Waar woonden kasteelheren en -dames ’s winters? Brugge, Pieter Pourbusstraat 3, de woning van Clemens van Castillie, heer van Moerkerke van 1587 tot 1609
Caroline Terryn
Hoe de Spanjaard Clemens van Castillie in Moerkerke verzeilde leest u vanaf p. 112. Eerst een sfeerbeeld. Nu kan je het hele jaar door terecht in het Kasteel van Moerkerke. Ook in het putje van de winter is het kasteelrestaurant open. De jaarlijkse Algemene Vergadering van onze Kring gaat traditiegetrouw begin december door in de Ridderzaal van het Kasteel. De voorzitter overloopt dan de voorbije activiteiten en bespreekt de projecten voor het komende jaar. De penningmeester geeft het financieel verslag. Ondertussen genieten we van een drankje en een lekker broodje, dat onze sponsorende bakker voor ons gesmeerd heeft. Op deze Algemene Vergadering zijn alle leden van onze vzw van harte welkom; dus ook u, geachte lezer. U krijgt nog een uitnodiging in de bus voor deze aangename avond.
De Ridderzaal in het Kasteel van Moerkerke, ca 1965(7)
© postkaartenverzameling Folkert Schellekens
De uitbaters van het Kasteel, die onze kring zeer genegen zijn, stellen dan niet alleen de Ridderzaal ter beschikking, maar maken het extra sfeervol door in de open haard een groot vuur te ontsteken. Onwillekeurig dwalen mijn gedachten dan even af naar vroegere tijden en telkens betrap ik mezelf op dezelfde denkfout: “die ridders hadden het nog zo slecht niet.” Dat de Ridderzaal nu gezellig warm is, komt uiteraard niet door het haardvuur, maar door de radiatoren en die waren er nog niet in de ‘riddertrjd’. De Ridderzaal was er toen trouwens ook nog niet: deze prachtige, grote zaal van twee verdiepingen hoog werd pas bijgebouwd in 1908-1912 toen Werner ‘t Serclaes het Kasteel van Moerkerke grondig liet uitbreiden, restaureren en voorzien van alle modern comfort, zoals elektriciteit en centrale verwarming (1). De zaal draagt haar prestigieuze naam pas sinds het salon in de jaren 1970 als restaurant werd ingericht. De barokke schouw is origineel uit de 17de eeuw en werd van elders gerecupereerd. De getorste zuilen zijn typisch voor de zwierige barokstijl. De meeste barokaltaren hebben dergelijke, gedraaide zuilen.
Foto © Hendrik Deleyn, 2006
De zgn. Ridderzaal maakte dus geenszins deel uit van het van het middeleeuwse ridderslot. We kunnen er ons wel een idee van vormen want de stenen woontoren is nog te herkennen in het huidige ingangsgedeelte. In 1908 werden er allerlei decoratieve elementen aan toegevoegd, zoals de erker en de hoektorentjes. Daarom geeft de foto van voor de verbouwing, genomen rond 1900 (foto rechts), een beter beeld van de oorspronkelijke toren. Tot in de 17de, misschien zelfs 18de eeuw lag er een houten ophaalbrug; de vaste stenen brug dateert van later. (2) De deuromlijsting lag een beetje dieper in de gevel om de ophaalbrug er naadloos in te laten passen. Aanvallers hadden zo nergens houvast. Met de middeleeuwse wapens, pijl en boog, katapulten e.d. was het steen haast niet in te nemen. Dat zou veranderen als vanaf de 16de eeuw de vuurwapens verbeterden. Een vijandig leger kon een versterkte burcht immers veroveren door met kanonnen een bres in de stenen muren te schieten. Enkel vestingsteden met brede wallen en bastions waren nog bestand tegen de nieuwe aanvalswapens. Enkel daar was men nog veilig in oorlogstijd. Zo verloren de middeleeuwse forten hun belangrijkste reden van bestaan. Ze werden evenwel omgebouwd tot buitenverblijf. Zo ook de Moerkerkse toren.
