Karel Waeri, de Gentse liedjeszanger
Roger Hessel*
Karel Waeri werd op 3 juli 1842 in Gent geboren en stierf er op 15 maart 1898. Hij bekleedt een aparte plaats in de wereld van de Vlaamse liedjeszangers. Hoewel hij meer een cafe-chantantzanger was, vond hij het toch nodig om zijn liedjes ook regelmatig op markten en aan kerkportalen te zingen. Met zijn soms erg politiek geinspireerde teksten, maar ook met zijn kluchtige en erotische liederen, was Waeri naar mijn gevoel de beste tekstschrijver onder de liedjeszangers die Vlaanderen ooit heeft gekend.
Zijn vader Piro was opperbaas en leermeester in een fabrieksschool in Aalter. Daar werd o.m. de boeren het weven aangeleerd. De school deed eveneens dienst als Gemeenteschool, waar ook Karel op de banken zat. In 1861 verliet Karel Waeri het ouderlijk huis om bij zijn peter in Gent te gaan inwonen. Karel was dan ijzervlechter van stiel. Omdat hij voor dat zware werk te zwak was, werd hij achtereenvolgens loopjongen bij een fotograaf, pasteibakker en uiteindelijk bakkersgast.
Van zijn spaarcenten kocht hij een viool. Om het gezin van zijn broer financieel te helpen, begon hij tijdens de grote weverscrisis van 1862, samen met zijn broer in cafes te zingen.
Niettegenstaande zijn christelijke opvoeding - of was het juist daar door-werd Karel Waeri antiklerikaal. In tal van zijn liedjes hekelt hij de misbruiken van de kerkelijke en burgerlijke (plaatselijke) leiders. Karel Waeri huwde in 1868 met Sidonia Francisca De Meyer.
In dezelfde straat waar hij zesenvijftig jaar vroeger werd geboren, stierf hij in de nacht van 14 op 15 maart 1898 in duistere omstandigheden. Over dat triestig feit had ik het reeds eerder in mijn werk.
Een jaar na zijn dood bracht zijn vrouw in 1899 een verzameld werk uit van de Kluchtige en Politieke Liederen van Karel Waeri, dat door zijn zoon werd samengesteld. Daaraan gekoppeld is er ook een "Aanhangsel De Vetjes" waarop vermeld staat: "Deze brochuur mag niet verkocht worden aan persoonen beneden de achttien jaar". Dat aanhangsel bevat namelijk 28 erotische liederen.
Karel Waeri met zijn viool
Waarom de weduwe van Karel Waeri dat liedboek op de markt heeft gebracht, is mij niet duidelijk. Ik vermoed echter — maar dat is een strikt persoonlijke mening — dat wraakgevoelens vanwege de vrouw tegenover de Gentse kerkelijke en burgerlijke overheden kunnen hebben meegespeeld.
* integraal overgenomen uit: HESSEL Roger, Filosofen van de straat. Vierhonderd vijftig jaar marktzangers in Vlaanderen, Gooik, 2004, 446 p.
Uit dit boek drukken we hierna twee liedjes van Waeri af.
‘t Lanteerntje komt uit de ‘Vetjes’
Onze fabrieksmeisjes
Geen droeviger lot dan dit van 't tenger meisje Dat 's morgens vroeg al optrekt naar’t fabriek Om dagelijks’t hernemen’t zelfde reisje Tot 's avonds laat, zich zwoegend lam en ziek Voor de overlast van vader wat te steunen Wordt’t arme kind reeds vroeg de school ontrukt Men kan zich om haar toekomst niet bekreunen En ’t juk aanvaardt het diep terneer gedrukt
Naar de galei, genaamd de vlasfabrieken Stuurt men het kind van in zijn prilste jeugd Dat is de wens der groote politieken Wellicht vergeet het zoo den weg der deugd Zijn rechtsgevoel zal daar toch nooit ontwaken Zoo denkt mijnheer en houdt het bij de keel Toch valt weldra, men kan er staat op maken Ontwikkeling der vrijheid haar ten deel
In de fabriek waar ’t meisje staat te slaven Den ganschen dag wordt zij dan nog bespat Net als een paard dat door het slijk moet draven Met stof en vocht besmeurd en druipend nat En na het werk wanneer ze tot verzachting Zich wascht en kuischt, wijl’t sluitingsklokje klept Kleeft nog aan haar de modder der verachting Van hem voor wie zij pracht en rijkdom schept
De laagste laag moet alle lasten dragen
Zoo in den grond in zee als op het land
Een stapel hout bestaande uit vele lagen
Drukt door zijn vracht, gansch de onderlaag in’t zand
Zoo durft men ook met’t zwoegend menschdom hand’len
Het draagt alleen den zwaren levenslast
Terwijl den nietsverrichter gaat uit wand'len
En’t zweet des volks in geil genot verbrast
‘t Lanteerntje
'k Was lest op nen avond aan't wand'len op straat Zoals het gewoonlijk met jongheden gaat Ik liep in gedachten daar 'k alleenig was En 'k zag daar een meisje die kwam mij van pas Ik ging er naar toe en ik sprak haar ook aan Maar zij hield zich stom en kon mij niet verstaan
Ik sprak haar van liefde, zooals men meest doet Wanneer men des avonds een meisje ontmoet
Zij sprak zeer geslepen.-------- 'k versta u maar slecht
Van al deze dingen die gij mij daar zegt Maar wilt gij zoo goed zijn, doe mij een plezier En breng mij naar huis, ik woon verre van hier
Dat wil ik wel doen als 'k een zoentje verdien Maar't is al zoo donker dat 'k niet meer kan zien Zij sprak: dat is't minste ik weet goeden raad Ik heb een lanteerken neem dat maar te baat Ik sprak: uw lanteerken al is't nog zo fi.jn Dat doet geenen dienst of een kaars moet er zijn
Maar ik heb een keersken dat komt ons nu goed Als gij uw lanteerken maar open en doet Dan bleven wij stil staan en op ons gemak Ik haalde mijn keersken al uit mijnen zak 'k Bezag heur lanteern zij was naar mijn zin En 'k zette met vreugde mijn keersken daar in
Dan sprak zij met blijdschap: ik geef u mijn woord Uw keersken dat staat er gelijk het behoort 't Lanteerken het waaide dan open en toe Wij sprongen om't hardste maar wierden niet moe Zij zuchtte van vreugde maar gaf geen geluid Mijn keerske dat drupte en't viel er weer uit
Ik bracht haar naar huis en beloofde haar toen Van iederen avond hetzelfde te doen Des and'rendags avonds trok ik haar weer aan Mijn keersken moest in heur lanteereken staan Ik haalde't zoo dikwijls al uit mijne zak Tot dat door den duur: heur lanteereken brak