☰ Extra

Gebruik en hergebruik van steen in de Onze Lieve Vrouwkerk van Damme

Caroline Terryn

In de vorige Nieuwsbrief hadden we het over het sas van de Lieve dat in 1969 opgegraven werd. De sluis dateert uit de 17de eeuw, maar is deels opgebouwd met Doornikse kalksteen, een steensoort die typisch is voor de 13de eeuw. Het gebruik van deze steen had de opgravers verkeerdelijk doen besluiten dat ook de sluis middeleeuws was, terwijl ze pas ca 1616 werd aangelegd. De foute datering vond zijn oorsprong in het hergebruik van een typisch 13de-eeuws bouwmateriaal voor een 17de-eeuws bouwwerk: de grote blokken Doornikse steen hadden oorspronkelijk gediend voor de kademuren van de middeleeuwse zeehaven, maar vier eeuwen later werden ze gerecupereerd voor een sluis die deel uitmaakte van de Spaanse vestingen.

Bouwen met recuperatiemateriaal is van alle tijden. Toch heeft elke periode haar eigen bouwstijl, -technieken en -materialen. Flatgebouwen met veel glas en staal horen bij de 20ste eeuw, Scheldegotiek in Doornikse steen bij de 13de eeuw. Je zou het een stomme steen niet aangeven, maar sommige kunnen een heel verhaal vertellen. Het blijft evenwel opletten, want - zoals bij het sas van de Lieve - werden stenen dikwijls hergebruikt. De OLV-kerk van Damme is daarvan een mooi voorbeeld. De verschillende bouwfasen van de kerk tonen niet alleen een verandering in stijl, maar ook in materiaal: van veldsteen over ingevoerde Doornikse steen tot zelfgemaakte baksteen in de middeleeuwen. Later kwamen er kleine toevoegingen in witsteen. Bij de gedeeltelijke afbraak in de 18de eeuw recupereerde men grote blokken Doornikse steen en kleinere witstenen om de nieuwe westgevel te bouwen.

De huidige kerk dateert vooral uit de 13de en begin 14de eeuw, toen Damme als zeehaven van Brugge een explosieve groei kende.1 Dam­me was al in het midden van de 12de eeuw gesticht en had in 1180 stadsrechten gekregen. Misschien was er van meet af aan een (houten?) kapelletje, maar daarvan werd nog niets teruggevonden.

Mogelijk stond het elders. Of misschien hadden de Dammenaars aanvankelijk geen eigen bidplaats en gingen ze ter kerke in de nabij gelegen Sint-Katharinakapel of in de Sint-

Kwintenskerk van Oostkerke. De oudste bouwsporen van de OLV- kerk zijn rond 1210-1220 te dateren: het gaat vooral om de twee stukken muur in veldsteen in het huidige portaal. Centraal op deze foto staat de veldstenenpijler, links bij het binnenkomen in de kapel; er tegenover staat er nog een.

2025 01 30 140556Foto Caroline Terryn

 