Kasteel van Moerkerke ca. 1900 uit: PASSCHIER, Opzoekingen aangaande Moerkerke, onuitgegeven handschrift, 1929.
Volgens het standaardwerk De donjon in Vlaanderen is de Moerkerkse toren geen echte donjon. (3) In zo’n ‘woontoren’ waren alle ruimtes en voorzieningen op elkaar gestapeld: een opslagplaats in de kelder, een ontvangstzaal op het gelijkvloers, een leefruimte op de eerste verdieping en een slaapkamer op de tweede. Op het gelijkvloers en de eerste verdieping was er een schouw. De latrine bevond zich doorgaans op het eerste. Hoewel ze vanaf de verbeterde vuurwapens geen defensief nut meer hadden werden tot in de 16de eeuw donjons gebouwd. Vanaf de 15de eeuw verloren ze echter het karakter van de zelfstandige woontoren. De toren had niet langer een woonfunctie, maar werd eerder als een prestige-element aan het eigenlijke woonhuis toegevoegd; aanvankelijk waren het nog zware, vierkante of ronde torens, later werden het traptorentjes.
Een voetnoot in De donjon in Vlaanderen rekent de Moerkerkse toren niet tot de echte donjons “wegens de afwezigheid van de nodige comfortelementen” als schouwen en latrines. Dit zou er op kunnen wijzen dat de heren van Moerkerke al van bij de bouw van de toren over een extra woonruimte beschikten er naast. In dat geval zou de bouwperiode van de toren eerder in de 15de dan de 14 eeuw gesitueerd kunnen worden... Het traptorentje is wellicht van nog later. De verdere bouwgeschiedenis van het kasteel laten we hier buiten beschouwing.
Hoewel de middeleeuwse forten geen defensief functie meer hadden bleven er vele bewaard; niet in het minst omdat ze dienst deden als zetel van de ‘heer’. Tot aan de Franse Revolutie hielden de feodale structuren stand: herinner uw schooltijd: het ‘leenheerlijk stelsel’... Het platteland was opgedeeld in heerlijkheden. De heer hield het bestuur en de rechtspraak van het gebied in ‘leen’ van de hogere overheid. Hij oefende zijn macht uit vanaf het kasteel. Als grootgrondbezitter haalde hij doorgaans ook het merendeel van zijn inkomsten uit het platteland.
Al vanaf de late middeleeuwen hadden de feodale heren echter ook belangen in de steden. De steden werden de economische en politieke machtscentra en zodoende werd het ook belangrijk er een vertegenwoordiging te hebben. De Bourgondische hertogen hadden in verschillende steden een ‘Prinsenhof. De heren van Gistel bezaten in Brugge het ‘Gistelhof, waaraan nu nog enkele straatnamen herinneren. De familie Van Praet, generaties lang heer van Moerkerke, had in de 15de eeuw een woning in Damme, het Huis Moerkerke. Het lag in de Burgstraat, de toenmalige hoofdstraat van Damme. (4)
Karel van Sint-Omaars, via zijn moeder Anna van Praet, heer van Moerkerke en via zijn vader o.m. heer van Dranouter, erfde in Brugge het Hof van Dranouter, de Spiegelrei 15.
Voormalig Hof van Dranouter, Spiegelrei 15, 2007 Foto © Caroline Terryn
Het was een indrukwekkend stadspaleis, “met een groot langshuis een afzonderlijke poorttoegang met traptorens en een binnenkoer.” (5) Een langshuis heeft i.t.t. een diephuis, een nok evenwijdig met de straat en beslaat dus veel kostbare bouwgrond aan de straatzijde. Dit getuigt van rijkdom, zeker als het - zoals hier - gelegen is aan een kade. De Spiegelof Spinolarei was immers het hart van de Brugse binnenhaven.
