Uit het dagboek van Cyriel Cocquyt
Denis Raman
De heer Cyriel Cocquyt, verblijft momenteel in ‘Huyze Den Hoorn’ te Moerkerke-Damme. In 1981 schreef hij zijn autobiografie:
“Op 26 december 1981 schrijf ik over mijn gebeurtenissen van 20 jaar tot 30 jaar, 1934 tot 1944...”
Wij hebben de eer en het genoegen uit dit dagboek te mogen publiceren. Geen enkel woord noch fragment uit de tekst werd verbeterd of weggelaten, zodat de lezer de onverkorte en historische versie van de schrijver kan volgen.
Deel 1
Een soldaat in vredestijd
Op 30 mei 1934 ben ik opgestapt naar Brugge, om soldaat te worden in de Ezelstraat. Ik heb daar 12 maanden gediend, bij het 4de Linie regiment 2 Bataljon C Compagnie 3 groep 14 kameraden in de derde kamer op het tweede verdiep. Ik was korporaal machinegeweer. Op 30 mei 1935 ben ik afgezwaaid en heb ik het leven van burger hervat.
Op 12 april 1937 deed ik mijn kamp voor zes weken te Beverloo, het heeft er bijna ganse dagen geregend, voor ik vertrok was er nog niets geploegd of gezaaid en toen ik thuiskwam moesten de aardappelen en bieten nog geplant en gezaaid worden. In deze zes weken dat ik in het kamp Beverloo verbleef, heb ik de 3de prijs gewonnen voor het schieten met het machinegeweer, en de eerste prijs van mijn kamp (dat ongeveer 10.000 soldaten bevatte), een decoratie, een hand van de kolonel en een dag verlof. Ook die moeite leverde mij niets op, daar we de volgende dag terugkeerden naar huis.
Met nieuwjaar van 1938 is mijn moeder ziek geworden en op dinsdag 2 februari 1938 gestorven in het Sint-Jan-ziekenhuis te Brugge. Ze is begraven op 5 februari te Moerkerke nabij de deur van de sacristie. Op 10 oktober 1938 werd ik opgeroepen voor de mobilisatie. Ik moest mij naar het gemeentehuis van Sijsele begeven. Daar hebben we een week in het stro geslapen en moesten we wachten wat Duitsland en Engeland gingen doen. Gelukkig zijn ze overeengekomen en mochten we terug naar huis.
Op 30 augustus was mijn broer Aimé binnen om soldaat te worden. Op 1 september 1939 was het terug mobilisatie, de Duitsers waren Polen binnen gevallen en verklaarden de oorlog aan Engeland en Frankrijk. Diezelfde dag werd ik terug opgeroepen voor de mobilisatie, deze maal in het oud gemeentehuis Male-St. Kruis. We moesten ook één paard inleveren te Brugge.
Na 14 dagen op stro geslapen te hebben zijn we te voet vertrokken naar Brugge, en verbleven we aan de Smedepoort in het klooster van de Capecijnen gelegen langs de vesten ons bed was daar stroozakken. Daar trokken we om de drie dagen de wacht op langs de vesten naast de Smedepoort. Langs de spoorweg Brugge-Oostende hebben we ook nog de wacht gedaan, daar sliepen we in kleine tenten.
In oktober zijn we met de trein vertrokken naar St. Job in ’t Goor in Antwerpen, dan te voet naar een verlaten kasteel. Het kasteel was natuurlijk voor de officieren, en wij kregen een grote danstent waar het door regende wat niet zo plezant was om op je strozak te liggen. We moesten terug alle drie dagen de wacht op langs het antikanaal gegraven langs het Albertkanaal, de andere dagen moesten we putten en loopgrachten graven. Daar hebben we gelegen tot na Kerstdag. Op Kerstdag zelf was ik van wacht. Het had die nacht hard gevroren, we maakten vuur met groen hout uit het bos van het kasteel. We waren gerookt gelijk de hespen.