Veldsteen

Veldsteen was in de 12de eeuw (en tot ca 1225) de bouwsteen bij uitstek; nu is de steen nog weinig gekend. Veldsteen dankt haar naam aan het feit dat ze ‘ten velde’ werd gewonnen. Veldsteen werd meestal in de heidevelden aangetroffen in dunne lagen. Andere natuursteen komt in dikkere steenlagen voor en kan bijgevolg worden ontgonnen in steengroeven, kuilen of ondergrondse grotten (bv. de Limburgse mergelgrotten). Veldstenen werden daarentegen in dunne steenbanken aangetroffen en hier en daar zelfs los in de bodem omgeploegd. Toch zijn veldstenen niet te vergelijken met de ‘zwerfstenen’ die veel voorkomen in Noord-Nederland. De zwerfstenen daar werden tijdens de voorlaatste ijstijd achtergelaten door Scandinavische gletsjers. Onze veldsteen heeft een heel ander verhaal. In de heidevelden tussen Brugge en Torhout zat - en zit er soms nog - op bepaalde plaatsen een veldsteenlaag onder het zand. Meestal lag er zo’n 1,5 m zand op, maar op sommige plaatsen als Oedelemberg, lag de veldsteen open en bloot omdat de dekzandbodem er was weg geerodeerd. De zandbodem van Zandvlaanderen is gevormd in de laatste geologische periode (quartair), toen de wind tijdens de ijstijden een laag ‘dekzand’ afzette. Onder dat zand gingen dus in de zandstreek, bij voorbeeld in het Bulskampveld van Oostkamp, stroken veldsteen schuil. Die laag in de ondergrond was uiteraard al voor het quartair gevormd, meer bepaald tijdens de laatste fase van het tertiair tijdperk (65 miljoen tot 2,5 miljoen jaar geleden). Die geologische laag (het paniseliaan) was niet door de wind, maar wel door de zee afgezet. Op het einde van het tertiair tijdvak was het klimaat warmer en lag Belgie grotendeels onder zeeniveau; in Wallonie groeiden er in die warme zee zelfs koraalriffen! Die rode koralen leverden de prachtig rode marmer uit de steengroeven van Philippeville bij Dinant, die nu jammer genoeg zijn uitgeput. In onze streek groeiden geen koraalriffen, maar hier en daar werden op de zeebodem zandbanken gevormd en op bepaalde stroken zette de zee er klei en glauconiet af. Glauconiet is een groen, waterhoudend (K-Mg-Fe-Al) silicaat dat in kleine klontjes op de bodem van een warme, rustige zee neerslaat. Het zijn die glauconiethoudende zanden kleikorrels die zijn gaan samenklitten tot veldsteen. Aangezien de omstandigheden in de zeebodem erg variabel waren, was de veldsteenlaag ook heel gevarieerd qua dikte (10 a 20 cm), sterkte en kleur,...De veldstenen die de middeleeuwers opdolven wisselden tussen grote en kleine brokken, gaande van grijsgroen tot roestbruin. Een veldstenen muur biedt dan ook een bonte afwisselling van kleuren en formaten.

Veldsteen voor de oudste stenen kerken van de streek

De Romaanse kerk van Torhout uit de 11de eeuw is helemaal in veld­steen opgetrokken. In de streek rond Brugge dateren bouwwerken in veldsteen meestal uit de 12de eeuw, want voordien werd hier in hout gebouwd en vanaf de 13de eeuw werd veldsteen vervangen door baksteen en Doornikse steen. De nadelen van veldsteen zijn immers legio: veldstenen hebben veel kwaliteitsverschillen, zijn moeilijk te bewerken (want te hard of te zacht), moeilijker te ontgingen dan stenen uit steengroeven en het transport over veldwegen was ook al niet gemakkelijk.

2025 01 30 140624Vele kerken in de streek hebben enkele restanten in veldsteen. Het Romaanse kerkje van Snellegem (zie foto) - samen met Sijsele de oudste parochie van de streek - is nog deels bewaard. In Lissewege werd veldsteen hergebruikt in de buitenmuren van het koor. Die veld­steen kwam van een Romaanse kapel die vanaf 1225 verbouwd en uitgebreid werd tot de gotische oLV-kerk die er nu nog staat. Het

mooiste voorbeeld van een 12de-eeuwse Romaanse kerk in veldsteen is te vinden in Brugge op de Burg: de Basiliuskapel, d.i. de benedenkerk van de Heilige bloedkapel, werd opgetrokken in zware blokken veldsteen.

De oudste kern van de Damse OLV-kerk was wellicht een eenvoudige, eenbeukige kapel. Tijdens de restauratie van het begin van de 20ste eeuw werden in het portaal twee stukken muur in veldsteen blootgelegd. Wellicht vormden zij de buitenmuren van de oorspronkelijke westgevel van de ka­pel van ca 1210-1220. Hoe de Damse veldstenen kapel er uitzag - of ze nog in een romaanse stijl dan wel in een meer gotische stijl was gebouwd, hoe groot ze wel was en of ze helemaal in veldsteen ge­bouwd was - is allemaal nog moeilijk te achterhalen.

Mogelijk was ze even breed als de middenbeuk van de huidige kerk, want de veldstenen muren staan op dezelfde lijn als de zuilen in de kerk. Mogelijk kwam ze in de lengte tot tussen de 2de en 3de travee, want nu is daar de vloer van de middenbeuk verzakt en tijdens de restauratie van 1902 werd daar een fundering in veldsteen aangetroffen. Tot aan de uitbreiding van het begin van de 14de eeuw vormde die fundering de basis van de oostelijke muur van de OLV -kerk (zie verder) Mogelijk was ze begin van de 13de eeuw gebouwd als de onderzijde van een veldstenen kerkmuur. Vanaf 1225 werd deze Romaanse (?) veldstenen kapel enorm uitgebreid.