Hof van Dranouter aangeduid op het stadsplan van Marcus Gerards uit 1562
Karel maakte er in 1561-1562 als burgemeester van het Brugse Yrije vaak gebruik van, maar hij verbleef wel bij voorkeur in Moerkerke. Hij was immers een gepassioneerd plantkundige. Zijn plantenverzameling werd wereldvermaard dank zij de meer dan 1500 prachtige aquarellen die ervan gemaakt zijn. Ze worden nu bewaard in Krakau (Polen). Karel stierf in 1569; zijn beide huwelijken bleven kinderloos. (6) Het Hof van Dranouter werd verkocht. Twee eeuwen later, in 1768, werd het samen met drie aangrenzende huizen gesloopt om plaats te maken voor een imposant college, dat in opdracht van de Engelse jezui'eten werd gebouwd door meester-metselaar Eugenius Goddyn.“ (7) Tegenwoordig is er een Basisschool van het gemeenschapsonderwijs in gevestigd.
Met hun economische en andere belangen verdeeld tussen stad en platteland, ontwikkelde de elite een specifieke levenswijze: ‘s winters verbleef ze binnen de stadsmuren, ‘s zomers op de buiten. Vanaf mei/juni verhuisden ze met hun hele hebben en houden, familie en personeel naar hun buitenverblijf om er de zomer door te brengen. In oktober trokken ze terug naar hun stadsresidentie en werd het kasteel gesloten. Deze levenswijze ontstond vanaf de 16 eeuw en was algemeen bij de adel in de 18de eeuw. In de 19de gingen ook rijke burgers hun gedrag kopieren. (8)
Door dit heen en weer verhuizen koppelden ze het nuttige aan het aangename. Als grootgrondbezitters was het nuttig om tijdens de zomermaanden, bij het binnenhalen van de oogst op het platteland te zijn. ‘s Zomers was het ook beter de stad te ontvluchten want op warme dagen als de geuren vrij komen, rook het in een stad met open riolen - de Reitjes - zeker niet lekker. Bij het ontluiken van de blaadjes lokte de natuur de stedelingen naar buiten. Er was nog minder groen in de steden dan nu. Het groen was beperkt tot stadstuinen, want openbare parken en lanen met bomen werden pas in de 19de eeuw aangelegd.
De oude, versterkte burchten werden omgebouwd tot buitenverblijf; de tuin speelde er een heel belangrijke rol. De tijdgenoten spraken van ‘hof van plaisantie’ of ‘speelhuys’. Uit die term blijkt duidelijk de ontspannende functie van het kasteel. “Men is er ver weg van de zorgen en de drukte van de stad. Voortaan wil elke adeUijke familie naast een herenhuis in de binnenstad ook een kasteel voor de zomermaanden. Op het platteland, midden in de natuur, heerst een ongedwongen sfeer. Tuinfeestjes, vieruurtjes en kaartspelen worden dagelijkse bezigheden. Zo ontstaan echte ‘coterieen ’, regelmatige bijeenkomsten van een beperkte groep die met een zekere regelmaat en om beurten bij de een of ander samenkomt. ” (9)Dit is een van de redenen waarom in 1700 drie nabij gelegen heerlijkheden door dezelfde familie gekocht werd. Toen Jacques de la Villette de heerlijkheid Ter Torre in Oedelem, bij Sijsele erfde, kochten zijn broer Pierre de heerlijkheid Moerkerke en hun oom Josse de heerlijkheid Altena, twee km ten westen ervan. Zo kon de familie de zomermaanden dicht in elkaars buurt doorbrengen. (10)
’s Winters was de stad dan weer ‘the place to be’. De lokale heren bekleedden dikwijls ook een ambt op een hoger niveau, bij voorbeeld in het Brugse Vrije. In de 18de eeuw waren dergelijke hoogwaardigheidsbekleders zelfs verplicht zes maanden per jaar in Brugge te verblijven of er althans een adres te hebben. ‘s Winters heen en weer rijden naar Brugge was geen optie. De Heerlijkheid Moerkerke werd in 1700 beschreven op “drie uur van Brugge”. (11) Dat was uiteraard te voet gerekend, maar met de koets over slijkwegen rijden ging niet veel sneller.
