☰ Extra

Uit het dagboek van Cyriel Cocquyt (laatste deel)

Denis Raman

De eerste dag gingen mijn broer en ik met een Duits paard en Casselmans kar, want de onze hadden we achter gelaten, die was gans besmeurd met bloed van de Duitse gesneuvelden en toen we later thuis kwamen stond die kar daar nog, niemand moest die nog hebben. Toen we op ons hof aankwamen hebben we tien viggens opgeladen maar dat was niet wel van de officieren,we moesten direct vertrekken maar ik zegde we hebben ook honger en komen om eten. Dan toch die tien viggens geladen en die officieren maar tieren en vloeken maar dat was ik gewoon van mijn kriigsgevangenschap en weg waren we. Een officier toonde ons met een verrekijker het huis van de secretaris van Moerkerke om te zien dat de Canadeese soldaten daar zaten te kijken wat we daar uitvoerden. Inderdaad dat was zo dat hebben we ondervonden bij het terugkeren. We waren nog niet ver langs de polder of er werd al geschoten met granaten want aan de wejde Provoost stonden er kanonen opgesteld. Er werden soldaten gekwetst ge kunt denken dat we ons haasten om weg te zijn, door land en grachten recht door naar het hof van Casselman en zijn daar goed aangekomen. Daar was ook een Poolse soldaat die gedwongen geweest was om soldaat te worden bij het Duitse leger en vroeg ons om burgerkleren te krijgen om weg te lopen. Maar met al die Duitse soldaten durfde ik hem geen burger­kleren geven, hij moest er maar zoeken waar de burgers gevlucht waren, Hij had ook een paternoster bij hem en toonde hem om te zeggen dat hij ook een katholiek was maar we hebben hem nooit meer gezien. Dan hebben we enige dagen niet naar huis geweest, maar lang konden we dit niet laten en zijn te voet om een zak tarwe van 75 kg geweest. Alles was stil en weg waren we met die zak, maar dat was nog niet alles hoor een zak van 75 kg dragen. Ieder zijn eind, mijn broer en ik elk honderd meters en als we in Lapscheure aankwamen waren we pap af. Die tarwe hebben we dan gemalen bij de molenaar van Lap­scheure Gerard Paridaen en zo hadden we meel om te bakken. Toch werd er alle nachten geschoten en op een morgen waren er twee veulens doodgeschoten voor het venster waar we sliepen op een matras in de voorste kamer. Een was van ons en de andere van Casselman want onze dieren liepen op de weide van Casselmans hof. De koeien werden een maal per dag gemolken. Van de melk werd room, boter en pap gemaakt. Vlees hadden we genoeg want s' mor­gens lagen er overal beesten doodgeschoten en met een mes gingen we er de mooiste stukken uit gaan snijden. En dan maar braden voor al wie op het hof was en die er kwam. We hebben ook eens een verloren schaap geslacht, maar daar moest boer Casselman niets van hebben. Toen hij ‘s middags ons zag eten en het goede vlees rook kon hij het niet meer laten om er van te eten. Hij zei tegen mijn zuster Elza die kokkin was dat hij nog nooit zo lekker gegeten had. Eens was mijn zuster Julia bezig met de was buiten te hangen of er werd weer geschoten en riep gaat het haast gedaan zijn met dat schieten en deed terug voorte, kwaad dat ze was, ze kunnen een mens nog niet laten werken. En zo gingen er dagen voorbij. Op een middag vlogen er Engelse vliegers boven het hof en schoten granaten naar het hof van Kees Dekkers in Holland waar het hoofdkwartier gevestigd was van Zeeuwsvlaanderen met alle grote officieren. Inderdaad ‘s avonds in de radio van de Engelse post werd er gezegd dat er deze middag het hoofdkwartier van zeeuwsvlaanderen gebombardeerd was. Wij hadden dit gezien en zo wisten we dat deze Engelse post de waarheid sprak. Deze radio hadden we onder onze matras weggestopt. Hij was gevoed met autobatterijen en zo ‘konden we het nieuws beluisteren van de oorlog. Eens op een zondag kwamen vrienden vragen hoe het nieuws was op de radio. Boer Casselman sprong recht en zei er zit hier een vlaamse SS in burger aan de kachel. Gelukkigdachten ze direct wat er gaande was en vroegen niet verder. Toen de SS naar buiten ging, werd er afgesproken in het vervolg voorzichtig te zijn en van geen radio te spreken als er andere mensen in het huis waren. Want we mochten gans de oorlog naar geen vreemde posten luisteren. Ook moet ik nog iets vertellen van de eerste dagen van de bevrijding toen we nog thuis waren. Eens kwam de kommandant zeggen of ik mee ging kijken hoe ze de kerketoren van Moerkerke gingen afschieten. Er zaten te veel Canadeese soldaten op de toren te kijken. Met drie kannonen werd er geschoten van op de hoek van de Motostraat, nu Uudsdale. Na een half uur gaf hij mij ook eens de verrekijker en ik zag juist de toren vallen. Ook veertien dagen van de bevrijding zaten er nog twee Canadeese soldaten onder een duiker van G. Vertriest weggestoken. Ze moesten van de honger zich overgeven en kwamen als krijgsgevangene op ons hof. Daar kregen ze een weinig eten. Ze zagen er verschrikkelijk uit niet gewassen noch geschoren.