De gotische uitbreiding

2025 01 30 140651De kapel werd behouden als koor, maar er werd een dwarsbeuk, een driebeukig schip en een westtoren aan toegevoegd. Zo kreeg de kerk

de vorm van een latijns kruis. De aanbouw gebeurde in een eigentijdse stijl en materiaal: een vroeggotische kerk in Scheldegotiek. De bouwstructuur in Doornikse kalksteen werd als een kant-en-klaar bouwpakket gei'mporteerd. Geschreven bronnen hebben we hierover niet, maar vergelijking met andere kerken waarover we beter gedocumenteerd zijn laten deze werkwijze veronderstellen. Op basis van stijlkenmerken die ook in andere kerken in het Scheldebekken voorkomen (OLY-van Pamelekerk in Oudenaarde en de St.-Niklaaskerk in Gent) wordt dit deel van de Darnse kerk gedateerd in het tweede kwart van de 13de eeuw. Hiervan blijft nu enkel de toren en de bogenrij van de middenbeuk over: de zijbeuken en het dwarsschip werden in de 18de eeuw gesloopt.

Deze 'ruine' symboliseert als het ware Dammes teloorgang. De kleine parochie kon haar grote middeleeuwse kerk niet meer onderhouden en kreeg begin 18de eeuw de toelating van het Bisdom om de halve kerk te slopen. Ook de torenspits werd neergehaald. Gelukkig wilde men toen wel het onderste deel van de toren behouden. Enkel daarom bleef ook de bogenrij van de middenbeuk van afbraak gespaard. De bogen stutten immers de toren. De ruine is dus eigenlijk een stenen stelling voor de oostmuur van de toren. De hoeken van de drie andere torenmuren worden gestut door steunberen. Voor deze steunberen en de hoekstenen hoger in de toren gebruikte men bij de bouw in de 13de eeuw grote blokken Doornikse kalksteen die mooi waren afgewerkt (gekantrecht). Op veel plaatsen zijn ze bij latere herstellingen vervangen omdat ze te veel verweerd waren. De muurvlakken onderaan zijn deels uit minder bewerkte Doornikse kalksteen, deels uit andere natuursteensoorten.

2025 01 30 140713 Damme1942, Foto © www.kikirpa.be

De kerktoren, een combinatie van stenen

De kerktoren is grotendeels in baksteen, maar in de benedenmuren vinden we een allegaartje van veldstenen, kalk- en zandstenen, tufsteen (d.i. een steensoort met een ‘stoffig’ oppervlak, meestal uit de Eiffel, een gebied met oude vulkanen, en via de Rijn aangevoerd), en allerlei andere natuursteen. Die bonte mengeling is deels het resultaat van latere herstellingen (al dan niet met recuperatiemateriaal), deels origineel 13de eeuws. Toen werd in de Damse haven allerlei natuur­steen van overzee aangevoerd als scheepsballast en vooral als goedkoop product. Hier was steen immers schaars, terwijl keien elders voor het rapen lagen. Zo vond men bij de recente opgravingen aan de Schaapskooi een straatje uit de 14de eeuw dat belegd was met keien die sterk leken op goed bestudeerde stenen uit Raversijde.1 In dit verlaten middeleeuwse vissersdorp bij Oostende troffen archeologen kei­en aan die zeker niet uit de polders kwamen. Nauwkeurig petrologisch onderzoek wees uit dat ze van over zee kwamen. De keien uit Raversijde - en dus mogelijk ook de Damse straatstenen - tonen grote gelijkenis met de keien van de stranden van Groot-Brittannie, meer bepaald van de Schotse en Engelse oostkust... Verschillende stenen uit de kerktoren zouden een gelijkaardig traject gevolgd kunnen hebben. Voor de bouw van de OLV-kerk waren bakstenen en bouwblokken in Doornikse kalksteen evenwel talrijker en belangrijker.

