Van ’t couvent naar baracke 6 - Stube 2 (Deel 1) - 2 jaar (over)leven in Duitse verplichte arbeidsdienst
Wilfried Morre
In "We sliepen in 't couvent" (onze Nieuwsbrief Jaargang 9, nr. 1, maart 2008), waarin hij heel aanschouwelijk het hoeveleven op Den Hoorn beschreef in de dertiger jaren van de vorige eeuw, beloofde Andre Haegeman halvelings ook een relaas te geven van zijn belevenissen als verplicht tewerkgestelde in Duitsland.
In het Gemeinschaftslager Sandberg 1, Hemelingen (Bremen). Vlnr. Andre Haegeman, Camille Matthys (Oostkerke), Marcel Clemmens (Moerbrugge), Rommel (voomaam vergeten, Oostende). Achteraan links: onze gemeenschapszaal.
Bijwege van deze identiteitskaart, uitgereikt op 22.12.1995, werd Andre Haegeman erkend als "gedeporteerde tot de verplichte tewerkstelling" voor de periode 29 april 1943 tot 14 mei 1945
We vinden het een hele eer dat hij onze Heemkundige Kring en onze lezers deelgenoot wil maken van de toestanden en gebeurtenissen die tussen 1943 en 1945 een onuitwisbare indruk op hem hebben gemaakt. Andre heeft het woord:
In 1943 -ik was toen 19- werd ik, zoals zoveel anderen van mijn leeftijd, ontboden op de Werbestelle in Brugge, Oude Burg, waar ik te horen te kreeg dat ik eerlang zou worden opgeroepen om naar Duitsland te vertrekken om er te werken. Na enige aarzeling en lange discussies besloten mijn broer Georges, die in hetzelfde geval was, aan de opeising gevolg te geven. Onderduiken zou vader en onze jongere broers en zussen stellig in zware moeilijkheden hebben gebracht.
En zo stonden we op vrijdagmorgen 28 april 1943, samen met nog een 200-tal "uitverkorenen", gepakt en gezakt op het stationsplein van Brugge. Daar was een verhoog opgesteld vanwaar we werden toegesproken door het hoofd van de Werbestelle, een dame die overigens na de oorlog ter dood werd veroordeeld. Begeleid door leden van de Vlaamse wacht in uniform stapten we op de klaarstaande trein en begon de lange reis naar onze onzekere toekomst.
In Herbesthal aan de Duitse grens was er een eerste kontrole van papieren en bagage en 's avonds arriveerden we in Aken waar we de nacht doorbrachten in het Dulag (Durchgangslager, doorgangskamp) nabij het station.
's Anderendaags stoomden we door tot in Hannover waar ze ons, niet ver van het station, naar een tweede Dulag brachten. In de nabijheid konden we het enorme gebouwencomplex van de Continental Gummiwerke AG zien, een van de belangrijkste rubberbandenfabrieken van Duitsland.
Hier kreeg iedereen zijn eindbestemming te horen. Ongeveer 50 man, waaronder ikzelf, waren aangeduid voor Bremen. Mijn broer Georges belandde op een boerderij in Bruchhof, nabij Kreiensen, Nedersaksen, vlakbij wat later de grens met Oost-Duitsland zou worden.
Laat op zondagavond 30 april kwamen we aan in Bremen en stapten in groep naar het gemeenschappelijk kamp waar we in een der houten barakken onze slaapplaats kregen toegewezen. Van toen af was mijn adres: Gemeinschaftslager Sandberg 1, Werkstattenstrasse 34, Baracke 6, Stube 2, Hemelingen.
In het kamp dat een oppervlakte besloeg van meer dan 4 km2 waren arbeiders en krijgsgevangenen van meerdere nationaliteiten ondergebracht, Russen, Fransen, Polen, Nederlanders, Belgen... De barakken der Russen waren omheind met prikkeldraad. Die mensen waren er het meest lamentabel aan toe. Toen we de morgen na onze aankomst buiten kwamen, zagen we hen onder bewaking naar het werk stappen, een haveloze bende uitgemergelde sukkelaars, in lompen en sommigen met windsels rond de voeten in plaats van schoenen.
De barakken waren onderverdeeld in 4 kamers, Stuben in het Duits, met slaapgelegenheid voor 36 man in stapelbedden, drie boveneen. Een barak bood dus onderdak aan 144 man. Het best sliep je in de bovenste brits, dan had je geen last van de wandluizen en andere kriebelende bedgenoten die 's nachts van bij je bovenbuur op je deken of in je gezicht terechtkwamen. In elke barak waren er ook wasgelegenheid en toiletten voorzien. Elkeen beschikte over een kastje met hangslot waarin hij zijn kleren en persoonlijke spullen kon opbergen. Voor orde en toezicht was er een "Hauptlagerfuhrer" aangesteld, in bruin uniform met een rode armband, die werd bijgestaan door twee "Unterlagerfuhrer" in zwart uniform. Onze barakoverste, Herbert, was een oudgediende van '14-'18, een bezadigd en heel redelijk man, terwijl zijn assistenten, een Oekrai'ener en een Nederlander, heel wat meer noten op hun zang meenden te moeten hebben en ons vaak veel last bezorgden.
Het uitvoeren van dagelijkse karweien zoals het reinigen van kamer en barak werd geacht door de bewoners zelf te worden georganiseerd en er werd geregeld gei'nspecteerd. Naarmate de oorlog op zijn einde liep en de Duitsers andere kopzorgen kregen, werd er niet zo nauw meer gekeken en kwamen borstel en dweil er steeds minder aan te pas.
