Altena, van nature een monument
Caroline Terryn
Wie dikwijls langs de Weststraat rijdt kent zeker de Altenadreef. Het is die lange dreef met eiken, rechts van de weg tussen Vivenkapelle en Moerkerke. Vooral in de junimaand als tussen de groene eiken de rhododendrons lila bloeien, vormt de dreef een blikvanger. Maar wie heeft er ooit bij stil gestaan dat de eikendreef er al honderden jaren staat? De dreef is wat men noemt ‘een groen erfgoed’, een landschapselement uit het verleden. Open Monumentendag 2004 zet - onder de noemer ‘van nature een monument’ – dit groen erfgoed in de kijker. Altena is uiteraard meer dan de dreef alleen. Toen de Heemkundige Kring vroeg ook het park op Open Monumentendag open te stellen, gingen de eigenaars daar meteen mee akkoord. Zij hebben ons steeds enthousiast geholpen in onze opzoekingen en ook hiervoor willen wij hen nogmaals danken. Mede dank zij hun inzet hebben we meer materiaal verzameld, dan er in één tijdschrift kan geschreven worden. Daarom zullen we het verhaal over de eigenaars, de merkwaardige naam ‘Altena’ en de vroegste geschiedenis van het gebied voorbehouden voor volgende tijdschriftartikelen en beperken we ons nu tot het groen erfgoed.
Het kasteel Altena, Westraat 14, te Moerkerke-Damme.
De geschiedenis van het groen erfgoed van Altena
Die geschiedenis is rijk en gevarieerd. Nu staat het kasteel temidden een prachtig park, maar tot in de 19de eeuw was het park één grote boomgaard. De dreef is eeuwenoud. Ze vormt van oudsher de verbindingsweg tussen de Weststraat en een omwald kasteeltje met een neerhof. Daarachter, binnen een tweede wal, lag de boomgaard. Wanneer het Middeleeuwse kasteelgoed aangelegd werd kunnen wij nu niet meer achterhalen. De omgeving van Altena werd wellicht voor het eerst bewoond en bewerkt in de 13de eeuw. Over deze periode zijn er geen geschreven bronnen. Evenmin over de periode voordien, toen de natuur er nog haar gang kon gaan. Welk soort natuurgebied er hier was en hoe en wanneer Altena in cultuur gebracht werd, kunnen we enkel afleiden uit wat we van de omgeving kennen. De ontginningsgeschiedenis van Moerkerke is echter nog zo weinig gekend en zo complex, dat we hieraan een afzonderlijk artikel zullen wijden.
De heerlijkheid ‘geheten Altena’
De oudste geschreven bronnen over Altena hebben betrekking op de heerlijkheid ‘geheten Altena’. Altena is eeuwen lang een heerlijkheid geweest. Een heerlijkheid was een gebied dat bestuurd werd door een ‘heer’. De heer van Altena kreeg zijn domein in ‘leen’ van de Graaf van Vlaanderen en was zelf leenheer van negen leenmannen. Altena zelf was ca 19 ha groot; de negen achterlenen die rond het hoofdleen lagen waren samen ca 16 ha (1). Telkens de heerlijkheid vererfd of verkocht werd, moest de nieuwe heer een vaste som - het leenverhef - betalen aan zijn leenheer. De betaling werd genoteerd in de leenboeken. Enkel de leenboeken die de centrale administratie van de graaf van Vlaanderen opstelde zijn bewaard. De oudste documenten over de heerlijkheid Altena gaan terug tot de 14de eeuw. Wellicht was het gebied voordien reeds een heerlijkheid, maar toen werden de leenboeken nog niet centraal, maar per ambacht bijgehouden en daarvan zijn geen documenten bewaard. Op het einde van de 18de eeuw voerden de Franse bezetters ook in Vlaanderen de Franse Revolutie in en schaften het leenstelsel af. Sindsdien worden de leenboeken bewaard in het Rijksarchief in Brugge (2).
De oudst gekende heren van Altena waren Brugse poorters
Het verhaal gaat dat "Kasteel Altena zijn oorsprong vindt in de veldslagen van Gwijde van Dampierre in 1297 en 1302 tegen de Franse koning, toen ...de Duitsers onder bevel van graaf von Altena meevochten met de Vlamingen" (3). Op deze verklaring gaan we dieper in als we de naam 'Altena' bespreken. Nu beperken we ons tot de geschreven bronnen over Altena. Voor de Middeleeuwen is zoals gezegd de grafelijke administratie onze enige bron. Jammer genoeg levert ze ons enkel een lijst namen. U vindt ze terug in het artikel over de eigenaars van Altena. De oudst gekende bezitters van Altena waren rijke poorters uit Brugge (4).