Doornikse kalksteen

2025 01 30 140735Doornikse steen is een zilvergrijze kalksteen. Hij mag niet worden verward met de blauwe hardsteen die nu nog veel gebruikt wordt. Blauwe hardsteen, de zgn. ‘petit granit’ of ook Henegouwse blauwe of zelfs Waalse hardsteen - want de steen wordt tegenwoordig niet alleen in Henegouwen, maar ook in de Outhevallei ontgonnen - wordt in de volksmond doorgaans ‘arduin’ genoemd. Doornikse kalksteen ziet er dus een beetje uit als arduin, maar heeft meer schilfers en is lichter grijs van kleur. De Doornikse steen is minder hard dan de blauwe hardsteen omdat hij minder calciet bevat (80% t.o.v. 96%). Het calciet waaruit beide kalkstenen dus grotendeels bestaan is het versteende calcium van schelpen en skeletjes van zeedieren die op de zee-bodem zijn afgezet in het primair tijdperk (400 tot 250.000.000 jaar geleden). Meest-al zijn ze door de druk van de latere, bovenliggende lagen verpulverd, maar sommige schelpen en skeletjes zijn op hun geheel verhard. Dergelijke fossielen komen vooral voor in de hardere kalksteensoorten, dus eerder in blauwe ‘Henegouwse’ dan in Doornikse kalksteen. Doornikse kalksteen is naast zijn lichtgrijze kleur, ook te herkennen aan zijn gelaagdheid. Die zorgt ervoor dat de

Doornikse steen makkelijker verweert en afschilfert en dat zijn maximale dikte beperkt is tot ca 0,8 m t.o.v. 2,5 m voor arduin. Toch was Doornikse steen het bouwmateriaal bij uitstek in de 13 d® eeuw. Hij was beter dan veldsteen want hij was hard, maar toch zacht genoeg om te bewerken met het gereedschap van toen en hij was vooral efficienter om te ontginnen en te transporteren, want de Doornikse steengroeven lagen aan de oevers van de Schel­de. In later eeuwen verkoos men arduin.

Damme, 1953, Foto © www.kikirpa.be Op het Damse kerkhof liggen overigens vele grafzerken in arduin.

Doornikse kalksteen als het bouwmateriaal van de 13de eeuw

De Doornikse steen werd al door de Romeinen ontgonnen. In de vroege middeleeuwen lag de exploitatie stil, maar vanaf de 11de eeuw kwam ze weer op gang om in de 13de eeuw op volle toeren te draaien. Nadien ging het berg af en nu is er nog maar een steengroeve bij Doornik in gebruik. In de 13de eeuw verrezen in heel Vlaanderen bouwwerken uit Doornikse steen: kerken, burchten en woonhuizen van ‘steenrijke’ burgers. Wie heel rijk was en/of aan de ‘bron’ zat liet alles in steen zetten: de Doornikenaren gaven hun OLV-kathedraal maar liefst 5 grote torens (foto links). De rijke Gentenaren bouwden o.a. de Sint-Niklaaskerk, het Belfort, het Korenstapelhuis (foto onder) volledig in Doornikse steen. Wie dat niet kon betalen beperkte zich tot een gevel en/of dragende elementen in Doornikse steen. Elke steen was immers een fortuin waard. Hoe verder van Doornik hoe duurder de steen want elke stad of heer langs waar het transport kwam, hief tol.

2025 01 30 140756Alle stenen werden in de Doornikse steengroeve op maat gekapt: gewone bouwblokken, zuiltrommels (cilindervormige stukken voor zuilen), mooi gesculpteerde kapitelen, fijne zuiltjes voor de ramen en triforia, ... Elk stuk was handwerk en dus uniek; het paste enkel op een ander uniek stuk. Daarom werd in elk stuk een volgnummer gebeiteld. Zo kon men het bouwpakket ter plaatse makkelijk opeenstapelen. Aangezien alles in Doornik werd gekapt en dan geexporteerd was er een grote stijleenheid. In heel het Scheldebekken verrezen in de 13de eeuw kerken met dezelfde soort zuilen: een vrij korte dikke schacht met het typische ‘knopkapiteel’: het bovendeel van de zuil is versierd met bloemknoppen die nog net niet openbloeien. (foto p. 24) Dergelijke zuilen werden gebruikt in kerken, maar ook in hallen (bv. de Brugse Waterhallen) en hospitalen (Sint-Jan in Brugge en in Dam­me). Later zouden kunsthistorici deze stijl de ‘Scheldegotiek’ noemen. We treffen hem inderdaad in het ruime Scheldebekken aan, zoals in Oudenaarde langs de Schelde, maar ook in Kortrijk (stroomopwaarts via de Leie) en in de streek van Brugge (stroomafwaarts via de Noordzee en het Zwin).

