De Kostersfamilie Retsin te Moerkerke (19de Eeuw)
Ronny Debbaut
In de 19de eeuw bepaalde de familie Retsin, een geslacht van kosters, muzikanten, dichters en onderwijzers, voor een groot deel het culturele leven in de landelijke parochie Moerkerke. Amandus Retsin, geboren te Wielsbeke op 3 mei 1766 als zoon van koster Ignatius Retsin. Hij huwde te Ruddervoorde op 31 juli 1798 met Anna Van Gaever. Op 31 december 1808 werd Amandus Retsin aangesteld als koster te Moerkerke. In 1809 verhuisde hij dan ook met vrouw en kinderen van Ruddervoorde naar Moerkerke. Hij was er meer dan 25 jaar lang koster en overleed op 12 februari 1835. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Felix.
Amandus Retsin en Anna Van Gaever hadden 4 kinderen :
- Anna ° Ruddervoorde 21 juni 1799
+ Moerkerke 30 mei 1831 - Felix Xaverius ° Ruddervoorde 27 juli 1800
+ Moerkerke 8 oktober 1877 - Joannes ° Ruddervoorde 2 november 1802
+ Moerkerke 13 juli 1878 - Joseph ° Moerkerke 27 januari 1809
+ Diksmuide 2 oktober 1881
Felix Xaverius Retsin volgde in 1836 zijn vader Amandus op als koster van Moerkerke. Hij zou dit ambt 41 jaar lang uitoefenen, tot zijn overlijden in 1877. Hij huwde te Moerkerke op 24 november 1835 met Anna Catharina Debouver, met wie hij 8 kinderen kreeg. Zijn oudste zoon, Medardus Retsin (° 1836) vestigde zich als onderwijzer te Vlissegem, waar hij in 1873 tot schoolhoofd werd benoemd. In 1891 werd hij gemeentesecretaris van Vlissegem, welke functie hij uitoefende tot einde december 1906.
1'.De genealogische gegevens heb ik overgenomen van broeder Andre Retsin nil Oostakker, vvaarvoor harteiijk dank.
2. Archief bisdoin Gent, register van de kosters. In het begin van de 19dc eeuw was het bisdom Brugge afgeschaft en samengevoegd met dat van Gent.
Hij stierf te Blankenberge op 5 februari 1907. De jongste zoon van Felix, Alphons Retsin (° Moerkerke 1 augustus 1846 en + Brugge 1 april 1920), volgde zijn vader op als koster. Hij oefende de functie al uit in 1875 en zou dat 45 jaar lang blijven doen. Omwille van zijn bruine huid en lang zwart haar noemde men hem in Moerkerke "de Italiaan". Hij was tevens onderwijzer en beschikte over literaire gaven. Daarvan getuigt nog altijd zijn dichtbundel "Bloemenkrans" met 100 nuttige en aangename gedichtjes, uitgegeven bij Snoeck-Ducaju te Gent. De lezer oordele zelf over de kwaliteit van 's mans poëtisch talent ...
Joannes Retsin trouwde te Moerkerke op 19 augustus 1836 met Isabella Van de Moere. Zij hadden 6 kinderen. Joannes was onderwijzer en herbergier. Hij trad ook op als bediende van de burgerlijke stand en was 36 jaar lang lid van het armenbestuur. Een van zijn zonen, Augustus Retsin (1847-1880), die als jongeman overleed op 32-jarige leeftijd, was ook "schrijver" op de gemeente, d.w.z. klerk op de burgerlijke stand. Een andere zoon, Leopoldus Retsin (° 1837) week uit naar Antwerpen, waar hij inspecteur was in het onderwijs.
Jozef Retsin, de derde zoon van Amandus, huwde in 1840 met Ludovica Troost, zuster van de burgemeester van Kaaskerke. Jozef hielp eerst zijn vader als koster te Moerkerke en was vanaf 1835 zelfstandig koster te Diksmuide. Zijn vrouw hield een winkeltje open.