Een herenwoonst met walgracht en dreef
Een eerste afbeelding van Altena dateert pas uit de 16de eeuw, toen Pieter Pourbus in 1571 de streek in kaart bracht. Op de kaart herkennen we Altena aan de ligging (5). Het wordt afgebeeld als een woning binnen een dubbele walgracht. Mogelijk was die woning iets hoger gelegen: meestal werd met de aarde uit de walgracht een kunstmatig heuveltje of 'motte' aangelegd waarop het 'oppenhof', de woning voor de heer werd gebouwd. Een beetje verder woonden de boeren op het 'neerhof'. Vandaar de naam 'neerhofdieren'. De combinatie 'opper- en neerhof' gaat terug tot de Vroege Middeleeuwen toen de herenwoonst op de motte ook dienst deed als vesting waar de bevolking zich bij gevaar kon verschansen. Vanaf de 14de eeuw bood zo'n motte met gracht vanuit militair oogpunt geen afdoende verdediging meer, omdat de wapens en de gevechtstechnieken geëvolueerd waren. Toch werd ook in de Late Middeleeuwen en zelfs in de 16de eeuw een nieuwe herenwoning meestal nog op een heuveltje met er rond een gracht gezet: wal en motte waren tot de statussymbolen van de herenwoonst gaan behoren. Dries Tys spreekt in dit kader van 'imitatiemottes met een oppenhof-neerhofstructuur' die de 'landschapstaal van de adel imiteren' omwille van 'vermeende status en sociaal belang' (6)).
Pourbus' kaart dateert uit de 16de eeuw, maar misschien mogen we de aanleg van de walgracht en de herenwoning al vroeger plaatsen. Bij gebrek aan bronnen weten we niet wanneer de eerste herenwoonst gebouwd werd. Was dat al in 13de of 14de eeuw, toen Altena een heerlijkheid werd, of pas in de Late Middeleeuwen?
Op de Kaart van het Brugse Vrije uit 1571 staat het kasteel van Altena verkeerdelijk binnen een dubbele walgracht afgebeeld. Waarschijnlijk vormde de binnenwal toen ook al de noordoostelijke hoek van de buitenwal.
Op Pourbus' kaart staat Altena afgebeeld met een dubbele, vierkante walgracht; een kaart van 1708 toont ook twee walgrachten, maar de kleinere vierkante gracht - die waarbinnen het kasteel staat - maakt deel uit van een grotere, rechthoekige walgracht. Hoe valt het verschil tussen de kaart van 1571 en die van 1708 te verklaren? Was de situatie gewijzigd en werden tussen de 16de en de 18de eeuw de grachten heraangelegd? Dit lijkt weinig waarschijnlijk. Of is één van beide kaarten fout? Alvast niet die van 1708 want zij werd opgesteld door een landmeter die Altena moest opmeten en -tekenen. Pourbus was weliswaar ook een gedegen landmeter, maar zijn opdracht was veel ruimer: hij moest een overzichtskaart maken om de bestuurders van het Brugse Vrije een beter zicht te geven op hun gebied en meer bepaald op de loop van de waterwegen; globaal is Pourbus' kaart van het Brugse Vrije correct, maar afbeeldingen van woningen, kerken e.d. waren bijkomstig en werden daarom slechts schematisch weergegeven. Bijgevolg mogen we Pourbus' voorstelling van Altena in vraag stellen. Wellicht beantwoordt de landmeterskaart van 1708 beter aan de situatie van de 16de eeuw, en zelfs aan die van de Middeleeuwen. Wellicht maakte de vierkante kleine walgracht van bij de aanleg deel uit van een grote rechthoekige gracht. In de 19de eeuw werd de kleine walgracht gedempt (zie verder), maar de buitenste gracht bestaat nu nog: 's zomers staat hij bijna droog; 's winters loopt hij vol en kan er soms op geschaatst worden.
De walgracht 's winters. De walgracht omvat een park van ca 1 ha groot en werd in de Middeleeuwen gegraven.