In Brugge zijn de meeste kerken later sterk verbouwd; de OLV -kerk van Lissewege is wel gaaf bewaard. De Lisseweegse Onze Lieve Vrouw Bezoekingkerk en de Damse Onze Lieve Vrouw Hemelvaartkerk leken toen trouwens erg op elkaar. Beiden werden vanaf 1225 als een kant-en-klaar bouwpakket in Doornik besteld, verscheept en hier opgetrokken. De Lisseweegse kerk, een rijke bedevaartskerk op de weg naar Sint-Jacob van Compostella was wel een maatje groter dan de Damse parochiekerk: het schip van Lissewege telde drie traveeen en dat van Damme maar twee. Bovendien is de viering - dit is de plaats waar de dwarsbeuk de middenbeuk kruist - in Damme geen mooi vierkant zoals elders, maar een trapezium: aan de koorzijde is hij 9,90 m breed en aan de schipzijde slechts 8,50 m. Naar de verklaring voor deze onregelmatige vorm hebben we het raden. Een hypothese stelt dat toen het Doornikse bouwpakket besteld werd, men de bestaande kapel als koor wilde behouden, maar het nieuwe schip smaller wilde bouwen omdat de bogenrijen van het schip immers dienst zouden doen als steunberen voor de oostzijde van de toren. En een toren met een zijde van bijna 10 m zou natuurlijk veel meer kosten dan een van 8,5 m.

2025 01 30 140817OLV-kerk van Lissewege, 13de eeuw, zuilen in Doornikse steen in Scheldegotiek.

Zoals gezegd is van de Damse kerk in Scheldegotiek sinds 1725 enkel het benedendeel van de toren en de bogenrij van de middenbeuk bewaard. Omwille van de stevigheid werden ze in de 19de eeuw dicht gemetst. Oorspronkelijk was de middenbeuk geflankeerd door twee lagere, smallere zijbeuken. Deze zijn in de 18* eeuw samen met de dwarsbeuk afgebroken. Toch kunnen we ons nog een beeld van die zijbeuken vormen. Aan de ‘buitenzijde’ van de bogenrij steken blokken uit in Dookrnikse steen; dit waren de consoles waarop de lagere daken van de zijbeuken lagen. De buitenmuren van de zij- en dwarsbeuken waren niet in Doornikse natuursteen, maar in baksteen. Het bovendeel van de toren en de binnenmuren van de toren waren/zijn eveneens uit baksteen. Ook in de rijke Lisseweegse kerk is enkel de draagstuctuur in Doornikse steen: voor de buitenmuren werd bak­steen gebruikt.

2025 01 30 140835

Dit is typisch voor de kuststreek en heeft aanleiding gegeven tot de termen ‘baksteengotiek’ en ‘kustgotiek’. In de 13* eeuw was die nog gemengd met Scheldegotiek (dragende delen in Doornikse steen - niet dragende delen in baksteen); maar in de late middeleeuwen zouden gebouwen helemaal in baksteen opgetrokken worden. Natuursteen moest hier immers worden ingevoerd en was zeer duur: grote steengroeven hadden een monopoliepositie en bij de transportkosten kwamen nog vele tolheffingen. Het spreekt dan ook vanzelf dat tenminste voor niet dragende delen naar goedkopere oplossingen werd gezocht. Hier lag de oplossing voor de hand: zelf stenen bakken.

Moefen: bakstenen gemaakt van klei uit de polders

In onze streken hadden de Romeinen al bakstenen gebruikt. In de vroege middeleeuwen was die techniek verloren gegaan met de komst van de Germanen, vroeger ‘politiek incorrect’ aangeduid als de ‘inval van de barbaren’. Men bleef wel kleinschalig potten bakken, maar de kunst om op grote schaal bouwstenen te vervaardigen was voor eeuwenlang vergeten. Pas in de late 12de eeuw slaagde men er terug in klei te verharden tot bakstenen. Het waren vooral de Cisterciensermonniken die zich in de polders gevestigd hadden, die deze techniek weerom op punt stelden. In de polders was klei geen probleem. Eerst werd de klei gevormd. De oudste bakstenen, de zgn. ‘moefen’ waren opvallend groot: langer dan 30 cm, i.p.v. de nu gebruikelijke 20 cm.. De kleivormen werden verschillende maanden te drogen gelegd. Vervolgens werden ze op de bouwwerf zelf gebakken in veldovens: de 'vormelingen' werden tot een kubus op elkaar gestapeld en tussen de stenen werden rookkanalen uitgespaard. De oven werd met turf gestookt. Ook turf kon in de kuststreek worden uitgestoken.

