☰ Extra

Van ’t couvent naar baracke 6-stube 2 (Deel 2) - 2 jaar (over)leven in Duitse verplichte arbeidsdienst

Wilfried Morre

Met zijn beduimeld dagboekje dat hij al die tijd in Duitsland heeft bijgehouden als leidraad en onfeilbare geheugensteun, vervolgt An­dre Haegeman zijn verhaal:

De activiteiten die plaats vonden bij de Reichsbahn Ausbesserungswerke kunnen het best vergeleken worden met deze van de Centrale Werkplaats NMBS in Mechelen: onderhoud en herstellen van het rollend spoorwegmateriaal. Het bedrijfsterrein besloeg ettelijke hectaren waarop tientallen hangars, fabriekshallen en opslagplaatsen stonden, onderling verbonden door een netwerk van treinsporen (Foto hieronder: het “DB Ausbesserungswerk Bremen-Hemelingen”-complex in 2009) Het bijzonderste gebouw was het “Kesselhaus”: daar werd de nodige stroom opgewekt om het hele complex van elektriciteit te voorzien, zelfs bedrijven in de nabije omgeving zoals de Focke-Wulf vliegtuigfabriek, vrachtwagenbouwer Hanomag en andere werden bediend. Het was dan ook geen wonder dat het Kesselhaus een favoriet doelwit was voor Geallieerde bommenwerpers.

2025 02 04 153708

Op maandagmorgen 1 mei 1943 stond dus een groep verse arbeidskrachten aangetreden om te worden gemonsterd door de dienstchefs van de verschillende werkplaatsen. Ik kwam terecht in de Tenderhalle waar defecte en beschadigde tenders hersteld werden onder leiding van ingenieur “Meister” Albert Bayer.

Tenders zijn de wagens die aan de locomotief van stoomtreinen gekoppeld worden en kolen en water meevoeren. Het vervoer per spoor was uiteraard van levensbelang voor de Duitse industrie en derhalve waren treinen een geliefkoosd mikpunt voor jachtvliegtuigen. Hun projectielen richtten ze vooral op locomotief en tender om de trein tot stilstand te brengen en zo het verkeer op de lijn te ontredderen. Werd de tender doorboord dan vloeide het water weg en zonder water: geen stoom natuurlijk.

Meestal werd zo spoedig mogelijk een ploeg ter plaatse gestuurd om een eerste reparatie uit te voeren en de lijn vrij te maken, naderhand kwam de tender naar de werkplaatsen voor een grondige herstelbeurt. Ik leerde hoe ik de kogelgaten moest afbramen en klaar maken voor het aanbrengen van metaalplaatjes die ik had uitgesneden voor de dichting. Zo was het boerenknechtje van Den Hoorn bevorderd tot Hilfsschlosser (hulppaswerker)!

Mijn baas Albert Bayer was van alle markten thuis in zijn vak en ik heb veel van hem opgestoken dat mij later in het leven goed van pas is gekomen. Ik kreeg al snel door dat hij geen hoge dunk had van het Nazi-gedoe - hij had niet eens een partijkaart en was eerder al in de gevangenis beland voor een weigering om voor de Reichsbahn te gaan werken in Rusland - maar omdat hij zijn Tenderhalle op zo’n uitmuntende wijze leidde, werd hij vooralsnog met rust gelaten. Zijn ondergeschikten behandelde hij op gelijke voet: Duitser of buitenlander, het maakte hem niet uit, zolang het werk naar behoren werd uitgevoerd.

We wenden al snel aan het leven in en rond onze barak en maakten er het beste van. Men mag niet vergeten dat we geen gevangenen waren en binnen bepaalde grenzen over een zekere vrijheid beschikten. Ik heb me steeds voorgehouden er zo goed mogelijk over te waken dat ik die vrijheid behield door me niet in negatieve zin te laten opmerken: ik deed mijn werk zoals het hoorde maar liet me ook niet opjutten door de soms verleidelijke propaganda om toe te treden tot de Waffen-SS om in Rusland te gaan vechten. Aangelokt door de aanzienlijke voordelen die vooral de familie in het thuisland ten goede kwamen en de vooruitzichten op een prachtige toekomst na de Endsieg, de eindoverwinning, lieten sommige jongens zich inlijven. Weinigen zijn er levend vanaf gekomen, zoals men weet, om over de gevolgen na de oorlog maar te zwijgen.