In de donkere wintermaanden bood de stad ook meer vertier: “Het drukke, mondaine societyleven is voorbehouden voor de stad. De luisterrijke bals waar ‘le tout Bruges ’ zich verdringt of priveconcerten voor een selectpubliek worden steevast in hartje winter georganiseerd. De lange winteravonden brengt men ook graag in de schouwburg door, waar het onderhouden van sociale contacten en het ‘zien en gezien worden ’ veel belangrijker zijn dan wat zich op het podium afspeelt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de interieurs van de herenhuizen veel rijkelijker zijn ingericht dan die van de kastelen. Edellieden die ontvangen, tonen graag hun rijkdom. Schouwen in marmer, mooie meubels, familieportretten en andere schilderijen aan de muren, het kostbaarste porselein, zilverwerk en kristal op tafel... Het moet allemaal indruk maken op de gasten. Uit de boedelbeschrijving van de heer van Tillegem (1785) blijkt dat de waarde van de inboedel van zijn herenhuis in de Sint-Jansstraat 11 het vijjvoud bedraagt van de inboedel van het kasteel van Tillegem. ”(12)
Deze paragraaf komt uit Binnen en Buiten. Winteren zomerverblijven van de Brugse elite. Fietsen langs kastelen, wandelen langs stadspaleizen, een brochure die tot stad kwam in het kader van Open Monumentendag 2007. Het jaarthema is ‘wonen’ en het Brugse OMD-comite werkte een route uit.
Als co-auteur kan ik u het boekje sterk aanbevelen, evenals de fietstochten en wandelingen.
Binnen en Buiten. Winteren zomerverblijven van de Brugse elite. Fietsen langs kastelen, wandelen langs stadspaleizen
Foto © www.beeldbankbrugge.be
Voel je als adel in het zadel! Ga met de brochure Binnen en Buiten op fietstocht in het Brugse Ommeland langs prachtige kastelen of verken al wandelend de winterwoningen van adellijke families in de Brugse binnenstad. Binnen en Buiten is een aanrader voor wie houdt van een sportieve uitdaging met een vleugje geschiedenis!
Begeleide fiets- en wandeltochten:
Elk weekend van September kan je onder begeleiding van gidsen op ontdekkingstocht gaan langs de kastelen en stadspaleizen uit Binnen en Buiten. Voor 6 euro krijg je niet alleen de begeleide fietsroute of wandeling aangeboden, maar mag je ook een exemplaar van de publicatie Binnen en Buiten mee naar huis nemen! Extra leden van hetzelfde gezin betalen slechts 2 euro voor de begeleide tochten (zonder publicatie).
Fietsroute 1: Fietsen langs kastelen in Brugge, Oostkamp en Zedegem
Wanneer? Zaterdag 8, 15, 22 en 29 september 2007 om 14u (duur ca 3u) Startplaats? Park en Ride (randparking) Steenbrugge
Fietsroute 2: Fietsen langs kastelen in Brugge en Damme
Wanneer? Zondag 2, 9, 16, 23 en 30 september 2007 om 14u (duur ca 3u) Startplaats? Park en Ride (randparking) Boogschutterslaan Sint-Kruis
Wandeling: Flaneren langs winterverblijven in de Brugse binnenstad
Wanneer? Zondag 2, 9, 16, 23 en 30 september 2007 om 10u Startplaats? Walburgakerk, Sint-Maartensplein, 8000 Brugge
Reservatie verplicht voor de fietsen wandeltochten via mail info@s->
Op eigen houtje met behulp van de brochure:
Twee uitgestippelde fietsroutes en een wandelroute. Fietsroute 1 neemt je mee op een 60 kilometer lange tocht doorheen Brugge, Oostkamp en Zedelgem en vertelt je de historiek van zestien merkwaardige kastelen of zomerresidenties. Fietsroute 2 voert over 40 kilometer langs uitgestrekte poldervlaktes in Sint-Kruis, Moerkerke, Oostkerke en Koolkerke en verhaalt de achtergrond van tien kastelen. De wandeling in de Brugse binnenstad vult de twee fietstochten aan. Ze brengt je langs twintig winterverblijven en schetst het verband met de besproken kastelen.