De moeilijkheid lag in het bakken zelf en meer bepaald het regelen van de temperatuur. Minder dan 850°C gaf te broze stenen, bij meer dan 1250°C smolten de mineralen in de stenen en verglaasden ze. Toch werden halve misbaksels en verglaasde stenen ook gebruikt. De verglaasde stenen van de Damse kerktoren kan je van ver zien glinsteren in de middagzon. Een andere moeilijkheid lag in de afkoeling: van de oven: die moest langzaam gebeuren, want anders scheurden de stenen. Daartoe moest de veldoven gei'soleerd worden met klei en stromatten. Bakstenen bakken was dus verre van simpel. Wie aandachtig naar zo’n 13de eeuwse baksteenmuur kijkt zal getroffen wor­den door de moeizaamheid waarmee zo’n muur is opgebouwd: gelukte, minder goed gelukte en ronduit mislukte stenen wisselen elkaar af in een onregelmatig verband. Men had het bakken duidelijk nog niet onder de knie. Logisch dat men het nog niet echt vetrouwde. Per slot van rekening had de baksteen in de 13de eeuw zijn stevigheid en duurzaamheid nog niet bewezen. Bovendien was baksteen door de mens zelf gebakken, terwijl natuursteen door God geschapen was. Daarom was baksteen tweede keus: voor de constructieve delen gaf men in het midden van 13 eeuw nog de voorkeur aan de ingevoerde, duurdere natuurstenen.

2025 01 30 140853Slechts schoorvoetend zouden hele gebouwen in baksteen opgetrokken worden. Een van de eerste en meteen ook meest indrukwekkende gebouwen is de toren van de Brugse OLV-kerk. Rond 1270 werd de eerste steen gelegd. Deze reus staat niet op lemen voeten, maar is van teen tot kop van baksteen (enkel de top die in de 15de eeuw werd toe die moest langzaam gebeuren, want anders scheurden de stenen. Daartoe moest de veldoven gei'soleerd worden met klei en stromatten. Bakstenen bakken was dus verre van simpel. Wie aandachtig naar zo’n 13de-eeuwse baksteenmuur kijkt zal getroffen worden door de moeizaamheid waarmee zo’n muur is opgebouwd: gelukte, minder goed gelukte en ronduit mislukte stenen wisselen elkaar af in een onregelmatig verband. Men had het bakken duidelijk nog niet onder de knie. Logisch dat men het nog niet echt vertrouwde. Per slot van rekening had de baksteen in de 13de eeuw zijn stevigheid en duurzaamheid nog niet bewezen. Bovendien was baksteen door de mens zelf gebakken, terwijl natuursteen door God geschapen was. Daarom was baksteen tweede keus: voor de constructieve delen gaf men in het midden van 13 eeuw nog de voorkeur aan de ingevoerde, duurdere natuurstenen.

Slechts schoorvoetend zouden gebouwen helemaal in baksteen opgetrokken worden. Een van de eerste en meteen ook meest indrukwekkende constructies is de toren van de Brugse OLY-kerk. Rond 1270 werd de eerste steen gelegd, een baksteen. Deze reus van klei is van teen tot kop van bak­steen (enkel de top die in de 15de eeuw werd toegevoegd is van natuursteen). Hij meet maar liefst 123 m. Hij is daarmee het hoogste bakste­nen gebouw ter wereld. Ter vergelijking: hij is even hoog als de OLY-toren van Ant­werpen, maar die is volledig in Brabantse witsteen. De Empire State Building van New York - toch de moderne reus bij uitstek - is ‘maar’ drie maal hoger (366m). Tegenwoordig schieten de torens wel nog hoger de lucht in; het huidig record wordt gehaald in Taipei (500m), maar in Dubai ze zijn bezig aan eentje van 800 m.

2025 01 30 140916

De kerk tussen 1225 en 1250. De kerk met de zijbeuken die gebouwd werden tussen 1250 en 1325.

Terug nu naar de OLV-kerk van Damme. Baksteen was alom aanwezig, maar aanvankelijk enkel in de niet dragende delen, zoals in het bovendeel van de toren en de muurvlakken. De bakstenen muren van het schip werden begin 18de eeuw afgebroken; die van de zijbeuken van het koor werden behouden. Aan het oude koor werden na 1250 twee zijbeuken toegevoegd.

De nieuwe zijbeuken die aan weerszijden van het koor werden gebouwd, waren niet - zoals gebruikelijk - lager en smaller, maar wel even breed en zelfs even hoog als het koor dat dus voortaan een middenbeuk was. Een kerk met zo’n structuur noemt men een hallenkerk; het gewone type met hogere middenbeuk en de lagere zijbeuken heet basilikale kerk.

