☰ Extra

Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart (Deel 8) Oorlogsdagboeknotities 1944

Roger Morre

Woensdag 13 September

Nog nooit werd het morgenlicht zo blij begroet. Andermaal beloofde het een prachtige nazomerdag te worden. Enige soldaten wandelden op blote voeten in het bedauwde gras op onze weide. Een soldaat strompelde uit zijn putje in de dijk en kreeg een huiveringwekkende hoestbui...Was dat nu 'n loopgraven- of 'n rokerhoest? De anderen bleven in diepe slaap gedompeld.

Feldwebel Maurer was nergens te bespeuren. Vermoedelijk bevond hij zich in het schuurtje waar af en toe een telefoon rinkelde en wat gepraat te horen was.

Na het ontbijt trok ik te voet naar 't Molentje om enkele boodschappen. Nu en dan hoorde ik ver weg artillerieschoten. Dichterbij bleef het rustig. Net als vader verleden zondag, koos ik de kortste weg, zag en vernam onrustbarende gegevens.

Bezijden de Sint-Pietersdijk, in een weide van de te Sint-Laureins gevestigde landbouwer Emiel Braet, maakten soldaten eenmansputjes. Het leek er sterk op dat hier een tweede gevechtslinie in aanmaak was. Het aldoor stijgend water was reeds doorgedrongen tot in de schuur van Warten Hollebeke.

Voorbij diens hoeve had ik een kort - zij het niet onprettig - oponthoud met drie vrolijke, wijndrinkende soldaten die een dubbele mitrailleurstelling uitgroeven.

Een eind verderop ontmoette ik de bezorgde Leon Raes. Hij was op pad om ergens onderdak te vinden voor zijn gezin. Zijn woonst, stallingen en omringende landerijen stonden in het water sinds de voorbije nacht. Van de duisternis hadden de Duitsers gebruik gemaakt om deuren en vensterluiken te ontvreemden en ze door de verdronken weide en velden naar hun schuttersputjes in de vaartdijk te sleuren.

Volgens Leon stak het in Lapscheure vol Duitsers. Zij zouden over stapels zware munitie beschikken. Somber gestemd voorspelde hij “gevaarlijke toestanden” voor de eerstvolgende dagen...

Mijn omweg korter makend, dwarste ik nog niet verdronken landerijen en bereikte zo de hofstede van de weduwe Van Quekelberghe. Hier hoorde ik van Lucien Lannoo - bijgenaamd “Seintje” of ook nog “de witten Lannoo” - dat gisternamiddag twee koeien dodelijk getroffen werden tijdens een artilleriebeschieting. De opgezwollen kadavers lagen met in de lucht uitgestrekte poten in de aanpalende graasweide. Een griezelig, bangmakend tafereel. Tegelijkertijd raakten drie Duitse soldaten heel ernstig gekwetst. Het geronnen bloed ingevolge hun diepe scherfverwondingen had het gras roodzwart gekleurd. Eens te meer een weerzinwekkende aanblik... Toen het gebeurde, stond Andre, de zoon van het hof, op minder dan dertig meter van de inslaande granaat die een krater in de grond naliet.

Andre had gezien hoe de gewonde Duitsers zich op de grond wentelden. Hun gekrijs en gekerm klonk hem nog in de oren. Fel onder de indruk van het voorval, raadde hij mij aan zonder verder getreuzel terug huiswaarts te keren.

“Ieder moment kunnen ze, langs de overkant van de vaarten, met ’n beschieting beginnen,” waarschuwde hij.

Doch mijn nieuwsgierigheid en overmoed haalden de bovenhand. Zonder enig nadenken, zette ik gehaast mijn voettocht verder. Onderweg naar ’t Molentje waren tal van soldaten druk in de weer en groeven schuttersputjes in velden, weiden, haag- en grachtkanten.

In het gehucht zelf waren geen burgers te zien. Wel veel Duitsers die met wapens en munitie zeulden, richting vaartdijk.

Op aanwijzing van een met ontbloot bovenlijf gravende soldaat en na enig zoekwerk, kwam ik er achter dat de inwoners zich ofwel binnenshuis schuilhielden of dekking hadden gezocht in versterkte stallingen. Eenieder was zwaar aangeslagen, bevreesd en bezorgd sinds de Duitse beschieting van hun parochiekerk en de repliek die er vanwege de bevrijdingstroepen op gevolgd was.

Ook hier werden rundvee en andere hoevedieren gedood, terwijl meerdere soldaten gewond raakten. Enkele woningen en bijgebouwen werden zwaar toegetakeld. Van een aantal bomen was de kruin versplinterd.