De dreef van Altena is een eeuwenoud groen erfgoed
Pourbus' kaart toont ook een dreef. We kunnen er de huidige toegangsdreef makkelijk in herkennen. Wellicht werd de toegangsweg aangelegd bij de bouw van de herenwoonst, aangezien zij de woning met de straat verbindt. Nu heet die straat de Weststraat, maar ten tijde van Pourbus heette ze 'Hooghe Wech'; op andere kaarten wordt de Weststraat ook 'Middelen Brugge Weg' geheten; mogelijk omdat hij in het midden lag tussen 'Lege Brugge Weg' en de Brieversweg (7). Net als een walgracht was een dreef een typisch statussymbool van een Middeleeuwse herenwoonst. Als de toegangsweg van bij aanvang met een bomenrij was beplant, zou de huidige dreef als landschapselement tot de Middeleeuwen teruggaan en dus meer dan 500 jaar oud zijn!
Een ‘eecken dreve’
Op de landmeterskaart van 1708 staat de dreef beschreven als “eecken dreve”; op een kaart van 1777 zien we hoe de dreef met andere dreven verbonden was; enkel de toegangsdreef rest daar nog van. Ook nu staan er nog eiken. Het zijn zomereiken: bij wintereiken hangen de bladeren aan een steeltje; zomereiken doen het zonder bladsteeltje, ze hebben een ‘zittend blad’. Eiken kunnen makkelijk 500 jaar worden – zomereiken zelfs 1000 jaar, maar de eiken uit de dreef zijn lang niet zo oud (8). In 2002 zijn er na een storm drie omgevallen. Ze werden nadien omgezaagd. Op basis van de jaarringen in de overblijvende stronk schatten we ze op maximum 85 jaar. De eiken van de dreef van Altena zijn dus relatief jong, terwijl de eikendreef als landschapselement wel reeds eeuwenoud is. Wellicht werden de eikendreven niet enkel om de status en de sier aangeplant, maar ook omwille van de opbrengst en werden de eiken zodra ze kaprijp waren vervangen. Eik was immers een waardevolle houtsoort voor meubels en woningen, maar ook voor schepen en havenwerken want eik is dank zij haar hoog looizuurgehalte ook onder water zeer duurzaam (9). Een andere verklaring voor de relatief geringe ouderdom van de huidige eiken, zou echter kunnen zijn dat eiken hier niet zo oud kunnen worden. De eigenaars wezen er ons op dat er in Altena op ca 1 meter diepte een dikke, compacte kleilaag zit. Eiken zijn bij uitstek bomen die in de diepte wortelen, i.t.t. bomen met een zeer oppervlakkig wortelgestel zoals bij voorbeeld sparren. De penwortel van een zomereik wortelt zo diep als de boom bovengronds hoog is en zorgt ervoor dat de boom de hevigste storm kan doorstaan en dus eeuwenoud worden. Dat drie eiken in 2002 op ‘amper’ 85 jarige leeftijd en zonder uiterlijke ziektesymptomen te vertonen zijn kunnen omvallen, zou verband kunnen houden met de zware kleilaag in de ondergrond. De klei hebben de eigenaars kunnen vaststellen toen ze in 1987 - op vraag van de brandweer, die vreesde dat ze bij brand in het kasteel of de hoeve bluswater tekort zou komen - de vijver hebben laten uitbaggeren. Onder de bodem van zand en zwaardere zavel kwam een ondergrond van grijze en zelfs groene klei te voorschijn. Ze herinneren zich levendig hoe zelfs de grote graafmachine de zware klei amper kon uitscheppen en hoe de grote kipwagen die de baggerspecie moest wegvoeren, tot in de vijver kon rijden zonder er in te zakken: de kleilaag gaf geen krimp! Mogelijk kunnen de eiken - en bij uitbreiding ook andere bomen in Altena - moeilijk door de compacte kleilaag wortelen en vallen ze daarom vroegtijdig om.
De Altenadreef is een landschapselement dat tot de Middeleeuwen teruggaat. Tenminste vanaf de 17de eeuw was de dreef met eiken beplant; zodra ze kaprijp waren werden ze vervangen door nieuwe eiken.
