☰ Extra

Volkshumor in gekende volksliederen

Denis Raman

Drie evergreens uit ‘de mond des volks’:

1. SCHOON LIEF

2025 01 30 152623

 2. HET LIED VAN HEER HALEWYN

Het Halewijnlied werd door Jan Frans Willems ontdekt op een gedrukt los blaadje in het begin van de 19° eeuw. De oorspronkelijke tekst gaat wellicht terug tot in de 12° eeuw. Het is een volksballade. Het lied werd oorspronkelijk gezongen en er werd bij gedanst. Het werd mondeling overgeleverd. Dit verklaart de eenvoudige opbouw. De strofen bestaan meestal uit twee regels of disticha, waarvan het rijmschema niet altijd even zuiver is.

 

Heer Halewyn zong een liedekyn,

Al wie dat hoorde wou by hem zyn.

En dat vernam een koningskind.

 

Die was zo schoon en zoo bemind.

Zy ging al voor haer vader staen:

"Och vader, mag ik naer Halewyn gaen?" "Och neen gy, dochter, neen gy niet!

Die derwaert gaen en keeren niet."

Zy ging al voor haer moeder staen:

"Och moeder, mag ik naer Halewyn gaen?" "Och neen gy, dochter, neen gy niet!

Die derwaert gaen en keeren niet."

Zy ging al voor haer zuster staen:

"Och zuster, mag ik naer Halewyn gaen?" "Och neen gy, zuster, neen gy niet!

Die derwaert gaen en keeren niet."

Zy ging al voor haer broeder staen:

 

"Och broeder, mag ik naer Halewyn gaen?" "'t Is my aleens waer dat gy gaet,

(Als gy uw eer maer wel bewaert)

En gy uw kroon naer regten draegt."

 

Toen is zy op haer kamer gegaen En deed haer beste kleeren aan.

 

Wat deed zy aen haren lyve?

Een hemdeken fynder als zyde.

Wat deed zy aen haer schoon korslyf?

Van gouden banden stond het styf.

Wat deed zy aen haren rooden rok?

Van steke tot steke een gouden knop.

Wat deed zy aen haren keerle?

Van steke tot steke een peerle.

Wat deed zy aen haer schoon blond haer? Een krone van goud en die woog zwaer.

Zy ging al in haers vaders stal En koos daer 't beste ros van al.

Zy zette haer schrylings op het ros,

Al zingend en klingend reed zy door 't bosch-.

 

Als zy te midden 't bosch mogt zyn,

Daer vond zy mijn heer Halewyn.

"Gegroet!" zei hy en kwam tot haer,

"Gegroet, schoon maegd, bruin oogen klaer!-" Zy reden met malkander voort En op den weg viel menig woord.

 

Zy kwamen al aen een galgenveld,

Daer hing zoo menig vrouwenbeeld.

(Alsdan heeft hy tot haer gezeid:)

"Mits gy de schoonste maget zyt,

Zoo kiest uw dood! het is noch tyd."

"Wel, als ik dan hier kiezen zal,

Zo kieze ik dan het zweerd voor al.

Maer trekt eerst uit uw opperst kleed,

Want maegdenbloed dat spreidt zoo breed, (Zoo 't u bespreide het ware my leed.")

 

Eer dat zyn kleed getogen was,

Zyn hoofd lag voor zyn voeten ras,

(Zyn tong nog deze woorden sprak:)

"Gaet ginder in het koren En blaest daer op mynen horen,

(Dat al myn vrienden het hooren!")

 

"Al in het koren en gaen ik niet,

Op uwen horen en blaes ik niet."

"Gaet ginder onder de galge en haelt daer een pot met zalve En strykt dat aen myn rooden hals!")

"Al onder de galge gaen ik niet,

 

Uw rooden hals en stryk ik niet,

(Moordenaers raed en doen ik niet.")

Zy nam het hoofd al by het haer,

En waschte 't in een bronne klaer.

Zy zette haer schrylings op het ros,

Al zingend en klingend reed zy door 't bosch.

 

En als zy was ter halver baen,

(Kwam Halewyns moeder daer gegaen:) "Schoon maegd, zaegt gy myn zoon niet gaen?" "Uw zoon heer Halewyn is gaen jagen,

G'en ziet hem weer uw levens dagen.

Uw zoon heer Halewyn is dood,

Ik heb zyn hoofd in mynen schoot,

(Van bloed is myne voorschoot rood.")

 

Toen ze aen haers vaders poorte kwam,

Zy blaesde den horen als een man.

En als de vader dit vernam, ' t Verheugde hem dat zy weder kwam.