Drie generaties lang, van 1809 tot 1920, meer dan 110 jaar, bekleedde iemand van de familie Retsin het kosterambt van Moerkerke. Eerst 26 jaar lang Amandus Retsin (1809-1835), dan 41 jaar lang Felix Retsin (1836-1877) en tenslotte 45 jaar lang Alfons Retsin (1875-1920). Wanneer Felix precies door Alfons werd opgevolgd, is blijkbaar voor interpretatie vatbaar. Bij het huwelijk van zijn broer Medardus in 1868 stond Alfons al geboekstaafd als "onderkoster" van Moerkerke. In 1876 schreef kanunnik Meersseman naar de bisschop dat koster Felix Retsin hem had gevraagd ontslaan te worden uit zijn functie en te worden vervangen door zijn zoon Alfons, oud-leerling van de normaalschool van Torhout ... "qui le remplace de fait depuis une dizaine d'années". Volgens dit briefje zou Alfons zijn vader al hebben bijgestaan of vervangen sinds 1866. De kanunnik verzoekt de bisschop om Alfons Retsin te benoemen en dit te laten weten aan pastoor Claerhout van Moerkerke. De jongste van het kostersgeslacht, Alfons Retsin, zou dus eigenlijk zo'n 55 jaar lang koster geweest zijn te Moerkerke. Een absoluut record is dit waarschijnlijk niet. De Sijseelse koster Jozef Maelbrancke kan daar wellicht nog een paar jaartjes aan toevoegen ...
De Retsins zijn al die tijd tot ieders tevredenheid koster geweest ..... behalve dan van pastoor De Ceuninck.
Het overkwam Felix Retsin, dat de pastoor hem verweet vals te zingen of hem niet kwam halen voor een berechting. Retsin kroop in zijn pen en deed zijn beklag bij de secretaris van de bisschop :
“
Zeer Eerwe heer
Mynheer,
Ik worde gedurig door Mijnheer den pastor geaffronteert, in het uitoefenen van mynen kostereelen dienst in de kerk. Zondag lest, was er nae de vroegmisses, een kind te begraeven. In het zingen van daut: Sit nomen Domine heeft den pastor, tot my met gramschap geroepen, gy zingt valsch, zoodanig dat er wel hondert menschen mede lachten in de kerk. Betaemt zulks Mr Den Secretaris. Ik kenne den zang, en ik zegge regtuit, dat Mr den pastor geene zang en kent, ik zinge den Gregoriaenschen zang,geblyk zijne hoogweerdigheid mij vooren schrijft en gelijk hy behoort gezongen te woden, zonder schreeuwen, of noten agter te laeten, Dinsdag lest 25 deze moeste Mr den pastor eene bregtinge doen ; maar ik en mag het niet weten. Mr den pastor gaat haestig nae de kerk. Klep, klep, met de klokke; Ik loop nae de kerk, meer als ik in de kerk kwam, den pastor klonk al de belle, en ging alleen met onzen heere zonder ... ezen ; ik moest (......) ‘lan-tairen nemen. Dan visite ik niet waar nae toe ; ik moeste dan agter loopen enop het kerkhof, aan Mr de pastor vreegen nae wie de beregtinge was. Betaemt zulks Mr den Secretaris.
Mynheer tis al publiek ; ik kan niet meer van passe doen. Want den heer pastor tragt maar gedurig om mij op te wekken tot ... om klagten te komen doen mijnen laste gelyk er misschien valschelijk gedaan zijn
Mynheer ik blyve met de grootste oodmoedigheid
Ul. D. W. Dienaer
Moerkerke 27 february 1850 F. Retsin.”
Wat kreeg Retsin niet te lijden met mijnheer de pastoor, die hem zijn kosterlijke plichten begon te verbieden en die zocht hem vals te beschuldigen zijn ambt niet naar behoren te vervullen. Volgens onze koster was het eerder de pastoor die over te weinig zangtalent beschikte. Hij verweerde zich tegen de pesterijen van de pastoor en briefde alles over aan het bisdom. Punt voor punt weerlegt hij de “orders” van de pastoor. Een kleine bloemlezing .
Pastoor : “ ik verbied in de gezongen missen en andere kerkelijke diensten den orgel te spelen en te ziengen, als den priester begint te zingen en als hy bezig is met zingen, behalve geduerende de praefatie en den paternoster, en in dit laetste geval mag er maar met een veel kleynder gepsel als nae gewoonte gespeeld worden ; daerenboven als gy geduerende de praefatie en den paternoster den toon niet kont spelen, die den priester zingt, dan verbied ik te spelen met den orgel”
Koster : “Wilt den pastor zeggen, dat ik de Prefaite en Pater noster niet en kan speelen op d’orgel. Mynheer, ik hebbe die al 32 jaeren lang gespeelt ; roept my daer over, voor exame, ik ben bereyd”
Pastoor : “als de gezongen missen, en andere kerkelijke diensten beginnen moet gy gereed op den hogzaelzyn”
Koster : “Daer over moet ik not vermaent worden”
Pastoor : “ in de wekedaegen moet uwen zang korterzyn, uwen weekedaegschen zang kan dienen voor de zondaegen, en uwen zondaegschen zang voor de feestdaegen en hoogedaegen”
Koster : “Wilt den pastor my haesfig doen snabbelen ... antwoorde”
Pastoor : “als gy den toon niet kont zingen in de kerkelijke diensten welken ik zing, ik verbied u dan te zingen”
Koster : “Waer in den pastor mij wilt verbieden te zingen. Mijnh: er is veel te zingen dat den pastor niet zingen kan, en in dat geval, kan ik geen toon van den pastor volgen ...
