’t Molentje 13 September 1944:- Canadese veteranen getuigen
Wilfried Morre
Veel van onze oudere dorpsgenoten staan de oorlogsgebeurtenissen van 13 en 14 september 1944 nog helder voor de geest. Toen ondernam het Canadees Algonquinregiment een poging om een bruggenhoofd te vestigen op de wijk ’t Molentje in het kader van het plan om een snelle doorstoot te forceren naar Breskens en de Scheldemonding vrij te maken voor Geallieerd scheepsverkeer naar de haven van Antwerpen. Mede door een gebrekkige voorbereiding, ontoereikende voorafgaande verkenning maar vooral een totaal verkeerde inschatting van de Duitse slagkracht werden de objectieven niet gehaald en moesten de Canadezen zich overhaast terugtrekken, amper vijftien uur nadat ze het Schipdonk - en Leopoldkanaal waren overgestoken. Op een getalsterkte van 360 man werden meer dan 150 verliezen geteld aan gesneuvelden, gekwetsten en vermisten. Dat ook bij de burgerbevolking slachtoffers vielen, was onvermijdelijk en heeft de getroffen families voor het leven getekend.
In zijn boek "Sons of the Pioneers” heeft de Canadese historicus John Macfie de op band ingesproken getuigenissen gebundeld van tien Algonquinveteranen. Twee van hen, een majoor en een soldaat, vertellen wat hen overkomen is bij de gevechten om 't Molentje. Ze hebben hun verhaal gedaan op een heel onopgesmukte en eerlijke manier. Omtrent sommige omstandigheden mogen hun herinneringen in de loop der jaren dan wel enigszins vervaagd zijn, zodat er duidelijk onjuistheden in hun relaas voorkomen, maar dat mag niets afdoen aan hun oprechtheid en goede trouw. Zo verkeert Majoor Alistair Johnston in de mening dat het regiment meerdere dagen in Moerkerke verbleven had voor de slag en is hij er van overtuigd dat de Duitsers over tanks beschikten, wat beslist niet het geval was. Hij heeft blijkbaar ook nooit goed beseft dat er twee kanalen waren, gescheiden door wat wij de middendijk noemen. Ook Murvin Jacklin, de andere getuige, ziet het zo. Hij heeft het over een "schiereiland", halverwege het kanaal.
Majoor Alistair Johnston voerde het bevel over de "D"Company. Deze vormde de rechterflank van de vier compagnies: de "A" en "B" moesten de huizen en gebouwen van 't Molentje innemen, de "C" zou de Damweg bezetten over een lengte van 200 meter, terwijl de "D" het terrein tussen de vaartdijk en de Damweg moest beveiligen. Hier volgt zijn verhaal: ..."Het Leopoldkanaal was het ergste dat ik heb meegemaakt. Ik verloor 60 man in de loop van de nacht. Sommigen werden gevangen genomen, gelukkiglijk; maar ik verloor ongeveer 60 man de nacht dat we het Leopoldkanaal overstaken. Er waren een heleboel tankgranaten bij. Het is een heel triest verhaal en een verwarrend verhaal.
Heel dat gebied was van vitaal belang om de haven van Antwerpen open te krijgen en grote schepen binnen te laten.We hadden twee of drie dagen in een klein dorp verbleven dat langs het kanaal gelegen was; het was een patstelling. Het was dus heel belangrijk dat we hen van de overzijde van het Leopoldkanaal wegjoegen. Ze noemden het de Zak van Breskens. Uiteindelijk kregen we bevel om het kanaal over te steken om tien uur die avond en het gebied uit te zuiveren. Onze Inlichtingendienst had ons verteld dat daar alleen nog enkele oude Duitse wachtposten zaten en er heel weinig tegenstand zou zijn. Ik kan je nu wel vertellen dat in plaats daarvan er, geloof ik, een hele SS-divisie zat, en ze slachtten ons af. Ze wachtten ons op, een tankdivisie. Het Argyll and Sutherland Regiment werd afgedeeld om ons over te brengen in stormboten, dat waren kleine overzetbootjes waar ongeveer acht man in kon. Dus persten we ons om tien uur allemaal in de bootjes en, let wel, de hele tijd kwamen de granaten overgevlogen, het was dan ook beslist een aartsgevaarlijke plek om te water te gaan, maar uiteindelijk raakten we toch in de stormboten.