Daer werd gehouden een banket,

Het hoofd werd op de tafel gezet.

2025 01 30 152658

 

3. Het lied van “ PIERLALA SA SA”

Pierlala of de dood van Pierlala is algemeen bekend, al was het maar van de poppenkast of in de liederenbundels tijdens onze schooltijd. In al die liedjes wordt de snaakse, broodmagere Pierlala begraven en springt hij vervolgens weer uit de kist. Dat doet hij bijvoorbeeld om zijn visie op de laatste politieke ontwikkelingen te spuien, maar van die problematiek hadden we toen als jonge snaken nog geen weet. Pierlala is niet dood en niet monddood te krijgen. In mijn schooltijd hebben we aan het aanleren van dit lied ettelijke uren besteed en ik heb het nog altijd onthouden.

Het was in de jaren vijftig toen de onderwijzer van het vierde leerjaar ons dat lied wou doen zingen, een lied dat eigenlijk bedoeld was als programmavulling op de prijsuitdeling. Niemand van ons dacht aan de betekenis van al die strofen. Grappige mensen beweerden toen dat het lied een goede training voor het geheugen betekende. Wat voor ons telde en het gemakkelijkst te onthouden viel: ‘Pierlala sa sa’. Ei­genlijk troffen we het niet: onze meester kon niet goed zingen, maar daar werd vlug een mouw aangepast. In die tijd kwam de meest talentrijke leerkracht van de school zangles in onze klas geven. Maar die man was zo secuur en het repeteren van Pierlala (alle strofes dienden uit het hoofd gekend) verliep zodanig moeilijk dat het voor vele klasgenootjes een ware nachtmerrie werd. Die helse tijd werd alleen op zaterdagvoormiddag onderbroken. Kan het zijn dat de stembanden beter functioneren ’s namiddags? Enfin, zaterdag alleen maar rusten geblazen.

De repetities liepen zelfs uit tot na de schooluren en ik herinner me nog de discussies tussen de zangleraar en enkele ongeruste ouders. Maar de prijsuitdeling werd toch als iets speciaals bestempeld en Pierlala mocht niet ontbreken ten koste van alles. De grote vakantie begon toch op tijd.

 

  • Oorsprong van het Pierlala-lied

Over de oorsprong van het Pierlala-liedje is bijna niets gekend. Een alledaags doodgewoon, zelfs banaal dorpsverhaaltje ligt aan de basis. Het is vermoedelijk door een anoniem dichter op rijm gezet. Het leidt een apart bestaan in de liedjeswereld. Het heeft een held ‘Pierlala’ en diens ‘ha! ha! ’ of ‘ga! ga! ’ of ‘sa! sa! ’ of ‘9a! 9a! ’ kunnen niet anders dan de lachlust opwekken. Maar ook de handige en doeltreffende manier waarop de liedjesmakers het thema van de verrijzenis weten aan te wenden is merkwaardig.

De oudste Nederlandse ververwijzing is terug te vinden in het werk van Salomon Rusting De Vol-Geestige werken (Amsterdam, 1693): “t Lietje van Sint Jutmuts bequaam in verscheyden voorvallen gesongen te worden op de voys: Pier la la lagh in de kist.” Moliere had het al verwerkt in zijn toneelstuk “Malade imaginaire” in 1673.

 

Alsdan wierd Pier la la gekist,

Met bey zyn billekens bloot,

Want niemand anders docht of wist,

Of Pier la la was dood.

Hij wierd begraeven met den trom,

De klokken luyden al bim bom bom,

’t gaet fraey zey Pier la la ha ha,

‘t gaet fraey zey Pier la la.

 

Als Pierlala in ’t kistje lag,

Al met zijn billekens bloot,

Niemand die wist of beter dacht Of Pierlala was doot,

De klokken die luidden al bim bom bom,

De dooden en komen niet wederom !

“Ik wel,” zei Pierlala, sa,sa !

“Ik wel,” zei Pierlala. (1)

 

(1) FL. VAN DUYSE, Het oude Nederlandsche Lied. Dl II, Antwer­pen, 1905.

De Pierlala-liedjes zijn geïnventariseerd. Dr. E. Willekens, ere- conservator van het Letterenhuis (voorheen Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven) te Antwerpen, heeft de massale verzameling bestudeerd. Het onderwerp is onuitputtelijk: de geinteresseerde vorser kan nu met de betrouwbare ‘wegwijzer’ een lijst naar hartelust aanvullen.