Erg verontrustend was ook de voortdurende komst van nog meer soldaten. Zij begonnen eveneens met graafwerk langs de vaartdijk en bezijden de Damseweg die de dichtbebouwde kom doormidden sneed. Anderzijds was het bemoedigend dat vanuit Moerkerke onverpoosd geluiden doordrongen van druk en zwaar verkeer in de dorpskom en langs de Vissersstraat.

Toen ik kort nadien langs mijn aanvankelijk genomen weg huiswaarts keerde, kon ik mij niet van de indruk ontdoen dat ’t Molentje een oorlogsfront in wording was...

Een lichtpuntje: wegens zijn verhoogde ligging bleef de woonkern van het gehuchtje voorlopig van wateroverlast gespaard.

Langs de dijken van de Leopolds- en Schipdonkse vaart waren sedert november 1943 alle bomen geveld, behalve enkele die nog niet kaprijp werden geacht. Er was dus vrijwel onbelemmerd uitzicht op het sinds de lente 1944 verdronken landschap Moerkerke - Vivenkapelle.

De weelderige kruin van onze hoogste notelaar stak boven de vaartdijk uit. Met “scheien”, onze benaming voor gekliefde houtblokken, spijkerden Duitse soldaten een aantal treden vast in deze boom. Zo lukte het Feldwebel Maurer om tot in de kruin te klimmen. Uitstekend gecamoufleerd in het gebladerte, trachtte hij, met behulp van zijn veldkijker, de transportbewegingen te observeren die de “Tommies” maakten in de omgeving Moerkerke - Weststraat - Vivenkapelle en de richting Sint- Kruis.

Die bewegingen kon men duidelijk horen: onophoudelijk geraas en gedreun van krachtige motoren. “Tommie” was druk in de weer met de aanvoer van legermaterieel!

Toen Maurer terug op de begane grond stond, was de ernst van de situatie van zijn gezicht af te lezen en begaf hij zich meteen naar ons schuurtje.

De Duitse artillerie liet alweer van zich horen. Akelig gejoel scheurde door het luchtruim. Enkele ogenblikken later spatten de projectielen met daverend geknal open langs de zijde Moerkerke-Vivenkapelle. Hun rivalen lieten zich ook niet langer onbetuigd en namen ’t Molentje op de korrel. Daarna deelden Den Hoorn en het aanpalend Oostvlaams dorpje Middelburg eveneens in de brokken.

Al dat oorlogsgeweld verontrustte ons, temeer daar wij voor de eerste maal vaststelden dat veel soldaten zich evenmin op hun gemak voelden.

Inmiddels had Feldwebel Maurer het schuurtje verlaten en bevond zich nu bij ons op het aardappelveld, palend aan de flank van de buitendijk. Wijzend naar onze onderstand in de vaartdijk, gaf hij vader de raad de met aarde en gazonplaggen versterkte bovenbedekking van de abri nog beter te beveiligen door er “Reissels ” op te leggen. Op deze bussels hout konden treffers afschampen om dan elders in de buurt te exploderen.

Zijn goed bedoelde woorden klonken ons weinig bemoedigend in de oren. Vader vroeg hem dan ook op de man af hoe groot hij de kans inschatte dat het hier tot gevechten zou komen.

Vader strak aankijkend, zei hij na een korte aarzeling: “U bevindt zich hier met uw gezin in de meest vooruitgeschoven gevechtslinie (“vorderste Gefechtslinie ”). Het ware stellig beter niet zo dicht bij de kanalen te blijven.”

Na deze woorden begaf hij zich naar zijn schuttersput. Nog voor hij zich goed en wel neerlegde, klonk het alweer uit de richting van ons schuurtje: “FeldwebelMaurer, ans Telefon!”

Zijn raad indachtig, onderbraken wij het aardappelen rooien, om uit onze “oetvumme” bussels sprokkelhout te halen die we op onze abri stapelden in de hoop dat we van inslaande granaten en afschampers gespaard zouden blijven.

Naarmate de avond naderde, nam de drukte op en rond ons erf hand over hand toe. Vanaf Platheule kwamen groepjes soldaten voortdurend onze richting uit.

Kruiselings over hun schouders, droegen sommigen banden glimmende mitrailleurkogels. Anderen hadden eivormige handgranaten aan hun gordelriem hangen.