Intussen was de zomer verstreken en waren we zelfs de bombardementen min of meer gewoon geworden. Toen, in september, gebeurde iets dat nooit uit mijn herinnering zal verdwijnen. Iedere mens heeft in zijn leven wel iets meegemaakt dat hij diep in zijn hart bewaart en waar hij zelden of nooit over spreekt. Bij mij is dat het sterfbed van mijn moeder en het feit dat ik geen afscheid heb kunnen nemen van mijn elfjarig zusje Godelieve dat op 23 september 1943 overleden is.

Ik was in de Tenderhalle aan het werk toen mij werd gezegd dat ik naar het bureau moest gaan. Daar kreeg ik te horen dat ik mij onmiddellijk bij de politiepost moest aanbieden, even buiten het bedrijf. Ze gaven me mijn kokarde nr.1136 waarmee ik voorbij de portier kon (elke werknemer had zo’n penning die je bij moest hebben om binnen en buiten te geraken en die ook nog voor andere gelegenheden dienst deed; dat nummer droeg je ook op de bil van je werkbroek en op je rug). Met trillende benen trok ik naar de politie.

Onderweg pijnigde ik mijn hersens maar kon niets bedenken dat ik zou mispikkeld hebben. Bij de politie aangekomen, werd me zonder veel omhaal gezegd dat ik dadelijk naar huis moest wegens “een sterfgeval”. Omdat vader er niet al te best aan toe was toen we thuis vertrokken waren, dacht ik natuurlijk aan hem. Ze namen mijn vingerafdrukken en maakten een foto, nodig om een reispas op te maken en een treinticket te bekomen.

Nu moest er enkel nog gewacht worden op een bevestiging vanwege de Belgische autoriteiten, zeiden ze mij en ik mocht beschikken.

Ik zat natuurlijk op hete kolen om te vertrekken, maar er gebeurde helemaal niets meer. Eerst dacht ik dat de Duitsers geen toestemming hadden gegeven, maar die hielden staande dat ze vanuit Belgie geen antwoord meer hadden ontvangen en ik derhalve in Hemelingen moest blijven.

Vier dagen later kwam er voor mij een brief toe van een Moerkerks geestelijke waarbij in zalvende termen werd uiteengezet dat mijn zuster Godelieve op 23 September gestorven was en op 27 September ten grave gedragen. Er stak ook een foto bij van haar. Pas toen wist ik dat niet mijn vader overleden was, maar mijn jongste zusje. Door de censuur waren stukken weggeknipt of onleesbaar gemaakt, zodat ik niet weet wat er anders nog in de brief stond. Ook vanwege de Duitsers kwam er geen echte duidelijkheid omtrent het niet doorgaan van mijn afreis, ze lieten me enkel verstaan dat de oorzaak in Belgie te vinden was.

2025 02 04 153747Mijn teleurstelling, verdriet en verbittering waren moeilijk te verwerken en komen nog dikwijls boven, ook nu na bijna 70 jaar. Tot op de dag van vandaag heb ik bovendien nooit de ware toedracht van de zaak kunnen achterhalen, maar het heeft mijn hele leven zwaar op mijn gemoed gewogen dat ik geen laatste groet heb kun­nen brengen aan mijn kleine zuster toen ze over aarde lag (foto: Godelieve Haegeman).

De winter stond nu voor de deur en in het noorden van Duitsland is dat geen lachertje. Er werkten bij ons ook meerdere vrijwillige en opgeeiste Belgische vaklui uit de Centrale Werkplaats van Mechelen - het Arsenaal zoals ze het zelf noemden - lassers, smeden, mekaniekers, bankwerkers, tot machinisten toe. Sommigen woonden zelfs met hun gezin in de omgeving.

Een van hen had, met toelating van onze Hauptlagerfuhrer Herbert, voor ons een kolomkacheltje vervaardigd zodat we ons konden verwarmen. Bleef natuurlijk nog de vraag: waarmee? Het rantsoen briketten was bedroevend klein en we beschikten slechts over twee dun­ne dekens. Het eerste wat er moest aan geloven, was het houtwerk dat niet absoluut onmisbaar was. Op de duur waren er zoveel beddenlatten weggehaald dat het vooral in de bovenste britsen niet
veilig slapen meer was. Zelfs de houtkrollen en schavelingen waarmee onze beddenzakken waren gevuld, gingen grotendeels de kachel in.

Maar onze bijzonderste leverancier waren de kolenopslagplaatsen van de Ausbessserungswerke zelf. Ook in de tenders die voor herstelling waren binnengebracht, lagen vaak nog briketten. Elke dag werden er naar buiten gesmokkeld, verborgen onder de kledij of simpelweg over de omheining gegooid en na het werk op de terugweg opgeraapt.