  • Vrijwel alle Pierlalaliederen worden op dezelfde melodie gezongen

Florimond van Duyse heeft de verschillende optekeningen - veelal uit de mondelinge overlevering - op een rijtje gezet. De vrolijke, ritmische en onweerstaanbare melodie en de vaak pointevolle, herhaalde kreetjes uit de mond van Pierlala (‘sa bon, zei Pierlala, ha ha, sa bon, zei Pierla­la’) maken het begrijpelijk dat de lange tekst van 24 strofen met gemak werd gezongen.

In de 18de eeuw waait de Pierlalarage over naar de Zuidelijke Nederlanden, waar zij lange tijd populair blijft. Zo sterk zelfs dat heden ten dage het Belgische plaatsje Ursel zich de geboorteparochie van Pierlala noemt en elk jaar een Pierlalastoet met scenes uit het leven van Pierlala organiseert. Tot in het jaar 2000 gebeurde dat in juni; sindsdien gaat de stoet uit op de 2de zondag van september. Hierbij verkoopt de lokale detailhandel ‘Pierlalabier’ en ‘Pierstolets’. www.pierlala-ursel.be

Maar ook in de Noordelijke Nederlanden schreef men nog Pierlalalie­deren. Ze hebben niet allemaal een politieke strekking: ook bij huwelijken komt het snaakse commentaar van Pierlala wel van pas.

  • Een politieke Pierlalala-versie uit 1793

Florimond van Duyse noteerde een Pierlalala-versie die teruggaat op “De geschiedenis van 1 April 1793”. Het is een ‘protestsong’ tegen de Franse Revolutionairen die in 1792 onze regio hadden bezet, maar - na hun nederlaag in de slag bij Neerwinden (18.3.1793) tegen een coalitie van o.m. Oostenrijk, Engeland en Spanje - voor korte tijd verdreven werden. De Zuidelijke Nederlanden kwamen toen terug bij Oostenrijk, maar het jaar nadien al wonnen de ‘goddeloose sansculotten’ de slag bij Fleurus (1794) en kwamen de Oostenrijkse Nederlanden weerom onder Frans bestuur (tot 1815). (n.v.d.r.)

2025 01 30 152733Voorstelling van volkszanger die zingt en wellicht ook blaadjes verkoopt in Antwerpen (zie Stadhuis op achtergrond), ca 1794 (zie kledij); afgebeeld in een werk van Van Duysse.

Van Duyse beschreef de gebeurtenis in 1905 als volgt: “Er heerschte te Antwerpen eene algemeene vreugde, die zich bij gansch de burgerij lucht gaf.’Ieder was bij 't krieken van den morgen te been en de blijdschap blonk op ieders wezen. De burgers drukten elkaar de hand en fluisterden malkander een blijde tij ding in het oor. Te zeven uur was er veel volk bij de Kipdorppoort verzameld, om de Franschen de stad te zien verlaten, langs denzelfden weg dien ze genomen hadden om er binnen te rukken. Er heerschte eene doodsche stilte op den doortocht der Fransche soldaten en het gespuis dat met hen de stad verliet. De menschen vreesden nog eene laatste wraak. Niet zoodra echter was de laatste Sansculot verdwenen, of een luid gejubel steeg uit de menigte op en allen zwaaiden met hoeden en doeken, omhelsden elkaar en spoedden zich naar huis, om aan hunne huisgenooten en buren, die het verdwijnen den Fransche ratten niet hadden bijgewoond, te gaan melden dat zij de verdrukkers de stad hadden zien verlaten. Het volksliedje van dien tijd klonk door de straten, met volle kracht gezongen:”

 

God sy gedankt!

De Fransche luysen gaan verhuysen;

God sy gedankt!

Sy staen op hunnen ondergank:

De conventi van die goddeloose Sullen voor ons geen Weth meer voisen,

God sy gedankt!

 

En verder...

Daar stond nu Pierlala, zoo blij En riep zooveel hij kon:

‘Het land is thans voor eeuwig vrij!

Vive la France! C'est bon’

Hij danste en zong een lustig lied,

Maar hij en zag de vrijheid niet!

C'est bete, zei Pierlala, sa, sa,

C'est bete! zei Pierlala.

En de toeschouwers dansten en zongen luid C'est bete! zei Pierlala, sa, sa,

C'est bete! zei Pierlala.

De voorzangers vervolgden:

Hij reclameerde toen zeer luid:

Daar kwam een Sansculot,

Die pakte Pier bij zijne huid En stak hem in het kot.

‘t Was daar dat hij, bij dag en nacht,

Steeds aan de schoone vrijheid dacht C'est triste! zei Pierlala, sa, sa,

C'est triste! zei Pierlala.

 

Men liet hem na een tijd weer los, En Pier trok naar zijn huis.

