☰ Extra

Dicke Luft ... nabij de Leopoldsvaart (Deel 9) - Oorlogsdagboeknotities 1944

Roger Morre

Woensdag 13 September (vervolg)

Na de verlate schofttijd, terug aan de arbeid op ons nog grotendeels te rooien aardappelveld, zagen we nog steeds groepjes van vier of vijf zwaar bewapende Wehrmachtsoldaten naar de buitendijk van de Leopoldsvaart optrekken waar ze zich - in of bezijden de sinds gisteren gemaakte loopgraven - bij hun Kameraden voegden. Enkelen waren uitgerust met de zo roemruchte Panzerfaust. Van het naast de duikers van de Geleedwatergang opgesteld licht artilleriestuk wees de loop dreigend in de richting van 't Molentje. Er kon niet de minste twijfel over bestaan: vanaf de vernielde Platheulebrug tot voorbij genoemd Moerkerks gehuchtje was de noordzijde van de vaartdijk een enorm versterkte gevechtsstelling. Dan waren er ook nog de Mannschaften die stevig bewapend de verschansingen langs de middendijk bevolkten... Erg verontrustend was dat allemaal...

Met benepen hart zagen we hoe de avondschemering langzaam overging in nachtelijke duisternis. Groot onheil vermoedend, hielden we ons dicht bij onze abri. We hoorden hoe Feldwebel Maurer in de zelf uitgegraven sleuf zijn telefoonverbinding uittestte. Plots weerklonk aan de overkant van de vaarten een ver verwijderd dreigend geluid: "pom...pom", gevolgd door een snel in sterkte toenemend scherp gefluit in de lucht. Onmiddellijk daarna was er een helle dubbele lichtflits vanaf de grond en knalde het: "wham...wham..." Twee projectielen explodeerden in de omgeving van 't Molentje.

"Hoor!" riep vader, "ze beginnen al! Rap den onderstand binnen!" Heel even bleef het stil... Maar toen - we zullen het nooit vergeten - toen begon het! 't Was alsof de kanonnen van heel de wereld gelijktijdig en onverpoosd losbrandden. Vreselijke ontploffingen deden de vaartdijk schokken en schudden. Doodsbang, bevend als een espenblad en ineengekrompen, voelden we hoe losse aarde uit de meterdikke bovenbedekking in onze nek viel.

Het luchtruim leek open en toe te blijven klappen door het hels gegier van talloze moordtuigen die met luid en daverend gekraak uiteenspatten. Proberen iets te zeggen had geen de minste zin, we konden mekaar amper horen spreken. Een gedachte overheerste alles: " Hier komen we niet levend uit..., we gaan er aan." We dachten - nee, we waren er van overtuigd - dat langs de vaartdijk om de halve meter minstens een granaat ontplofte.

" Ach," dacht ik, "nu zie ik in hoe schoon het leven is, ondanks al die zure oorlogsjaren..."

"Tsjioe...tsjioe...tsjioe..." huilden de granaten, sloegen in, dood, vernieling en verminking zaaiend.

We zaten zowat twintig minuten in onze abri toen er iemand bij ons binnenkroop. 't Was Weissl, een Duitse verpleger. We herkenden meteen z'n zware stem toen hij halfroepend zei: " Dicke Luft, nicht?"

"Jawohl," riep vader als antwoord tussen 'n paar granaatkrakers in.

Weissl stak een sigaret op. Vader, mijn broer Andre en ikzelf kregen er ook een. Maar nu begon de ellende! Geprikkeld door de rook kwamen de muggen ons plagen en steken. Voorwaar, geen opmonterend gezelschap! Het duurde lang vooraleer het kanonen mortiervuur iets afzwakte. We kregen weer moed.

" 't Zal misschien gedaan zijn," hoopte moeder. Helaas, het bleek ijdele hoop. Even later zat het spel opnieuw op de wagen. Er was nu niet enkel artilleriegebulder. Ook het geratel en geknal van lichtere wapens zoals mitrailleurs, geweren, handgranaten liet zich tussendoor horen vanaf't Molentje, leek het ons. Heel eventjes maakte onze angst plaats voor een gedurfde veronderstelling en bemoedigende gedachte: " De Tommies zijn er in geslaagd de twee vaarten over te steken en vechten thans, met felle verbetenheid, infanterieduels uit in de Duitse loopgraven. De hoofdaanval is ingezet!"

Het artillerievuur bestreek onafgebroken de zone Den Hoorn-'t Molentje- Platheule. Het begon op 't Molentje, bleef daar minutenlang "hangen", schoof dan tergend langzaam op naar Platheule om daarna, in gelijkmatig tempo, terug op 't Molentje aan te houden en dan heel traag naar Den Hoorn en omgeving op te schuiven.

Telkenmale dat trommelvuur Platheule naderde, was ons hart geen boon meer groot. Nu was het weer zover. "Djak...djak...djak..." ging het wel twintig maal na elkaar. Met dreigend en schril gefluit boorden granaatscherven zich in de wanden en bovenbedekking van onze onderstand.

" Nu is het met ons gedaan!" dachten wij huiverend. We verwachtten elk ogenblik een voltreffer. Op en rond ons erf leek het een ware heksenketel. Het hart klopte ons in de keel.

Even later schoof het granaatvuur van ons weg. "Oef," zuchtten we, verlicht ademhalend, "dat was heel op het nippertje."

Enkele minuten later hoorden we gehaaste voetstappen die voor onze abri stilhielden. Een geritsel in het stro maakte ons duidelijk dat iemand binnen kroop. We hoorden dat het een Duitser was toen hij schreeuwde: " Chef, dein Haus ist vollig zerstort!" " Wadde?" riep vader geschrokken uit, "mijn huis kapot?"