Aan de uitgang waren altijd toezichters voorzien, maar dat waren veelal oudere mensen en die knepen meestal een oogje dicht wanneer ze ’s avonds arbeiders zagen buitenstappen die opmerkelijk dikker waren dan ze ’s morgens waren gearriveerd...Ze waren bijzonder bijziend voor wie hen nu en dan wat sigaretten of andere rookwaar toestopte. Af en toe was er echter ook onaangekondigde controle door de Fabrikspolizei en dan had je natuurlijk prijs. De portier had geen andere keus dan de zondaars te betrappen en te rapporteren. De gebruikelijke straf was “kwartierarrest”, de overtreder mocht voor een bepaalde periode het kamp niet verlaten.

Zelf ben ik eens tegen de lamp gevlogen toen onze Oekrai'ense Unterlagerfuhrer mij kliste toen ik thuiskwam met briketten, verstopt onder mijn vest. Hij wilde me dwingen ze terug te brengen, maar er volgde zo’n furieuze reactie van mijn kameraden dat hij maar stilletjes de aftocht blies. Onderling werd wel eens gebakkeleid, maar wanneer iemand last kreeg met “de vijand”, trokken zijn kamergenoten altijd aan het zelfde zeel. Er is overigens nooit iets gekomen van het inci­dent.

Maar nu terug naar de Tenderhalle, waar ik meer dan twee jaar heb doorgebracht. Er werd gewerkt in drie ploegen van acht uur, te beginnen van zes uur ’s morgens. Het was een reusachtig atelier waar iedereen zijn taak kende en er vooral werd op toegezien dat de herstellingen snel en degelijk werden uitgevoerd. Al snel merkte ik dat onze Duitse bazen respect hadden voor wie zijn werk behoorlijk deed en op wie ze konden vertrouwen. Dat is overigens heel begrijpelijk: als de boel in het honderd liep in hun afdeling en het werk niet tijdig af was of wanneer er sprake was van moedwillige traagheidsacties of zelfs sabotage, dan moesten zij zich verantwoorden en de gevolgen konden heel zwaar zijn. Vooral waren ze er voor beducht om naar het Oostfront gestuurd te worden, dat betekende in veel gevallen een uitgesteld doodvonnis. De val van Stalingrad en de verhalen die de ronde deden over de wreedheden van Iwan hadden velen stilaan de ogen geopend over de afloop van de oorlog, al was het levensgevaarlijk daar openlijk voor uit te komen. Iedereen hield iedereen in de gaten en ouders konden zelfs hun eigen kinderen niet betrouwen. Daarom ook heb ik me nooit uitgelaten over politiek en partij, niet in de Tenderhalle en ook niet in onze barak want: “Psst, Feind hort mit” stond er op affiches die je overal kon aangeplakt zien. De vijand luistert mee, oppassen dus wat je zegt. Andere slogans die in alle hangars en werkplaatsen te lezen waren: “Jude macht den Krieg” en “Rader (of: Zuge) rollen fur den Sieg”. Dat laatste was natuurlijk bedoeld als stimulans voor ons spoorwegarbeiders, al heeft het ongetwijfeld weinig geholpen, toch zeker niet bij mij.

Meestal deed ik dienst in de ochtendploeg. ’s Nachts was er minder activiteit en werd hoofdzakelijk de hand gelegd aan de laatste karweitjes om de herstelde tenders ’s morgens weer in omloop te brengen. Wegens vliegtuigalarm moest de nachtploeg vaak de schuilkelder in, soms voor meer dan een uur en dat betekende rust. Wanneer de bommen echter gevaarlijk dicht kwamen vallen, was je toch maar liever aan het werk gebleven...

Nachtdienst had ook het voordeel dat je kon slapen terwijl je kamergenoten uit werken waren. Ik herinner me nog goed dat Herbert, on­ze kampoverste, mij ’s namiddags wel eens op de kamer gezelschap kwam houden om te vertellen over wat hem in 1914-1918 in Vlaanderen allemaal was overkomen. Daar hebben we het later nog over.

(wordt vervolgd)

Van ’t couvent naar baracke 6-stube 2 (Deel 2) - 2 jaar (over)leven in Duitse verplichte arbeidsdienst

Wilfried Morre

't Zwin Rechteroever
2009
03
102-108
BV
2025-02-04 15:39:41