Daar stond hij 'lijk een aap te zien: ‘t Zat er vol Fransch gespuis.

Zij haalden bier en wijnen op En wierpen kannen naar zijn kop. Mon Dieu! kreet Pierlala, sa, sa Mon Dieu! kreet Pierlala

 

De beste jas van onzen Pier Hing aan 'nen Sansculot;

Zijn hoed, die splinternieuw nog was,

Diend' hun tot tabakspot.

Zij rookten en spuwden op 't tapijt En tierden en dansten met de meid.

Voyons! zei Pierlala, sa, sa,

Voyons! zei Pierlala.

 

Zij bleven er nog dagen lang,

Tot alles op en was,

En haalden toen, bij hun vertrek, Zijn oorden uit zijn kas!

Zij lieten hem geen penning meer. In stilte zuchtte onze Peer:

Vole! zei Pierlala, sa, sa,

Vole! zei Pierlala.

 

Hij kloeg dan bij het magistraat Maar kon er niets aan doen 't Zag zelf ook genen wijzen raad;

't Zat in een smallen schoen!

En riep nog van la Liberte!...

'k En doen ekik verdraait niet mee Valt dood! riep Pierlala, sa, sa,

Valt dood! riep Pierlala.

 

Hij had nog eenen zilveren pot Voor 's roovers blik verstopt, Verkocht hem bij den juwelier,

Maar werd alweer gefopt.

De man die nam het spel te baat En gaf den Pier een assignaat.

Wat dief! kreet Pierlala, sa, sa,

Wat dief! kreet Pierlala.

 

Hij ging naar huis en had genoeg Van 't leven op dees aard.

‘Ik trek er uit,’ zei onze Pier,

‘Het is hier niets meer waard.’

Hij maakte dan zijn testament,

Dat luidde: ‘Ik bezit geen cent.

‘Plus rien,’ schreef Pierlala, sa, sa,

‘Plus rien,’ schreef Pierlala.

 

En Pierlala lag in de kist Al met zijn billekens bloot;

Want niemand anders dacht of wist Of Pierlala was dood.

Hij werd begraven met de trom,

De klokken luidden: bom,bom,bom. 't Gaat fraai! zei Pierlala, sa, sa,

't Gaat fraai! zei Pierlala.

 

Als hij nu lag in 't graf, den tijd Van nog geen hallef uur,

En hoorde dat men ging verblijd,

Zoo magen als gebuur,

Dan schopte hij 't deksel van de kist,

En kroop er uit dat 't niemand wist.

‘J'y suis!’ zei Pierlala, sa, sa,

‘J'y suis!’ zei Pierlala.

 

En Pierlala ging recht naar huis.

En vond daar nog eens weer Hetzelfde kaal en Fransch gespuis, bij ‘t laatste van de smeer!

Elkeen stond van den schrik verbaasd.

Pier greep den bezem met der haast Hier uit! riep Pierlala, sa, sa,

Hier uit! riep Pierlala.

 

Dit laatste referein werd met geestdrift herhaald, en 't was alsof de menigte, die er eene toepassing op 't vertrek der Franschen in zag, het maar niet kon vergeten, want telkens herklonk:

 

Hier uit! riep Pierlala, sa, sa,

Hier uit! riep Pierlala.

God sy gedankt!

De Fransche luysen gaan verhuysen;

God sy gedankt!

Sy staen op hunnen ondergank:

De conventi van die goddeloose Sullen voor ons geen Weth meer voisen,

God sy gedankt!

 

  • Wie was Florimond van Duyse?

Florimond van Duyse (Gent 1843-1910) was musicoloog en componist. Hij studeerde tegelijk rechten aan de universiteit te Gent en muziek aan het conservatorium aldaar. Hij werd krijgsauditeur, maar wijdde zich overwegend aan de muziek. Hij componeerde verscheidene cantates, orkestwerken, opera's, koorwerken en liederen.

Zijn grote betekenis ligt echter in zijn studie op het gebied van het oude Nederlandse volkslied, waarmee hij baanbrekend werk van in­ternational peil verrichtte. Hij publiceerde o.m. Het eenstemmig Fransch en Nederlandsch wereldlijk lied (1896), het standaardwerk Het oude Nederlandsche lied (3 dln., 1903-1908) en verzorgde de heruitgave van Een Duytsch Musyck-Boeck (Phalesius 1572) en Het ierste Musyckboexken (Susato 1551).

Volkshumor in gekende volksliederen

Denis Raman

't Zwin Rechteroever
2007
02
053-064
BV
2025-01-30 16:02:21