Op Kerstdagnamiddag waren de grachten van het kasteel toegevroren, iemand had schaatsen meegebracht, ik heb drie gekregen, daar niemand van de compagnie kon schaatsen. Ik had vroeger veel geschaatst op de Moerkerkseput en beentje over rand het kasteel rond. Het was plezant en zo was de koude nacht algauw vergeten. ’s Anderendaags hadden we verzameling en vertrokken we naar Nieuwpoort op rust. Tussenin was ik al een paar maal voor 5 dagen naar huis in verlof geweest. Ik heb in al die tijd mijn broer Aimé nog niet gezien, daar hij in Namen zat.
Met Nieuwjaar mocht ik terug voor 5 dagen in verlof, maar op 3 januari 1940 was het alarm en moest ik terug naar Nieuwpoort. De zondagavond vertrok ik alover Knokke naar Nieuwpoort, eenmaal daar aangekomen stond alles al verzameld aan de trein met bestemming Leuven. De volgende middag zijn we toegekomen te Gent, in beestewagons en maar vriezen, alle soldaten sprongen van de trein en niemand die nog wilde instappen om te vertrekken. Het moesten personenwagens zijn met verwarming. Om 3 uur in de namiddag zijn we vertrokken naar Leuven, waar we ’s avonds zijn aangekomen. We lagen daar bij de Paters in de Mechelsesteenweg en kregen voor de eerste maal eten.
Alle soldaten sliepen daar in grote zalen met stro bedekt. En maar ganse dagen vriezen en sneeuwen. Alle namiddagen gingen we gaan wandelen naar Heverlee, in de streek van het witloof, overal waren de kacheltjes aan het branden in de serres als verwarming voor het witloof. Voor de eerste maal heb ik daar witloof zien oogsten. Half Februari ben ik ziek geworden, alle soldaten hadden de griep. Ik ging naar de dokter en moest onmiddellijk naar het militair hospitaal van Leuven. Na veertien dagen heb ik dan een keelontsteking gekregen ik moest me begeven naar het veldhospitaal (een oude school) waar specialisten waren. Daar heb ik veertien dagen gebleven, daarna moest ik terug naar het militair hospitaal tot half maart. Toen heb ik veertien dagen ziekteverlof gekregen om naar huis te gaan. Na deze tijd moest ik terug binnen, maar wist niet waar onze Compagnie was. Ik heb het moeten bevragen in het station te Brugge want alle adressen waren te velde. Het adres was Kuringen bij Hasselt. We lagen daar in vier grote barakken in het dorp van Kuringen en moesten de wacht optrekken van de spoorwegbrug van de koolmijnen. De brug was ondermijnd met springstoffen om te doen springen als het alarm was. De treinen mochten maar 5 km. per uur rijden, wat juist genoeg was om kolen af te nemen om vuur te maken in onze houten barakken voor de wacht. Ook moesten we de treinen noteren die te rap reden en doorgeven aan de Compagnie.
Op 8 mei kreeg ik eindelijk landbouwverlof voor tien dagen. De lieve vriendjes die een grote boerderij hadden waren natuurlijk allang vertrokken. Voor sommigen was het al hun tweede maal.
Op vrijdag 10 Mei was ik bezig klaver te zaaien in het haverveld in de biezenbilk (land). Onze gebuur Kamile Vermeersch riep: “Het is oorlog, je moet binnengaan.” Maar dat geloofde ik niet, want het was al zoveel alarm geweest. We waren het van hem gewoon dat hij ons plaagde zodat we er geen aandacht aan gaven. Mijn vriend Jules De Leyn kwam langs en stond al klaar om te vertrekken, hij zegde: “komaan Cyriel, we gaan binnen.” Ik antwoordde: “ Eerst moet ik gedaan hebben met zaaien.” ’s Middags kreeg ik een brief van de veldwachter dat ik binnen moest. Ik ben met de tram om één uur vertrokken vanuit Moerkerkedorp naar het station van Brugge. Daar kon je niet binnen van de soldaten, burgers en vluchtelingen van de grens van Duitsland.
Einde deel 1 : vervolg in volgende uitgave