Dagboek Cyriel Coequyt - 3de deel -
5de dag:
Te voet naar Halle weer hetzelfde als de vorige dag, gegeten en geslapen in een klooster. Maar er was geen Bract van Brugge meer te zien.
6de dag:
Te voet naar Wavre weer hetzelfde maar nu geen burgers meer te zien, allen gevlucht op enkele na waar we eten van kregen langs de weg.
7de dag:
Te voet naar Tienen geslapen in een gemeentehuis en waar we geen eten hebben gekregen van de burgers en ook niets van de Duitsers.
8ste dag:
Te voet naar St. Truiden, er werd niet meer gesproken van een vrijstelling, ook niet van eten. We liepen van het ene huis naar het andere om eten te vragen en dat lieten de Duitse soldaten toe maar altijd met het geweer in de aanslag.
9de dag:
Te voet naar Tongeren daar hebben we gegeten in een klooster waar de zusters brood hadden gebakken en of dat lekker was, geloof me!
10de dag:
Te voet naar Maastricht maar nu naar de trein in een beestewagon naar het onbekende Duitsland. Een weinig drinken gekregen voor de ganse dag en nacht. Op een stilstand had ik mijn drinkbus laten vullen met water maar niet terug gekregen want de trein vertrok, dan maar een weinig water gevraagd aan mijn kameraad Goethals Michel, die in 1980 overleden is, dat heb ik gehoord gekregen van een ander soldaat van onze kamer van vroeger.
KAMP VAN ZANDBORSTEL IN DUITSLAND
Dat was gelegen tussen Breemen en Hamburg, later gezien op de kaart. We zijn daar op 5 juni 1940 toegekomen na een uur te voet gaan. Wat hebben we daar allemaal beleefd!!!
We hebben geslapen in grote tenten van ongeveer 200 man. Daar hebben we veel Poolse soldaten, krijgsgevangenen van de septemberdagen 1939, gezien, die hadden al grote barakken in steen gebouwd. Het kamp was afgesloten met draad van vier meter hoog, in iedere hoek een wachtpost met machinegeweren en grote zoeklichten. Ons eten was een achtste stuk brood van een kilogram, drie gekookte aardappelen en 's middags een schep stokvissoep met graten en al erin. In het kamp mochten we eens wandelen maar niet te ver van onze tent en alzo heb ik twee bekende soldaten van Lapscheure gezien, Helegeer Albert en Dobbelaere, die waren aardappelen aan het koken in de keuken. Die deden teken om weg te gaan, een kwam achter mij aan en had twee aardappelen voor mij mee. Natuurlijk mocht dat niet gezien worden anders waren ze hun baantje kwijt en of die aardappelen gesmaakt hebben geloof me!!
Ik heb ook eens een paar nieuwe sokken verwisseld met een Poolse soldaat voor een stuk brood, daarvoor moet je toch honger hebben nietwaar. Ik heb de ganse tijd met mijn kameraad geweest. Bij het onderzoek zijn we ons geld en ons uurwerk afgenomen, ook onze kleren werden afgetast terwijl we een bad moesten nemen. Dan werd van ieder een foto genomen en kregen we allen een gevangen nummer XB 20913. Mijn soldatennummer was 104/82615 van het 24ste regiment.
Op 14 juli 1940 zijn we vertrokken om te gaan werken bij de boeren, in dat onbekende Duitsland. Op een avond zijn we vertrokken met de trein en 's morgensvroeg aangekomen in een dorpje genaamd Maren, dan zijn we een uur te voet gegaan, eerst naar Ramelsloh waar onze slaapzaal was voor drie dorpen. Wij zijn met vijftien man vertrokken naar het dorp Ohlendorf adres 2105 Several 12 Zum Buchwedel I B. Ik heb daar gewerkt voor de Burgemeester van het dorp Henrich Vick, nu Hannie Vick de zoon. De Burgemeester had natuurlijk een landbouwer gevraagd. De andere 14 soldaten werden verdeeld bij de andere boeren. Intussen was het 9 uur in de morgen geworden als we allen naar de hoeven vertrokken elk met zijn baas.
Alle hofsteden staan in het dorp grote of kleine verdeeld in drie straten; Dat was waarschijnlijk van vroeger om zich te beschermen voor rovers. Mijn kameraad was bij de smid. Er waren ook andere bij de timmerman en bij de winkelier die allen boeren waren van twee paarden en 7 grote hoeven zoals die van de burgemeester. Het eerste wat ik moest doen was gaan eten met de knecht Willem Minché in de keuken daar kregen we een stuk spek met kleine gestoofde aardappelen en een stuk ruggebrood, en dat smaakte me. Mijn eerste werk was mest laden met de knecht die de zoon met de wagen naar het land voerde; De volgende dag werd dat land omgeploegd voor bieten. Iedere tweede ploegsnede werden er bieten geplant, dat had ik natuurlijk nog nooit gezien of gehoord. Met 4 man samen, de burgemeester stak het putje en de drie andere langs diezelfde snede moest ieder zijn plantje insteken. In de eetkamer mochten de krijgsgevangenen niet zitten, maar wel aan de tafel in de hoek van de keuken, dat was mij om het even als er maar eten was. De eerste middag was dat een lepel melk met een lepel aardbeienconfituur erin, aardappelen met groenten en een stuk varkensvlees alles was koud maar toch lekker. De zondag was het soep met koeievlees dan werken op de hoeve zoals overal, koolrapen hakken dan de bieten. Het eerste hooi was al binnen, en dan de vroege aardappelen ieder zijn reekje en in kleine mandjes vullen tot we aan het einde kwamen, dan in zakken vullen en op de wagen laden voor de hoeve. 's Avonds moesten we naar Ramelsloh gaan slapen 54 man van drie dorpen tesamen in een grote danszaal café van het dorp. En dan maar vertellen wat iedereen had meegemaakt op de boerderij. En alzo werd het oogstmaand, het eerste wat we moesten doen was de rogge afzeizen met de pikbinder die van het jaar 1911 was maar nog in goede staat en met drie paarden allen zware lopers. Ik dacht, we gaan dat ding eens kapot rijden maar het was ik die kapot was, want in die twee maanden met weinig eten waren we niet meer al te fel.
(wordt vervolgd)