Hun gevechtshelm was overvloedig met takkenlover gecamoufleerd en het wit van hun ogen stond in schril contrast met hun roetzwart gemaakte gezichten. Ze zagen er vervaarlijk uit en in hun houding lag iets dreigends. Met forse tred en vastberaden stapten ze doorheen landerijen en veldgewassen. Ze spraken geen woord en gunden andere strijdmakkers niet de minste blik. Anders gezegd: Waffen SS-mannen waren in aantocht naar de vaartdijk. Eenmaal ter plaatse verdween het merendeel in het laag struikgewas. De overigen moesten overvaren naar de middendijk, zich daar verspreiden en de loopgraven bevolken over een afstand van plusminus 300 meter.

Op het vlot dat gisternamiddag te water werd gelaten, was er voor de aanvang van elke overtocht rumoerig gesakker, gevloek en gezoek naar een evenwichtige lading “passagiers”. Vooral wanneer kisten reservewapens en munitie meegenomen werden, kwamen er oefeningen aan te pas om het plat vaartuig in balans te houden. Op ons erf was men geruime tijd bezig met wapennazicht en monstering van kisten munitie. Argwanend, doch heel nieuwsgierig, keken we toe hoe onder onze oude “zoetingappelaar” een aantal hoge, glimmende bussen uit blik werden geopend. Twee soldaten posteerden zich er naast, ieder gewapend met.. .een pollepel. Langs de buitendijk verlieten de Duitsers hun verschansingen. Elkeen kreeg zijn “gamelle” halfvol Schnaps gevuld. “Dat ziet er alleszins niet goed uit,” hoorden we vader brommen. “Ze gaan die mannen volgieten met sterke drank. Om hen op te hitsen als het op vechten aankomt.” Het was opvallend dat tijdens de drankbedeling weinig gesproken werd. Blijkbaar wisten ze uit ervaring dat hun hoge pieten met deze traktatie een ander doel beoogden dan “ein kameradschaftlicher Trunk”. Het door ons hernomen aardappelen uitdoen werd even onderbroken voor de met vertraging genomen koffiepauze. Toen - aan de keukentafel geschaard - besliste ons gezinshoofd dat we de komende nacht in onze abri zouden doorbrengen. Daar waren twee redenen voor: Punt een: we zouden iets gemakkelijker liggen dan in onze huiskelder. Punt twee: we hadden het angstig makend voorgevoel dat er - tijdens de eerstvolgende nachtelijke uren - iets heel ernstigs te gebeuren stond.

(wordt vervolgd)

BIJVOEGSEL

Wetend dat Lucien Lannoo toentertijd was gehuisvest in het sedert de vorige dag bevrijd gedeelte van Moerkerke, verbaasde het mij hem op de boerderij Van Quekelberghe in de veestallen bezig te zien. Nopens zijn aanwezigheid aldaar heeft Lucien de toen door de beruchte Gestapo gezochte werkweigeraar en onderduiker - mij naderhand medegedeeld:

“Tijdens de zomer 1944 werkte ik “in den duik” op de hoeve van Henri Roose te Moerkerke-dorp. Begin september verschenen daar plots Wehrmachtofficieren op het hof. Ze eisten zijn paarden op die twee uur later, recht tegenover de kerk, klaar moesten staan voor het vervoer van legermateriaal naar Holland.

Om hieraan te ontsnappen, vertrok ik, in zeven haasten, met het koppel paarden langs “de tramroete ” over de Jacxsensbruggen naar ’t Molentje voor stalling en verzorging bij mijn kozijn Alois Lannoo.Kort nadien -verontrust door de dagelijkse toename van het aantal Duitsers die zich op I Molentje overal ingroeven - lukte het mij de paarden naar een afgelegen weide in Lapscheure te brengen. Ondertussen werden de Jacxsensbruggen opgeblazen. Ik kon dus onmogelijk naar Moerkerke terugkeren en kreeg onmiddellijk onderdak op de hofstee Van Quekelberghe. Daar krioelde het van Wehrmachtsoldaten. Ik zat dus als het ware in I hoi van de leeuw, doch werd nooit lastig gevallen. Evenmin als ’n Brugse student die - als werkweigeraar -eveneens op Quekel’s boerderij ondergedoken was. ”

2025 02 04 110517In mei 1940 hadden Franse genietroepen de Jacxsensbruggen opgeblazen. (foto boven). In augustus 1940 legden de Duitsers een houten noodbrug aan, maar die bliezen ze op 12 september 1944 zelf op, toen de Canadezen naderden. (Foto’s Ministerie van Openbare Werken, Bestuur der Waterwegen-Gent).2025 02 04 110600

Dicke Luft...nabij de Leopoldsvaart (Deel 8) Oorlogsdagboeknotities 1944

Roger Morre

't Zwin Rechteroever
2009
02
054-059
BV
2025-02-04 11:07:03