De orders van de pastoor komen soms lachwekkend over en geven een goed beeld van het moeilijke karakter van de dorpsherder. Zo richt hij zich tot de koster :
“9° aangezien gy in de kerkgangen, trouwen, en begraevingen niet kont antwoorden, ’t en is not noodig daar omtrent te loopen
10° om niet gestoort te zyn in myn functies ik verbiede u al stampende weg en weder in de kerke te gaan
11° als ik de belle aan den ataar doe klinken om te recommanderen of voor iets anders denorgel moet aerstonds ophouden te spelen
12° in de berechtingen van de zieke mag den lanteiren met het licht maer 3 a 4 stappen voor ons heere gedraegen worden
13° ter eere van welken heyligen zyt gy onlangs met licht in den lanteiren van eene beregtinge afgekomen ?”
De volgende woorden die de gekwelde Retsin aan de secretaris van de bisschop schrijft, laten niets aan de verbeelding over :
“Mijnheer den Secret. ik ben bemind, van allen de parochiaenen, van geheel Moerkerke, uitgezondert van den heer pastor, die maar en tragt om mij en mijne vrouw en kinderen ten onderen te brengen.”
De koster was inderdaad geliefd bij de Moerkerkenaars. Hij werd dan ook bijgesprongen door zijn medeparochianen. Er waren nog anderen die te klagen hadden over het onvriendelijke en stuurse gedrag van de dorpspastoor. Op 6 november 1846 schrijft een zekere Jacobus Herman aan de bisschop dat hij onbeleefd werd bejegend door de pastoor. Er kon zelfs geen goedendag van af :
“op den 30 october 1846 hebbe ik by onzen heer paster geweest om aenvraeg te doen van gezongen missen voor nyn overleden vrouw, maa ik hebben aldaer geheel onbeleefd ontfangen geweest, als ik 6 a 8 woorden gesprocken had, has den heer paster my verscheyder scheldwoorden toe gebragt, maar hy heeft de missen aanveert te doen. Maer ik hebben moeten by den coster gaan om te weten hoe veele misse wat dag en uur dan die missen zouden gedaan worden (......)
den heer paster moet ider keer hy naer de kerke komt nyn deure passeren ik hebben ook in veele jaeren geenen goeden dag van onzen heer paster ontfangen het waere beter dat wy veele uren van malkanderen woonden ofte alle dagen moeten met eene stuur ooge van onzen pastor moeten bezien worden”
Op 13 oktober 1849 schrijft een anonieme inwoonster van Moerkerke, die ondertekent als “UI. Oodmoedige en onderdanige dienaresse”, naar de vicaris-generaal van het bisdom Brugge over het schandaal dat pastoor De Ceuninck veroorzaakt in de kerk door de koster te affronteren. Of, zoals de dame het sappig formuleert :
“geloof mij, op nyn woord van (h)eere, dat den koster eenen alderbraefisten, en treffelijksten man is, die van geheel de prochie geagt en bemint is, en die overal in zyne pliijten kwijt, en die zyne kinderen zoo wel opvoed, in de kristelijkheijd, en die zoo bezorgd is, om alle kinderen naer de schoolen te zenden, gelyk het blykt, dat zyn oudste dogterken, van elf jaeren de prima is van geheel het klooster, en dien man word van onverlang, en nog gedeurig ij 'affronteert, en geschandelegeert, als hij bezig is in de kerk met zynen kostereelen dienst uyt te oeffenen ; Eerweerden heer, ik hebbe het differente mael gehoort, als den koster bezig was met zingen, dat den paster met groote dulligheyd, roepte nae den koster zwygt, zwijgt, zeg ik ; bemerkt Eerweerden heer wat voor eene groote onteeringe en schandael, en verergernisse, dat het niet en is, in thuijs van god, zoo damig eerweerden heer, dat ik, en al die in de kerk zyn, verstroeijt en uijt onze gebeden zyn, en dat er zyn, die zeggen, dien zot, van den pastor, is weer al doende”
Over het zangtalent van de pastoor kan de dame weinig goeds vertellen.