Op een nacht is er verschrikkelijk geschoten geweest op Lapscheure dorp, een dode en vele gekwetsten. Er zijn drie families naar het hof van Cassel­man gekomen, De familie Lamote, Rene Roels en broer en zuster Vertriest. Allen hebben we geslapen in de keuken en in kleine kamertjes. We lagen links en rechts geklasseerd naast elkaar, als er ‘s nachts iemand naar buiten moest was het dan op handen en voeten. G. Vertriest was ook eens naar zijn hof geweest terwijl wij naar het onze gingen. Zijn zuster vroeg of hij selder en prei wilde meebrengen om soep te koken. Rene Roels vroeg of hij een rolletje tabak wilde meebrengen. Dit lag bovenop de trap in zijn huis. Toen Vertriest daar aankwam stond er geen dak meer op het huis. Hij ging binnen de trap op en werd beschoten door Canadeese soldaten daar ze hem hadden gezien. Vertriest is thuisgekomen, doodmoe van te lopen, en had voor niemand iets meegebracht. En zo kwam zondag 1 November 1944, Allerheiligen. We hoorden zeggen dat er geen Duitse soldaten meer waren op het Molentje, ook op het hof van Casselman waren alle soldaten weg en hadden onze wagen meegenomen. Mijn broer Aime en ik zijn voorzichtig naar ons hof gaan kijken, waar alles rustig was. Dan zijn we voorzichtig naar het Molentje gegaan tot aan de gesprongen brug. Alles was daar vernield en opgebrand, geen mens of dier meer te bespeuren. We werden bang en zijn maar direct teruggegaan, eerst naar ons hof dan dan terug naar Lapscheure om het nieuws te vertellen. Later hebben we vernomen dat er veel mijnen lagen op het Molentje, wat hebben we geluk gehad. ‘s Anderdaags zijn we vertrokken met alles naar huis, ook koeien, twee paarden en andere beesten. Er waren er twee vermist. Een paar dagen voor de Duitse soldaten ver­trokken stonden er twee kisten dynamiet in de schuur van Casselman, ik zei tegen mijn broer, dat moet hier weg en samen hebben we die opgenomen en in de watering gesmeten aan de achterkant van het hof. Gelukkig had niemand dat gezien. Op het hof van Janus Dekkers waren drie Poolse soldaten gevonden die zich verscholen hadden onder het hooi in de schuur, ze wer­den ontdekt en direct dood geschoten door de Duitse soldaten want die wa­ren kwaad dat alles verloren was. Ook boer Dekkers zijn leven heeft aan een zijden draadje gehangen, omdat ze dachten dat hij die Poolse soldaten had weggestoken. Er werd gezegd dat hij veel geld betaald heeft om vrij te zijn. Toen we thuis kwamen werd alles weer leefbaar gemaakt. Ook hadden we geluk gehad met die tien viggens die waren intussen 40 kg zwaar. In onze hangaar waren er grote gaten in de opgeslagen vruchten geeten van koei­en en paarden die los gelopen hadden. Ook de Duitse soldaten hadden vruchten genomen om hun paarden te voederen. De meeste vruchten moesten nog gedorst worden. Mijn broer en ik hebben banden van kapotte autos afgedraaid om een wagen te maken want de onze was gestolen. Aime heeft dit alles naar Dudzele gevoerd en tegen Nieuwjaar was er al een nieuwe op het hof. Ook waren de aardappelen nog niet geoogst die stonden voor het hof van Camiel Vermeersch. Twee dagen lang hebben we de aardappelen uitgesmeten met een vork en opgeraapt met vijf man, mijn broer Aime, zuster Julia, nonkel Cyriel van Dudzele, Andre Huygebaert en ik. Die aardap­pelen hebben we na de winter gesorteerd en verkocht voor plantaardappelen aan 8 Fr. de Kg. We moesten ze naar de vaart voeren, dan per bootje over beide vaarten brengen naar een auto. We hebben er ook veel kunnen verkopen aan de burgers aan 4 Fr. want er was nog armoede. Ook de bieten moesten nog getrokken worden en naar huis gevoerd worden.

