aangetreden manschappen: "Ich hat ein Kameraden" (sic). Tenslotte werden bloemen neergelegd." (Einde citaat)
(Wordt vervolgd)