Publicatie Binnen en Buiten: 6 euro (of + fietsnetwerkkaart Brugse Ommeland Noord: 10 euro)
Te koop (vanaf 3 september) bij In & Uit Brugge, ’t Zand 34, 8000 Brugge en Museumshop, Dijver 16, 8000 Brugge. Bestelling kan ook via
In onze streek komen het kasteel van Male, Altena, Moerkerke en Oostkerke, aan bod. Karel van Sint-Omaars fungeert als link tussen Moerkerke en Brugge. Voor deze Nieuwsbrief hebben we ook de stadswoning van een andere kasteelheer opgezocht en teruggevonden. We beogen hier geen volledigheid, maar willen de nadruk leggen op de band tussen stad en platteland. De elite leefde ‘s winters binnen de stad, ‘s zomers buiten. Daarvan is Clemens van Castillie een mooi voorbeeld: als je zijn leven in een bredere context plaatst, wordt het plots veel begrijpelijker hoe een Spanjaard kasteelheer van Moerkerke wordt.
Clemens van Castillie kon Moerkerke op de kop tikken in 1587. In de late middeleeuwen had de familie Van Praet generaties lang de heerlijkheid Moerkerke in bezit gehad, maar door grote financiele problemen moest de heerlijkheid, inclusief het kasteel, in 1586 verkocht worden. Jan Lauwers, de nieuwe eigenaar kreeg zelf echter de zaak financieel niet rond en zo werd Moerkerke al het volgende jaar openbaar verkocht. Clemens van Castillie deed het hoogste bod en van 1587 tot 1609 zou hij heer van Moerkerke zijn.
Zoals zijn familienaam al laat vermoeden was het een volbloed Spanjaard. Hij maakte deel uit van de grote kolonie Spaanse handelaars in Brugge. De Spaanse Natie was in de 16de eeuw de enige die in Brugge was gebleven; de internationale handel had zich naar Antwerpen verlegd en de vreemde naties en consulaten waren allen naar daar verhuisd. Enkel de import van Spaanse wol bleef in Brugge. Het Spaans kwartier situeerde zich rond de Lange en Korte Winkelstraat. De Spaanse aanwezigheid was er zo frappant dat de naam van de Lange Winkelstraat in Spanjaardstraat veranderde. De nabijgelegen rei werd voortaan Spaanse Loskaai genoemd. (14)
De stadswoning van Clemens van Castillie lag niet ver van de Spanjaardstraat. In 1580 was het huis in het Koestaartstraatje, de huidige Pourbusstraat nr. 3 (oud kadaster NIK/0230) eigendom van Francisco du Pueble. Diens enige dochter en erfgename, Maria du Pueble (of dela Puebla) trouwde op 8.7.1586 met Clemens van Castillie. Hij was mogelijk al de tweede, misschien al de derde generatie ‘de Castillo’ die zich in Brugge had gevestigd. Vanaf 1533 lieten alvast een zekere Alonche, Jehan de Castile en andere met die naam sporen na in de Brugse archieven i.v.m. verschillende handelsgeschillen en bezittingen (o.m. in de Naaldenstraat en Vlamingstraat); de schrijfwijze van de familienaam varieert enorm, maar dat lag wellicht aan de Brugse griffier die het Spaans niet machtig was. Een maand na zijn huwelijk in de Sint-Jacobskerk sluit Clemens in zes verschillende kerken een jaarrente af met het huis als onderpand. Met de rente worden zielenmissen opgedragen voor zijn inmiddels overleden schoonvader. (15)
In 1588 koopt Clemens van Castillie het buurhuis (oud kadaster NIK/0228) en voegt ze samen tot een groot pand met een brede gevel in de Pourbusstraat - toen nog Koestaartstraatje - met tuinen en achtertuinen aan de Pottenmakersrei en een achterhuis met poort in de Grauwwerkerksstraat. Voorwaar een residentieel geheel.