2025 01 30 140939Voorbeeld van een basilikale kerk. Doorsnede van de Damse hallenkerk. Figuur 46 uit Damme door Luc Devliegher.


In een hallenkerk heeft de middenbeuk geen eigen vensters, maar dit wordt in Damme gecompenseerd door de grote ramen van de zijbeuken; meer zelfs, wellicht was het koor helderder verlicht dan het oudere schip (uit de tweede bouwfase, 1225-1250), want dat had wel een gewone basilikale structuur, maar de ramen waren er kleiner. Yanaf 1325 volgt de vierde en laatste grote nieuwbouwfase tot 1350.

2025 01 30 140959De derde bouwfase (1250-1325)            Tussen 1325 en 1350 werden nog drie traveeen en een vijfhoekige absis toegevoegd.

De zaken gaan goed. Dam­me is een rijke zeehaven. Weliswaar heeft Sluis ook al stadsrechten en zijn er om langs om meer zandbanken in het Zwin, maar de parochianen zijn rijk en talrijk. Het koor wordt meer dan verdubbeld. Het grote nieuwe hallenkoor baadde helemaal in het licht: nu hadden niet enkel de noordelijke en zuidelijke muur grote vensters, maar ook de oostelijke, en de vijfhoekige absis. Mogelijk hadden de ramen gekleurd glas. Wellicht zijn vele glasramen gesneuveld tijdens het pro­testants bestuur - in Ylaanderen van 1578 tot 1584 - toen alle beelden en afbeeldingen - en dus ook glasramen met heiligenfiguren - verboden werden, want enkel het woord Gods telde nog. Tijdens de contrareformatie van de 17de eeuw werd de kerk heringericht: alle ramen van de oostelijke muur werden gedicht om er hoge nieuwe barokaltaren voor te plaatsen. In 1902 werden de vijf dichtgemetselde vensters van de absis weerom geopend om de middeleeuwse lichtinval te herstellen. Daarvoor moest wel de bovenhelft van het altaar in de middenbeuk worden gesloopt. De zijaltaren bleef dit lot bespaard; daar bleven de gotische vensters dichtgemetseld. De lichtinval was in de middeleeuwen dus nog overvloediger dan nu.

Tijdens de (te) grondige restauratie van 1902 werd de kerk helemaal ontpleisterd. Dit geeft een totaal vertekend beeld van de oorspronkelijke kerk. Een middeleeuwse kerk stond bomvol. Overal, tegen elk stukje muur en elke zuil, stond een altaartje gewijd aan de patroon heilige van een rijke familie of een groep families die zich door hun beroep of herkomst verwant voelden. De reformatie en contrareformatie had daarin al grote kuis gehouden en wat er in de 19de eeuw nog van muurschilderingen overbleef werd in 1902 afgekapt.

 

2025 01 30 141016In de oostelijke muur zijn de ramen van de zijbeuken nog dichtgemetseld, terwijl die van de vijfhoekige absis in 1902 weerom geopend werden. © www.kikirpa, 1942

2025 01 30 141037Het hallenkoor wordt gekenmerkt door een overvloedige lichtinval. Tot in 1902 waren de muren en zuilen bepleisterd en beschilderd. Foto1918 © www.kikirpa.be.                                                                                                                                                16


Aan de naakte muren zit wel een voordeel: ze maken het makkelijker om de evolutie van de bouwmaterialen te volgen. En er was op honderd jaar tijd, tussen 1225 en 1325 wel degelijk wat veranderd.

2025 01 30 141053

Enerzijds is er geen stijlbreuk met het schip en het oude en nieuwe koorgedeelte is bijna hetzelfde. De zuilen hebben nog steeds het knopkapiteel (foto links: 1225; rechts 1325) en de profielen van de bogen tussen de zuilen zijn ook erg gelijkend. Toen de kerk bepleisterd en beschilderd was, waren oud en nieuw bijna niet te onderscheiden. Anderzijs zijn er wel vernieuwingen in de constructie: voor het eerst wordt ook in de dragende delen baksteen gebruikt. Yoor de zui­len speelt men nog op veilig - ook in 1325 zijn die nog volledig in de Doornikse steen - maar in de halfzuilen waagt men het dunne Doornikse halftrommels af te wisselen met enkele rijen bakstenen. Is dit ingegeven door zin en durf voor bouwkundig experiment of was het een berekend risico, ingegeven door zuinigheid. De verbindingen tus­sen de bogen zijn volledig in baksteen. In de 14de eeuw heeft men de baksteenfabricatie al zo goed in de vingers dat men speciale vormen kan bakken. Voor het presiciewerk van boogprofielen, flankeerzuiltjes en het maaswerk van de ramen heeft men de Doornikse beeldhouwers niet meer nodig. Lokale steenbakkers vormen die speciale stenen uit klei. Het wordt zelfs hun waarmerk. Tot in de 16de en zelfs 17de eeuw blijft men in het Brugse boven de vensters in baksteen versieringen aanbrengen die op deze periode teruggaan.