" Jawohl" tierde de soldaat en verdween.

" 't Is wreed," kreunde vader "maar allez kom, we leven toch nog.”

Nadien schoof er een tweede Duitser bij ons binnen.

" Is mijn huis ganz kaputt?" vroeg vader. De soldaat beweerde dat niet ons huis, doch ons schuurtje "kaputt" was. Wie of wat moesten we nu geloven?

Weissl, de verpleger die nog steeds bij ons zat, ging eens loeren. Bij zijn terugkomst, bevestigde hij de woorden van de tweede Duitser en voegde er aan toe dat de eerste "bestimmt verruckt" geworden was door al die ontploffende granaten.

Andermaal was er hevig kanonvuur. Plots hoorden we roepen: "Weissl...Weissl,... wo bist du?"

" Hier," riep Weissl terug, greep zijn verbandvaliesje en kroop uit de schuilplaats.

" Komm schnell, komm schnell!" schreeuwde iemand en beiden verwijderden zich, ongeacht het helse vuur.

Een kwartiertje later was Weissl terug in onze onderstand.

"Einem Kameraden den ganzen Arm ab," zei hij laconiek en zette zich neer. Intussen was de granatenbui iets verminderd. Doch des te heviger werd het vuren uit de handwapens.

Weissl had thans eveneens de handen vol. Hij was amper terug of hij werd alweer opgeroepen. Sommigen hadden een kogel in arm of been gekregen of andere schotwonden opgelopen, vertelde hij, er waren min of meer zwaargekwetsten door granaatscherven en natuurlijk waren er nog de gesneuvelden: "Kaputt" zoals Weissl het zo cru en schijnbaar zonder emotie uitdrukte. Het woordje "kaputt" deed ons hart ineenkrimpen, bij de gedachte dat wij ook wel eens hiervoor aan de beurt konden komen... Andermaal werd Weissl dringend om bijstand gevraagd.

Het duurde deze keer minder lang voor hij terugkwam.

" Funf Kameraden sind ins Wasser gefallen - hi, hi, hi, " lachte hij en legde uit wat er was gebeurd. De vijf moesten naar de middendijk oversteken en waren tijdens de overvaart zo gehaast en zo onvoorzichtig allen op dezelfde kant van het vlot te gaan staan. Met het gevolg dat hun vaartuig kapseisde en de vijf drenkelingen hulp nodig hadden om hen uit de Leopoldsvaart op het droge te brengen..

Weer iets later kwam er heel wat leven in de "Duitse brouwerij". 't Was een geroep en getier dat horen en zien verging!

" Die gehen kampfen," zei Weissl en trok naar buiten.

" Kommt, Kameraden, jetzt geht S los!" riep iemand luid. We herkenden de stem van de jonge luitenant. Na diens woorden steeg een gebrul op, en weg waren ze.En het ging "los"! Want weer hagelde het granaten, kogels en dies meer. Moeder was stellig in paniek toen zij met heel tragisch klinkende stem plots uitriep: " Het beste wat we nu kunnen doen is altegare luidop 'n paternoster lezen opdat we hier levend zouden mogen uit geraken!"

Zo te horen draaide ons gezinshoofd eveneens nog geen klein beetje boven zijn toeren, want meteen riep hij spinnijdig terug dat "het nu, gotverdomme, het moment niet was om met paternosters lezen te beginnen!"

Familiaal incident gesloten en - met de daver op het lijf - ons verder lot afwachten, duurde voort...

't Was om zot te worden! Ik benijdde m'n kleine broer Wilfried - hij was nog geen drie jaar - die, ondanks alles, rustig op het stro lag te slapen. Ik had jaren van mijn leven willen geven om het vreselijk gekraak van de projectielen niet meer te moeten aanhoren en in alle stilte een dutje te doen, al was het maar voor enkele uurtjes. Helaas, het werd me niet "gejeund".

Opnieuw kwam er een soldaat binnengekropen.

" Das Haus auf der anderen Seite des Kanals wird in einigen Minuten zerstort," beweerde hij met luide stem. Daarmee bedoelde hij het huis van de familie August Deweerdt die aan de buitendijk van de Schipdonkse vaart woonde, pal tegenover ons.

" Waarom?" vroeg vader.

" Es gibt eine feindliche Kampfgruppe da drinnen," antwoordde de Duitser. " Das glaub' ich nicht," wedervoer vader.

" Doch, doch, ganz bestimmt," verzekerde de soldaat, vooraleer te vertrekken. In onze pikdonkere schuilplaats hadden we er het raden naar wie de Duitse "boodschapper" was.

Enkele minuten later kwam hij terug. Vader vroeg hem of het huis reeds stukgeschoten was.

" Nein," antwoordde de soldaat, "alles ist richtig. Wir haben wieder Verbindung bekommen!" En andermaal was hij de pijp uit.

" 't Is misschien dezelfde zot die daar straks komen zeggen is dat ons huis "vollig zerstort" was," giste vader.

Resems granaten bleven met hels lawaai door het luchtruim gieren en ontploften thans iets verder van de vaartdijk af. We vroegen ons af: " Hoe zou het gesteld zijn met de buren op Platheule, de mensen van 't Molentje en verderop?"

Eindelijk, eindelijk werd het ochtend...

(wordt vervolgd)

Dicke Luft ... nabij de Leopoldsvaart (Deel 9) - Oorlogsdagboeknotities 1944

Roger Morre

't Zwin Rechteroever
2009
03
090-093
BV
2025-02-04 14:23:13