Op het stadsplan van Marcus Gerards uit 1562 is het huizenblok aangeduid met de woning van Clemens van Castillie. De Pourbusstraat ligt tussen de Spanjaardstraat (links) en de Sint-Jacobskerk (rechts).
Foto © www.beeldbankbrugge.be
“De panden Pieter Pourbusstraat 3, 5 (en 7) vormen samen een merkwaardig geheel van laatgotische baksteenarchitectuur. Het huis Pieter Pourbusstraat 3 dateert uit het tweede kwart van de 16de eeuw. Typerend voor deze trapgevel van twee bouwlagen en vier traveeen is het samenbrengen van de ramen in een samengestelde boognis en de gevarieerde maaswerkdecoratie. De trapgevel werd in 1869 verbouwd tot een puntgevel en in de loop der tijd was ook bijna alle maaswerk verdwenen.
De gevel werd in 1899-1900 ingrijpend gerestaureerd in opdracht van de toenmalige bewoner, Amedee Visart de Bocarme, burgemeester van Brugge en promotor van de haven Zeebrugge. Hij hechtte ook groot belang aan de verfraaiing van de stad. Onder zijn bewind werden heel wat gebouwen hersteld en werd een stadssubsidie voor de restauratie van particuliere woningen, de zogenaamde ’Kunstige Herstellingen’, ingesteld. Het restauratieontwerp voor de eigen woning van Amedee Visart de Bocarme werd opgemaakt door stadsarchitect Louis Delacenserie. Hij baseerde zich voor de reconstructie van het maaswerk en de traptop met getorste zuiltjes op nog aanwezige sporen.” (16)
Foto © Caroline Terryn
Amedee Visart de Bocarme was de Brugse burgemeester met de langste staat van dienst: 48 jaar, bijna een halve eeuw! Uitgerekend in het jaar dat hij zijn woning in de Pieter Pourbusstraat liet restaureren, besliste het schepencollege de straatnaam aan te passen: tot dan heette de straat Koestaartstraatje (of ‘Coeysteertstraetje’), maar dat stond blijkbaar niet deftig genoeg op het adreskaartje van de burgemeester van Brugge; Pieter Pourbusstraat, genoemd naar de befaamde Brugse renaissancekunstenaar, was heel wat stijlvoller.
De tuinmuur van Pourbusstraat 3 heeft iets bijzonder: de muur aan de Pottenmakersrei heeft een toren. Het is de enig overblijvende toren uit de eerste Brugse stadsomwalling. Op het stadsplan uit 1562 staat hij afgebeeld met een lantaarntorentje; nu zijn de resten - een halve toren, zonder dak - nog zichtbaar vanaf overkant van de rei.
Rei, Dijver, Smedenrei, Speelmansrei, Pottenmakersrei, Augustijnenrei,... De houten versterking werd in de loop van de 12de eeuw vervangen door stenen stadspoorten, torens en vermoedelijk ook muren... De funderingen zijn gedeeltelijk in veldsteen en tufsteen uitgevoerd, terwijl voor het opgaande metselwerk baksteen werd gebruikt... Deze eerste omwalling verloor na de aanleg van de tweede (vanaf 1297) haar defensieve functie en verdween dan ook langzamerhand. (17)
In 1587 wordt deze Clemens van Castillie dus heer van Moerkerke. Hij is niet de eerste vreemdeling in het Brugse die zich een kasteel aanschaft en heer wordt van een leen. Wel in tegendeel: hij treedt duidelijk in het voetspoor van enkele landgenoten: “Juan Lopez Gallo 1571), een vertrouwensman van de Spaans-Habsburgse vorsten, verwerft in 1558 de baronie Male en de heerlijkheid Sijsele. Deze prestigieuze bezittingen maken deel uit van het vorstelijke domein. Door dwingende geldnood ziet de vorst, Filips II, zich genoopt ze te verkopen. Lopez Gallo is als koopman en financier betrokken bij het Spaanse financiele apparaat in de Nederlanden. Op deze manier slaagt hij erin grootgrondbezit en een adellijke titel te verwerven. Later voegt hij nog belangrijke heerlijkheden aan zijn vermogen toe (o.m. Vyve). Lopez Gallo maakt Brugge verder tot zijn uitvalsbasis. Hij koopt de grote stadswoning De Zeven Torens in de Hoogstraat en wordt Brugs poorter, consul van de Spaanse handelsnatie en hoofdman van een stedelijke schuttersgilde. Zijn vrouw Catharina Pardo behoort tot een bijzonder vermogende Spaans-Brugse familie die al generaties lang in de stad verblijft.”