2025 01 30 141115Links een zuil en boog die nog volledig in Doornikse kalksteen zijn opgetrokken. Ze behoren tot de tweede travee, gebouwd in de derde bouwfase. Na 1235 durfde men het aan om voor de halfzuil (rechts) grotendeels baksteen te gebruiken. De bakstenen voor de zuil zijn uiteraard gebogen. Ook allerlei profielen wisten de lokale ambachtslui uit klei te vormen en dan tot steen te bakken. Foto 1918 © KIKIRPA

Hoe trots men ook was op het vakmanschap van de baksteenbakker/ metser, de voorkeur voor wie echt veel geld had, bleef toch uitgaan naar natuursteen. Yanaf de 14de eeuw werd de Brabantse witsteen verkozen boven de Doornikse kalksteen. Zo is de ‘facade’ van het Damse stadhuis (1467) in Balegemse zandsteen, terwijl men zich voor de zijgevel om het hoekje vergenoegde met onderaan gerecupereerde Doornikse kalksteen en erboven baksteen. (zie vorige Nieuwsbrief).

In de OLY-kerk werd in de 16de eeuw een laatgotische doksaal (d.i. de scheiding tussen schip en koor) in Brabantse witsteen opgetrokken. Die zachtere zandsteen liet veel gemakkelijker versieringen toe.

2025 01 30 141133Doksaal in het portaal van de OLV-kerk .Afbeelding 120 uit Damme door Luc Devliegher

Toen in 1725 het kerkschip werd afgebroken, dichtte men het koor met een muur. Met een analyse van de gebruikte en wellicht ook hergebruikte stenen breien we een conclusie aan dit stenig overzicht. Voor de basis kiest men weerom zware blokken Doornikse kalksteen (A), gerecupereerd uit de afgebroken kerk (of misschien uit de 13de- eeuwse haven?) Erboven zit een laag witsteen; het kleiner formaat doet vermoeden dat het Lediaanse steen (B) is afkomstig uit een steengroeven tussen Lede en Balegem. Voor het deurportaal werd wellicht een bouwpakket besteld in Gobertange (ten oosten van Brus­sel). Gobertangersteen (C) is nl. doorgaans dikker dan Balegemse.

2025 01 30 141147Westgevel sinds 1725  Foto Caroline Terryn

Beperkte bibliografie

1 Voor de grondplannen van de OLV-kerk baseerden we ons op het plan verschenen in het standaardwerk van Luc Devliegher, Damme. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, Tielt, 1971. Voor alle exacte gegevens over de OLV-kerk verwijzen we naar dit werk; voor die andere OLV-kerk naar: , Tielt, 2003.

Onze interesse in steen als materiaal en ook de idee om de OLV-kerk vanuit deze optiek te bekijken dateert van Open Monumentendag 2003 met steen als thema. Veel info haalden we uit Steen. Grondstof. Stof tot nadenken, Stichting kunstboek, 2003. Een steengoede website is www.pierresetmarbres.be (ook nederlandstalige versie). I.v.m. veldsteen bedanken we Guido Beuckels. We bedanken ook archeoloog Mathieu De Meyer die ons voor de straatstenen verwees naar naar: Petrologie en herkomst van onbewerkte stenen uit het middeleeuws vissersdorp te Raversijde in: Archeologie in Vlaanderen, jg. 10 (1994), p. 249. Voor wie op zoek is naar de verklaring van bouwtermen, een adres: HASLINGHUIS, Bouwkundige termen, Leiden,2001.

Gebruik en hergebruik van steen in de Onze Lieve Vrouwkerk van Damme

Caroline Terryn

't Zwin Rechteroever
2007
01
001-020
BV
2025-01-30 14:41:57