Het Leopoldkanaal was heel breed en verdeeld in twee met bovenaan in het midden een weg. Ik bracht mijn compagnie naar de overkant en werd verondersteld op de rechterflank te zitten. Toen ik aankwam op de andere kant hadden ofwel ikzelf of de jongens van de stormboten mij te ver naar rechts van het bataljon doen afwijken en toen ik op de andere oever aan land ging, kon ik blijkbaar geen voeling krijgen met mijn linkerflank. Hier zat ik dan, helemaal afgezonderd en de hele tijd bleef het granaatvuur ongemeen hevig te keer gaan. Tenslotte maakte ik contact met Majoor Stirling van de C-Compagnie die links van mij zat. Hij zei: "Ik haal je hierheen, ik leid je om dichter bij ons te komen." Ik verloor enkele manschappen maar uiteindelijk schoven we naar links en maakten contact met de rest van het regiment. Wel, de beschieting ging de hele nacht door en we slaagden er haast niet in om enige vooruitgang te maken. Ik kreeg mijn compagnie hooguit 150 meter voorwaarts, verder kon ik niet geraken. We besloten ons in te graven voor de nacht, in greppels. We lagen onder hevig vuur op dat ogenblik. We groeven ons in, hopend dat we het konden uithouden tot de morgen, omdat links van ons de Genie verondersteld werd bezig te zijn met het aanleggen van een Baileybrug zodat ze de tanks konden overbrengen, dan zouden we in staat zijn de plaats te veroveren. We konden het niet doen zonder tanks want zij hadden tanks en wij hadden niets, enkel infanterie te voet. We zouden de hele nacht moeten wachten tot de brug er lag en de tanks zouden overkomen en dan zouden we verder kunnen.
Maar de Duitse artillerie had zich ingeschoten op de bruglocatie die ze gewoonweg onafgebroken bestookte. Tot wel vijfmaal toe werd gepoogd de brug ineen te steken en telkens werden ze allemaal gedood. Er bleef de hele nacht een artilleriebarrage op de plek liggen en ze hielden geen moment op.
Dit zeg ik nu terloops. Ik weet niet of ik je sommige van die verhalen zou moeten vertellen, maar ik ga het toch doen en je mag ze gebruiken of niet. Ik kon zien dat de situatie steeds slechter en slechter werd en ik verloor voeling met het bataljon omdat we van alle kanten bestookt werden met artillerie- en tankgranaten. Ik zei als ik hier blijf, ga ik er waarschijnlijk aan en als ik terugtrek, zal ik misschien beschuldigd worden van desertie. Ik moet beslissen wat ik ga doen. En ik dacht dat het dapperste nog zou zijn beschuldigd te worden van desertie en daar weg te komen omdat ik er aan ga als ik het niet doe, want de artillerie gaf ons er vreselijk van langs. Dus zocht ik me een weg naar waar ik dacht dat de overzetboten zouden liggen, waar een huis vlak tegen de dijk stond. Ik ging het huis binnen en werd ingelicht door een van de andere compagniescommandanten, Majoor Cassidy - ik geloof dat hij van de A Compagnie was - en hij zei: "Waar heb jij gezeten? We hebben bevel gekregen om ons terug te trekken." Ik antwoorddde: "Ja, nu weet ik het!" Omdat ik de hele tijd rook had zien komen van onze kant en me had afgevraagd waarom ze rookgranaten op ons afschoten. Hij zei: "Ze zorgden voor rook zodat we kunnen terugtrekken en ons hier als de bliksem uit de voeten maken." Mijn ordonnans had een kofferradio op zijn rug en er was een granaat neergekomen en scherven hadden de rotkist geraakt en de radio buiten gebruik gesteld. Toen ik op het hoofdkwartier terugkwam, kreeg ik te horen dat ze ons het bevel hadden overgezonden, wel, 45 minuten voordien, maar ik ontving nooit het bericht om terug te trekken.