“In 1573 koopt Ferdinand de Matanca de heerlijkheid Tillegem. Hierdoor treedt deze Spaans-Brugse familie door de grote poort de aristocratische leefwereld binnen. De de Matanca’s zijn een Castiliaanse familie van wolhandelaren uit Burgos. Hun zakenbelangen zijn verbonden met de bloei van de Spaanse wolstapel in Brugge. Vanaf het begin van de 16de eeuw verschijnen ze in Brugge: eerst Garcia, vervolgens zijn jongere broer Jan. Vooral deze Jan de Matanca (ca. 1495-1563) en zijn zoon Ferdinand (voor 1525-1591) gelden als bijzonder succesvolle kooplieden, die van Brugge het knooppunt van een familiaal handelsnetwerk maken. Ze staan er aan de top van de Spaanse handelsnatie en trouwen respectievelijk met Barbara en Maria Pardo, ook al dochters uit een bijzonder gefortuneerde SpaansBrugse koopliedenfamilie. Naar het einde van de 16de eeuw toe wijzigen de belangstelling en de strategie van de familie zich gaandeweg van het risicovolle zakendoen naar veilige en prestigieuze beleggingen in plattelandsbezit en ander onroerend goed.” (18)
Clemens de Casting was duidelijk een van hen. In 1606 was hij een van de drie consuls van de Spaanse Natie. De uitbreiding van zijn stadswoning in 1588 en de aanschaf van de heerlijkheid Moerkerke in 1587 laat een aanzienlijk fortuin veronderstellen. Wellicht was de bruidschat van zijn vrouw, de enige dochter en erfgename van Francisco Du Pueble, met wie hij in 1586 trouwde, daar niet vreemd aan. Schoonvader Francisco was een gehaaid zakenman. Als Castilliaan durfde hij het in 1574 aan om in Brugge een grote lading wol uit zijn thuisland in te voeren via de concurrerende Natie van Biscaye. De Castillaans/Spaanse Natie, derfde daardoor invoerrechten en was furieus. Het Brugse schepencollege moest tussen beide komen en oordeelde dat voortaan ieder via zijn Natiehuis moest handelen; op de voorbije transactie echter niet werd teruggekomen. (19) Du Pueble streek de winst op en Clemens erfde ze.