Het geld die we hadden tijdens de oorlog moesten we binnen brengen van de overheid van het land. We kregen ieder 2000 Fr. terug om te kunnen le­ven. Daarmee moesten we het huisgerief kopen die we kwijt waren en ook eetwaren zoals suiker koffie en bloem. Tijdens de winter hebben we veel granaten en obussen gevonden op het land. We hebben ze allen doen springen en de buren dachten dat de Duitse soldaten terug gekomen waren. Ook bij de buren hebben we veel geholpen om hun huis weer woonbaar te maken want het was af gebrandt, velen woonden in stallen of in kleine achterhuisjes de eerste jaren. In 1946 is mijn zuster Julia op 1 maart gehuwd. In het zelfde jaar zijn mijn broer Aime en ik ook gehuwd. Ik ben gehuwd op 24 april en mijn broer Aime op 30 april. Mijn zuster Elza is het volgend jaar

in augustus gehuwd. In 1948 heb ik een nieuwe stal gebouwd met oorlogschade en geleend geld aan 2 %.Op 20 juni 1970 zijn we verhuisd naar Moerkerke, Dorpsstraat 34 waar ik nog op heden woon samen met moeder Maria. Op 3 januari 1982 schreef ik mijn laatste woorden van mijn belevenissen in de Kasteelstraat 32, Moerkerke Damme.

Nawoord:

2025 01 31 111706Hier eindigt dus het eerlijk en aanschouwelijk relaas van Cyriel Cocquyt's oorlogsbelevenissen van 1939 tot 1944 zoals ze in zijn herinnering waren blijven voortleven. Cyriel werd geboren te Moerkerke op 19 juli 1914 en overleed op 19 april 2006. Zijn echtgenote Maria Lamote stierf in 2003.

Voor wie zich vragen heeft gesteld omtrent de ligging van sommige plaatsen in Duitsland waar Cyriel als krijgsgevangene heeft verbleven: Sandbostel, waar duizenden Belgische krijgsgevangenen waren bijeengebracht in Stalag XB, ligt ca. 40 km ten noorden van Bremen, richting Bremervorde.

Het stadje Maschen ligt ten zuiden van Hamburg langs de spoorlijn naar Luneburg. In de nabije omgeving vindt men de plaatsjes Ramelsloh, Ohlendorf en Seevetal. (Met dank aan Jacques De Vos, St. Kruis).

Uit het dagboek van Cyriel Cocquyt (laatste deel)

Denis Raman

't Zwin Rechteroever
2007
02
079-082
BV
2025-01-31 11:51:18