Er was heel wat verwarring. De jongens van de stormboten, ik zou niet willen zeggen dat ze gedeserteerd waren, maar in de verwarring waren ze met de bootjes teruggevaren naar de Canadese zijde en waren vertrokken, dus hadden we geen stormboten, of heel weinig, om daar weg te komen. Het was allemaal zo chaotisch, het was een ontzettende warboel - ik wijs niemand met de vinger.
Daar zijn wrede dingen gebeurd. Toen ik in het huis aankwam, bemerkte ik dat drie of vier soldaten van de A-Compagnie op de trap lagen naar de eerste verdieping. Ze waren allen gedood toen ze naar boven gingen; er hadden daar Duitse soldaten gezeten en hen neergeschoten toen ze het huis binnenkwamen. Uit wat men mij vertelde, maakte ik op dat ze nu Duitsers hadden gevonden in de kelder en niet wisten hoe hen er uit te krijgen. Ze waren bang om de trap af te gaan, dus trok een van de sergeanten een deur open, gooide een handgranaat naar beneden en deed de deur dicht en we hoorden niets meer van hen. Het was een verschrikkelijk wreed ding om te doen maar we hadden geen keuze, want als we hen daar lieten zitten, zouden ze naar boven komen en zelf een granaat naar ons smijten.
Een van mijn brancardiers, Korporaal Cote uit North Bay, dat was een van de dapperste soldaten die ik ooit heb gezien. Er stond een huis met een varkenshok er naast en juist voor we vertrokken, zag ik hem daar. Ik zei: "Korporaal, we hebben bevel gekregen om terug te trekken, je zou best maar meekomen met mij." Hij zei: "Ik kan niet, Majoor Johnston, ik zit hier met vier gewonden in dit schuurtje en ik ga bij hen blijven, ik ga mijn soldaten niet achterlaten." Een van de gekwetsten was een van mijn goede soldaten die ik altijd bewonderd had, een soldaat uit Mattawa, Ernie. Later kwam ik te weten wat er gebeurd is. Een van hun artilleriegranaten viel op de stal en doodde hen allemaal. Die arme brancardier Cote bleef bij de manschappen en sneuvelde. Het laat je zien hoe echt dapper sommige jongens waren. Hij zei: "Nee, ik ga hier blijven en krijgsgevangen genomen worden ." Een groot aantal van onze soldaten werd gevangen genomen; jammer genoeg raakte hij zelfs zo ver niet.
Toen deed ik iets heel doms. Ik kwam bij het Leopoldkanaal en er stak juist een stormboot van wal en begon weg te varen. Er zaten twee Canadese soldaten in de boot en een krijgsgevangene die ze meenamen naar de overkant. Ik had nog steeds mijn grote zware legerschoenen aan en mijn complete battledress en revolver en alles en ik was dwaas genoeg om te denken dat ik zwemmend bij de boot kon geraken voor ze verder voeren. Ik was in zo'n haast om weg te komen - de granaten vlogen in het rond en het ging er zo heftig aan toe - en ik dacht, ik ben een goed zwemmer. Ik sprong in de vaart en zonk natuurlijk als een baksteen. Ze zagen me en kwamen terug en de Duitse gevangene grabbelde me vast en sleurde me in de boot. Toen ik bovenkwam, boog die Duitser zich voorover en trok me in de boot, met de hulp van de twee Canadese soldaten. Ik heb hem nooit teruggezien, maar ik heb dikwijls gedacht dat er toch een Duitser was met een goed hart. Ik zou verdronken zijn.
Ik was druipnat toen ik terug aan de Geallieerde zijde van het kanaal kwam en ik lag op de oever naar lucht te happen. Ik keek op en bemerkte een van de andere compagniescommandanten - een majoor, een heel goeie vriend van mij; ik zal zijn naam niet vernoemen omdat hij intussen gestorven is - en ik zag dat hij slimmer was geweest dan ik en alles had uitgetrokken behalve zijn onderbroek en in het kanaal was gesprongen en overgezwommen. Hij spurtte langs de baan tegen honderd per uur in zijn boxershort en barrevoets. Ik kon hem goed begrijpen"...
