Guillaume De Coussemaker. Oudstrijder 1940-1945
Romain Verniest
Guillaume, geboren te Sijsele op 13 mei 1914, moest zich op 1 oktober 1934 voor het vervullen van zijn dienstplicht melden in de Kazerne Knaepen in Brugge. Hij werd opgeleid tot kanonnier bij het 13de Bataljon Artillerie. De dienstplicht beliep toen 8 of 12 maanden. De grote schietoefeningen werden gehouden in het kamp van Elsenborn.
Bij de eerste mobilisatie in september 1938 moest Guillaume zich naar de gemeenteschool van Assebroek begeven. Hij werd ingedeeld bij een groep die munitie voor de kanonnen moest ophalen in het munitiedepot van Zedelgem. In die tijd gebeurde dat met paard en wagen. Nog diezelfde week werd de munitie naar het depot teruggebracht en iedereen mocht naar huis.
Bij de tweede algemene mobilisatie in augustus 1939 werd Guillaume terug opgeroepen en moest hij zijn eenheid vervoegen in Dendermonde. Het 13de Artilleriebataljon ging over in het 16de Artilleriebataljon. Hij kwam terecht bij de 1ste Groep, 2de Batterij van de 155mm houwitsers. De kanonnen en paarden werden per spoor van Brugge naar het station van Dendermonde gebracht. Van daar werden de kanonnen en de wagens met munitie op weg gezet naar Rode. Na een verblijf van een maand ging de tocht verder naar Morkhoven. De voornaamste bezigheid in die tijd was de wacht optrekken bij het geschut en de munitie. Guillaume dacht toen in de eerste plaats aan zijn vrouw en zijn drie kleine kinderen die hij moest achterlaten. Gelukkig konden ze rekenen op zijn vader Adolf en moeder Emma die in dezelfde straat woonden. Adolf had als oudstrijder van de Eerste Wereldoorlog aan den lijve ondervonden wat oorlog was.
De batterij stond nog in Morkhoven toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak. De kanonnen werden iets verder in Wiekevorst in stelling gebracht. Een paar dagen later dagen werden ze afgelost door Franse soldaten. Toen kwam het bevel om achteruit te trekken. De terugtocht ging over Mechelen naar Duffel. Daar werd enkele malen met de kanonnen gevuurd op het oprukkend Duits leger. Er werd verder achteruitgetrokken naar Mariakerke bij Gent. Toen ze daar aankwamen, werden ze beschoten door Duitse vliegtuigen. Iedereen zocht dekking waar het kon. Gelukkig vielen er geen slachtoffers. Van daar ging de aftocht naar West-Vlaanderen, over Passendale, Poelkapelle tot in Ardooie. Het was toen 27 mei. Het geschut werd opgesteld in een boomgaard. Weer werden schoten gelost op de naderende Duitse troepen. Korte tijd nadien kwamen ze nog eens onder vuur te liggen van een Duits vliegtuig. Andermaal kwamen ze er ongedeerd vanaf. Waarschijnlijk was het hier meer om machtsvertoon te doen dan om de Belgische soldaten te doden.
In de late namiddag van die dag, 27 mei, gebeurde het onvermijdelijke. Iedereen werd krijgsgevangen genomen. Ze waren niet opgewassen tegen het oppermachtig Duitse leger. Ze werden ontwapend en in kolonne gebracht. Zo begon de voettocht naar Kortrijk. Er werd gezegd dat ze daar hun "vrije papieren" zouden krijgen. De ganse nacht werd doorgestapt. Bij hun aankomst in de morgen van 28 mei werd hun medegedeeld dat het Belgisch leger zich om 4u30 had overgegeven. Voor de rest van de dag werd daar in Kortrijk rust genomen. Ze konden aan wat eten geraken uit hun eigen veldkeuken: een beetje soep en soldatenkoeken.
De volgende morgen, 29 mei, werd de ondertussen aangegroeide kolonne Belgische soldaten verder opgedreven naar Oudenaarde. Ze zouden daar hun vrije papieren krijgen, wat echter niet gebeurde. Hun voettocht ging gewoon verder naar De Pinte, Dendermonde, Lokeren, Moerbeke-Waas tot in het Nederlandse Axel. Guillaume had onderweg met enkele makkers de kolonne verlaten en geprobeerd de Leie over te steken om zo thuis te raken. Dit lukte hen niet en ze werden terug bij de groep gebracht. Om deze tocht te overleven, werd bij de burgers langs de weg aangeklopt om wat eten of drinken. Soms kregen ze een sneetje brood. Bij anderen werden ze afgewezen of beschuldigd van plundering. Een lichtpuntje was er in die meidagen van 1940: het weer was zonnig.
In Axel werden ze op de stoomtrein gezet die hen via Zaanslag naar Walsoorden aan de Westerschelde bracht. Daar werden ze met honderden in het ruim van een binnenschip gestopt. Ze zaten daar echt opeengepakt. Bij de afvaart moesten ze in het ruim van het schip blijven. Na verloop van tijd mochten ze toch bovendeks komen. De route liep van de Westerschelde via het verbindingskanaal van Zuid- Beveland en de Oosterschelde naar het Hollands Diep en dan verder naar Willemstad. Daar was kort voordien, op 30 mei, de Rhenus 127, met 1300 Belgische krijgsgevangenen aan boord, op een mijn gelopen. Met een geweldige klap brak het schip, een rijnaak, doormidden. Bij deze ramp verloren 159 Belgische militairen het leven. 300 werden zwaar gewond. De doden kregen in Willemstad een massagraf.
Er werd verder gevaren via Nijmegen naar de Duitse grens. De tocht duurde drie dagen en drie nachten. Als proviand gedurende die dagen kregen ze een klein Duits broodje. Water konden ze bekomen bij de schipper zolang diens voorraad strekte. Voor de sanitiare behoeften werd een balk langs het gangboord aangebracht waar men op kon gaan zitten, op groot gevaar af om overboord te vallen.
In Duitsland aangekomen, werden ze overgebracht in dierenwagons, 80 man per wagon. Na 27 uur sporen kwamen ze aan in het station van Nurnberg. Gedurende die rit hadden ze niets te eten of te drinken gekregen. Ze moesten nog een uur marcheren tot aan een weide waar de Hitlerjeugd op tentenkamp was geweest. Het eerste werk was de tenten terug opzetten en trachten aan wat eten en drinken te raken. Het was toen 5 juni. Per tent was er een beurtrol opgesteld om het eten af te halen aan de veldkeuken: een stukje brood en wat koolraapsoep. Daar moesten ze het mee stellen.
Groot was de verrassing van Guillaume daar nog drie Sijselenaars te ontmoeten: Achiel Debaene, Lucien Dalle en Jerome Dhooge.
Eindelijk, op 17 juli 1940, kregen ze hun vrijgeleide. Ze moesten het kamp ontruimen omdat de Hitlerjeugd weer kwam kamperen. Ze werden terug naar het station van Nurnberg gebracht en op de trein gezet. Gelukkig waren het ditmaal geen dierenwagons. Na een dag rijden, kwamen ze aan in het station van Emmerich, een dorp met een haventje langs de Rijn. Daar gingen ze aan boord van een plezierboot die met hen, via dezelfde Nederlandse wateren als bij de heenreis, naar de haven van Antwerpen voer. Daar konden ze vrij naar huis. Guillaume kwam liftend via Sint-Niklaas en Gent thuis in Sijsele aan. De vreugde bij het weerzien van vrouw, kinderen en familie valt moeilijk te beschrijven.