Het is niet meteen duidelijk wie Clemens de Castille was: was hij net als zijn schoonvader een wolhandelaar of een Spaanse edelman die een rijke burgerdochter trouwde, of was hij beide. Misschien was hij immers een telg van het geslacht ’de Castillo’. Volgens Van Hoorebeke die in 1894 een stamboom opstelde van de Gentse familie ’de Castillo’, kwamen zij als Spaanse edelen naar hier. Ze waren niet zomaar een Spaanse familie ‘Vande Kasteele’, maar waren werkelijk ’de heren van Castillie’, een Spaanse landsstreek met Burgos als hoofdstad. Zo was Pedro de Castillo - vader van Catalina, die op 25.10.1511 in Brugge trouwde met Francisco del Rio - en zelf getrouwd met Francisca de Lopez Pardo, ‘regidor’ van Burgos en ridder van de Orde van Sint-Jacob. Zijn zoon en opvolger Juan, ook regidor (raadslid) van Burgos en kommandeur van dezelfde ridderorde, was veldmeester van de ruiterij van Karel V in de Nederlanden; de volgende generatie de Castillo waren raadsheren van Filips II. Via huwelijk kwamen ze in bezit van de heerlijkheid Eeghem en kochten ze o.m. de heerlijkheid Vlienderbeke; in de 17de eeuw waren ze grootgrondbezitter in het Gentse, met winterresidentie in Gent. (20)
Nader onderzoek zou moeten uitwijzen of Clemens van Castillie al dan niet van deze adellijke familie afstamde. Een andere onbeantwoorde vaag blijft waarom hij in 1609 Moerkerke verkocht aan Frans Booghaert. Uit geldnood? Had hij teveel uitgegeven aan verbouwingswerken in Moerkerke? (21) Of was het bij gebrek aan opvolging? Waarschijnlijk was het koppel kinderloos; er zijn geen kinderen vermeld in de Brugse doopregisters en in 1618 verkocht zijn weduwe hun stadswoning aan de Jezui'eten. (22) Wordt vervolgd.
Voetnoten
- VAN DEN BROECK Michel, Het Kasteel van Moerkerke in: ‘t Zwin Rechteroever, jg 4 (2003), nr 4, p. 11.
- idem
- DOPERE Frans, De donjon in Vlaanderen, Leuven, 1991, p. 95
- VANDEN BERGHE in: HOSTE H., Damme, Antwerpen, 1956, p. 114, 118.
- BEERNAERTS Brigitte in: Binnen en Buiten. Winter- en zomerverblijven van de Brugse elite. Fietsen langs kastelen, wandelen langs stadspaleizen, Brugge, 2007, p. 51.
- VANDAMMe Ludo in: Binnen en.., p. 51.
- 7 ) BEERNAERTS Brigitte, idem
- D’HOORE Baudouin, idem , p. 8.
- idem
- TERRYN Caroline, Van koopman tot edelman. De geschiedenis van de familie de la Villette. Brugge 1650-1800, onuitgegeven eindwerk West-Vlaamse Gidsenkring, 2006, p. 25.
- idem, p. 22.
- D’HOORE Baudouin in: Binnen en, p. 8.
- PASSCHIER, Opzoekingen aangaande Moerkerke, onuitgegeven handschrift, 1929.
- RYCKAERT Marc, Geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 1999, p. 120.
- Deze gegevens sprokkelden we bijeen in het Stadsarchief van Brugge via het zoeksysteem Marcus. De vrijwinigers van de Werkgroep Enter werken aan een automatiseringsproject om verschillende bronnen in een database te plaatsen. Zo zijn al vele doop-, trouwen begrafenisboeken ingevoerd, evenals wezenregisters, processen en de zgn. ’Zestendelen’. Dit is het oud kadaster van de stad Brugge, waardoor men van bijna elk huis alle eigendomsmutaties en rentebezettingen tussen 1580 en 1800 kan terugvinden. Dit prachtig initiatief is nog steeds op zoek naar nieuwe vrijwilligers. Zie brugge.be/archief
- CORNILLY Jeroen, Monumentaal West-Vlaanderen, Brugge, 2003, p. 149.
- idem, p. 150.
- VANDAMME Ludo in: Binnen en, p. 48 & 28.
- GILLIODTS-VAN SEVEREN L. , Cartulaire de l’ancien Consulat dEspagne a Bruges. Premiere partie de 1280 a 1550, Bruges, 1901, p. 324 & 484.
- VAN HOOREBEKE G., Wisselvalligheden der hoogedele familie de Castillo., Gent, 1895, p. 18 e.v.
- rAb, Jezuieten, 2374, zie: DE GROOTE Jacques, Het Kasteel van Moerkerke ten tijde van Karel van Sint-Omaars in: ‘tZwin Rechteroever, jg 3 (2002), nr 3, p. 8.
- zie voetnoot 15.