Hier hoort men wel eens: wie werkt, moet eten. In Duitsland was dat gezegde blijkbaar niet erg ingeburgerd, toch niet voor buitenlandse arbeiders. Wie zich had verwacht aan drie maaltijden per dag kwam behoorlijk bedrogen uit. Op zaterdag kregen we ons wekelijks rantsoen: een half brood, vergezeld van wat toespijs zoals worst en confituur en daarmee moesten we het zien uit te zingen tot de volgende zaterdag. Tot ons rantsoen behoorden ook rookwaren, zoals sigaretten en tabak. Wie niet rookte, kon zich zo wat bijkomend voedsel verschaffen. Ik herinner me dat we met Kerstmis een flesje Schnaps kregen, wat een luxe! Met ons loon en onze rantsoenkaart konden we ons buiten het kamp wel nog een en ander veroorloven, maar voedings-middelen werden van langsom schaarser en ook de Duitsers zelf leden honger, vooral in de steden. Wie de kans kreeg bij Duitsers thuis karweitjes te klaren of een handje toe te steken bij een boer, raakte ook wel eens aan wat drinkgeld of wat vlees en eieren of mocht mee aan tafel schuiven.
Om kort te gaan: je kon 's morgens een snede van je half brood eten, 's middags stond er Steckrubensuppe (koolrapensoep) op het menu en 's avonds weer een stuk brood, al dan niet met wat van je vleesrantsoen. Voor drinken moest je zelf zorgen, daar bekommerde onze werkgever zich niet om.
De werkweek begon op maandag en eindigde op zaterdagmiddag. Op zondag gingen velen de zondagsmis bijwonen in de kerk van Hemelingen, een voorstad van Bremen. In de stad waren verschillende cinemazalen en voor 1 Reichsmark kon je een pint bier drinken. In het kamp zelf waren ook diverse ontspanningsmogelijkheden: een grote turnzaal met toestellen, een boksring -boksen was heel populairen er werd fel gesupporterd. Er werden ook voetbalmatchen georganiseerd tussen de barakken onderling. Voor wie liever een boek las, was er in de gemeenschapszaal een bibliotheek waar werken van Vlaamse auteurs zoals Gerard Walschap, Filip de Pillecyn, Ernest Claes een plaats hadden gekregen. Ik herinner mij ook een boek met typische nazi-propaganda, “Germanin”, over de Boerenoorlog in Zuid- Afrika en de wreedheden van de Britten...
In die zaal kregen we ooit bezoek van Jef Van De Wiele, die ons warm probeerde te maken voor de strijd tegen het Bolsjevisme en inlijving bij de SS (1). Wat hij ons allemaal in de haren heeft gehangen, weet ik niet meer maar ik herinner me die gelegenheid heel goed omdat we toen cacao kregen!
Het wekken gebeurde om 5u30 steevast met de formules: "Aufstehen! Bett aufmachen! Zur Arbeit gehen!". Vergezeld van zijn Duitse scheper, een heel goed afgerichte hond, stapte de Lagerfuhrer de kamer binnen en liet het brave dier -ik heb het nooit weten iemand bijten- postvatten bij elke langslaper om deze al grommend en met ontblote tanden te overtuigen dat hij toch maar beter kon opstaan. Hielp dat niet, dan sleurde het dier aan de dekens en die methode werkte altijd. Na een bezoek aan de waszaal en desgevallend een snelle hap, trok elk naar het werk.
Onderweg konden we in de verte boven de stad de sperballons heen en weer zien zweven aan hun kabels. Ze waren bedoeld als afschrikking voor laagvliegende jachtvliegtuigen maar de bommenwerpers, de Amerikaanse overdag en de Britse 's nachts, konden ze niet verhinderen hun dodelijke lading te lossen. Er ging zo goed als geen dag of nacht voorbij zonder luchtalarm. Eerst klonk een vooralarm en bij een tweede sirenegeloei trokken we naar de schuilbunkers. Hierover vertel ik later meer. Wanneer er werkelijk vliegtuigen overkwamen, trad de Flak, de luchtafweer, in actie. Ook in ons Lager stond er zo’n geschut opgesteld. 's Nachts zochten zoeklichten zwaaiend de hemel af, in de hoop een bommenwerper in hun stralen gevangen te kunnen houden zodat de luchtdoelkanonnen hun dodelijk werk konden doen en een "Terrorflieger" naar beneden halen.
De dag na onze aankomst kwam ik in dienst van de Duitse Spoorwegen, bij een afdeling met de benaming Reichsbahn Ausbesserungswerk - Bremen. Dat was een groot atelier waar herstellingswerkzaamheden aan treinen werden uitgevoerd.
Sinds die dag stond ik dus geregistreerd als werkzaam bij de Reichsbahn. Welk belang dat later zou hebben voor mij, kon ik toen niet beseffen.
(Wordt vervolgd)
(1) Jef Van De Wide (Deurne 1903-Brugge 1979) : Vlaams nazi- voorman en hoofdredacteur van het tijdschrift DeVlag. Ronselde vrijwilligers om bij de Waffen-SS aan het Oostfront te gaan vechten.
Boven: Gemeinschaftslager Sandberg 1, vlnr: André Haegeman, Gaston De Coussemaeker, Adolf Rotsaert. Links op de achtergrond: de gemeenschapszaal.
Onder: Vooraanzicht van de gemeenschapszaal.