Het tweede relaas is dat van Sdt. Murvin Jacklin die eveneens deel uitmaakte van de "D" Compagnie en dus een van Majoor Johnston's ondergeschikten was:
..."Waar ik gewond raakte en krijgsgevangen werd genomen, was aan het Leopoldkanaal. We hadden van die opvouwbare boten en er lag zo'n soort schiereiland in het midden van het water. We staken over en droegen onze boten en staken ook het andere deel van het kanaal over en het zat vol Duitsers op het schiereiland achter ons en er zaten Duitsers voor ons. Ze lieten ons ongemoeid tot we de overkant hadden bereikt. Eens we boven op de dijk waren, begonnen ze. Onze ganse compagnie was overgestoken maar ik denk dat er niets van overschoot toen alles voorbij was. Velen van hen werden gedood.
.... Wel, we waren het kanaal overgestoken en zaten op een hoogte en
hadden ons ingegraven. Ze wisten dat we verslagen waren, we waren gewoon schietschijven. Een jongen, Legault was zijn naam, zat bij mij in de loopgracht en hij kreeg een kogel precies tussen zijn ogen, een Duitse sluipschutter. Toen sloeg ik weet niet wat voor soort granaat in de kant van de loopgracht en ik werd geraakt in mijn rug. O, ik werd op heel wat plaatsen getroffen, kleine stukjes. Er zit nog steeds een gat in mijn achterhoofd. Ik werd gevangen genomen. Ik had kunnen ontsnappen als ik had kunnen zien, maar dichtbij kon ik niets zien. Alles wat veraf was, dat zag ik, maar tegen een muur zou ik zijn opgelopen. Dus kon ik nergens heen omdat ik niet kon zien.
Ik kan het me allemaal niet goed meer herinneren, ik was er niet al te best aan toe. Ze namen me mee achteruit - ik weet dat ik op een boot heb gezeten en ik weet dat het zeven dagen heeft geduurd voor ik in een echt hospitaal belandde, in Utrecht, Holland. Ze moesten me opereren en een stuk been uit mijn hoofd weghalen. De Duitse verpleegsters, aan weerszijden van mij ging er een staan en een derde hield mijn hoofd vast en ze opereerden mijn hoofd. Maar je kreeg geen verdoving, niemendal. Er waren daar ook Hollandse verpleegsters en die waren lief en spraken heel goed Engels. Ik ben daar een maand gebleven, toen kwamen ze me halen, samen met een Ier, Paddy Murphy heette hij - hij placht te stotteren, hij zei dat het kwam doordat hij getroffen was in zijn hoofd, maar ik denk van niet. We stapten daar op de trein, een Rode Kruis trein of wat er moest voor doorgaan en voor zover ik weet, waren we de enige Canadezen. Van daar reden we naar een stad die Magdeburg heette, in Duitsland en ben daar een goeie maand gebleven en toen brachten ze me naar Stalag XIa en daar heb ik gezeten tot het einde"..........................................................................
Murvin Jacklin woont nog steeds in Parry Sound, Ontario, waar hij in 1921 geboren is. Hij is nog heel goed bij de pinken, al is zijn gezichtsvermogen er op achteruitgegaan de laatste jaren. Majoor Johnston is overleden in december 2005. Hij was bijna 98.
Op de standaard van het Algonquinregiment prijkt, naast tot de verbeelding sprekende namen zoals o.m. Ypres 1915, Cambrai 1918, The Seine 1944, Falaise Road, ook "Moerkerke". Een overduidelijk bewijs van de indruk die de Slag om 't Molentje bij deze infanterie-eenheid heeft nagelaten. De jaarlijkse herdenkingsplechtigheid op 't Molentje is een passend eerbetoon aan dit regiment dat Moerkerke letterlijk in het vaandel voert. Dat de jeugd er steeds nauw bij betrokken wordt, is heel belangrijk: het zijn de jongeren van heden die voor de voortzetting van de traditie moeten zorgen, ook wanneer alle rechtstreekse getuigen van die dramatische dagen er niet meer zullen zijn.