Bovendien is het gedrag van de pastoor te wijten aan dronkenschap ...
Wat er fout loopt bij de berechtingen, weet ze ook prachtig te vertellen :
“ ik hebbe nu verscheyde mael gehoort, als er een dood lichaem in de kerk staat, die moet begraven worden, en dat er een wegnig over gazongen wort, in het zingen roept den paster, naar den koster, zingt zeere, zingt zeere of zwijgt, en dat gebeurt met gramschap, en met leelijk blekken nae den koster, en gemeelijk als het arme menschenzyn, ik heb ook gehoort als den koster op de feestdaegen, de vespers op den doksael met den orgel zingt, dat den paster in gramschap schiet, en de belle klinkt, en dat den paster zingt boven al de zangers, maar 't is geen zingen, 't is tuyten gelyk eenen dromken boer, ik weet ook zeker dat er een van de kerkzangers gezijd heeft, kom kom den paster is dromke, en voor den tweede mael wat zot is dat, moet uL verwondert syn eerw: heer dat al de menschen, die in de kerke zijn, verstroeijt, en uyt hunne gebeden zijn, zekerlyk neen, en den koster doet nog altijd met de grootste eerbiedigheyd, en oodmoedigheyd, zynen dienst voort ; eerweerden heer, ik hebbe zelve tegen den koster gezEijd wel man hoe wilt gij dat verdraegen, en den koster zegt daer niets op, ten zy dat he zegt, ik zal daarom not laeten nynen dienst wel uyt te oeflenen, en te doen dat den bisschop mij vooren schrijft, eerw: heer nog een ander schandael heeft er plaats, ik weet het, en ik heb het nu al dikmaels gezien, als t' gebeurt dat den paster eene beregtinge doet, den koster mag het not weten, den paster loopt naar de kerk, en klept haesitg de klokke, den koster not wetende wat er gaende is, loopt naar de kerk, als hij in de kerk komt den paster staat al gereet, den koster heeft geenen tijd om de keers in den canteiren te onsteken, den paster loopt met onzen heer zonder licht vooren den koster haest hem, maar den paster, is al op het kerkhof als den koster nog in de kerk is, eerw: heer tis eene waerheyd ik hebbe het al dikmals voor myne oogen gezien, en geheel de parochie van moerkerke weet het ook, maar als den onderpaster beregtingen doet, dat gaat geheel anders, den onderpaster zend die de beregtinge vraagt nae den koster, of den onderp: gaat zelve nae den koster, en dat gaet in regel.”
De hele parochie is in rep en roer. Haar vader zegt "dat de religie tot moerkarke tegenwoordig goed is, om op te kakken, dat den paster zeive geen religie heeft, en moerkarke zal nog geheel om zeepe gaan, dat hooren de kinders zeggen, van hunne ouders in hun huijs". In de herbergen is er meer vrede dan in de kerk. De pastoor kan niet leven zonder ruzie maken. Hij zou ook de kerkbaljuw, de "suisse", al weggejaagd hebben. Men vraagt om een andere pastoor.
De identiteit van deze dame komen we niet te weten. Onze welbespraakt kwezel moet wel van goede komaf geweest zijn. Dat kunnen we uit haar eigen woorden afleiden :
"en om dat ik nog alles best weet, want ik ben alle dagen in de kerk, ik zien en hoore het al, ik heb de gratie van god, van alle dagen nae de kerk te mogen gaan, om de missen te hooren ik verlette nyn werk niet, ik kan leven van nyn goed, ik heb niemand noodig ten zy god, en alle zyne heijlige' '
Pastoor Michël De Ceuninck, geboren te Staden op 22 februari 1792, werd op 20 september 1834 aangesteld als pastoor van Moerkarke. Rond 1850 werd de toestand daar onhoudbaar. Door de vele klachten van de Moerkerkenaars, die bij de bisschop binnenstroomden, moest er wel iets gebeuren. Op 23 juli 1851 werd hij vervangen door Joannes Xaverius Neut van Oekene. De Ceuninck zelf werd op diezelfde dag aangesteld als pastoor van Assebroek, waar hij in 1863 zou overlijden.
Koster Felix Retsin bleef nog jarenlang in dienst als koster te Moerkerke, tot grote tevredenheid van alle parochianen .....