Merkwaardig is dat Altena tijdens de Eerste Wereldoorlog door Duitse soldaten werd bewoond, maar dat de eikendreef de oorlog overleefd heeft. Ze is duidelijk te herkennen op een foto van 1918. Andere bossen in de omgeving werden toen niet gespaard. Het Chartreuzerinnenbos bij het Beisbroek in Brugge werd tijdens WOI massaal gekapt voor stutten in de loopgraven (10). Ook in het Leen bij Eeklo werden de mooiste eiken toen door de Duitsers - en enkele autochtonen - geveld (11). Als we weten dat er in 1918 een mooie eikendreef stond en dat de huidige eiken maximum 90 jaar zijn, kunnen we veronderstellen dat de eikendreef in de jaren 1920 gerooid en heraangeplant werd. Mogelijk gebeurde dit ca 1927, in het kader van de nieuwbouw van het afgebrande kasteel (zie verder). De lila rhododendrons tussen de eiken werden pas na WOI geplant, want ze staan niet op de foto van 1918. Na de hete zomer van 1976 werden ze tot op kniehoogte gekort.
Van eiken en essen
Tenslotte nog een laatste bemerking over de eikendreef. Moerkerke is een overgangsgebied tussen de polders en de zandstreek. Eikendreven worden er doorgaans geassocieerd met de zandstreek—denk maar aan de eikendreven richting Donk—terwijl in de polders eerder populieren (Damse Vaart) en essen thuishoren. Net als wilgen verdragen zij beter vochtige gronden. Essen worden nu zelfs terug meer aangeplant, bij voorbeeld langs de Spegelsweg van de Damse Vaart naar het kasteel van Oostkerke en langs talrijke andere openbare (vb Moerkerkebrug) en privé-wegen (nieuwe dreef van het Klevershof.). Essen zijn alvast streekeigen bomen. Het ‘Esbos’ was een groot bos op de grens van Moerkerke en Maldegem. In 1220 schonk Gravin Johanna van Constantinopel er aan de abdij van Zoetendale een stuk van “den bosch dyemen heet Esch” (12). Toch mogen we de tegenstelling eik-es & zand-polder niet te zwart-wit stellen. Enerzijds worden er ook essen geplant in de zandstreek en lijken ze ook daar te gedijen; zo bij voorbeeld langs de Antwerpse Heirweg van Donk naar Maldegem en verder langs de baan van Maldegem naar Aalter. Anderzijds verdragen eiken best natte voeten: hij werd vroeger dikwijls langs oevers geplant om met zijn diepe penwortel en uitgebreid wortelstelsel de grond van de dijken vast te houden (13). De keuze om de dreef van Altena met eiken te beplanten zal wellicht door financiële redenen zijn ingegeven: eik was kostbaar; es veel minder, hoewel het harde, maar elastische hout ook voor karren erg in trek was (14).
De dreef met de ‘roode poorte’
Aan de Weststraat werd de dreef van Altena afgesloten met een poort. In sommige bronnen en meer bepaald in de 17de-eeuwse ommelopers (de registers van de watering) werd de heerlijkheid Altena als ‘de roode poorte’ beschreven (15). Zo’n naam was erg gebruikelijk, denk maar aan de ‘Groene poorte’ in Brugge en de ‘Groene poorte’ op de Dudzelesteenweg in Koolkerke (16). De huidige poort in rode baksteen heeft niets vandoen met deze naam, want zij dateert van eind 19de eeuw (zie verder), toen de naam ‘Roode poorte’ al lang in onbruik was. Van 1574 tot 1700 was Altena, alias de ‘Roode Poorte’, bijna ononderbroken in handen van de familie Valcke. In het leenboek van 1683 wordt Altena als volgt omschreven: “Jan Franchoys filius de heer Michiel de Valcke houdt een leengoedt ligghende binnen den ambacht ende prochie van Moerkerke zuidwest van de karke groot XLII ghemeten landis lettel meer ofte min ende es gheheeten ‘Hof van Altena’ met de walgracht rondomme ende de dreve ten noorteinde voor de poorte” (17).
In 1708 werd de heerlijkheid Altena en omgeving door een landmeter nauwgezet opgemeten en in kaart gebracht.
De landmeterskaart van 1708
In 1700 verkoopt de weduwe van Laurent Valcke de heerlijkheid Altena aan Josse De La Villette. Mogelijk had de nieuwe eigenaar bouwplannen of waren er betwistingen met zijn buren en/of pachters, want in 1707-1708 wordt Altena door landmeter Joan Lobbrecht nauwgezet opgemeten en in kaart gebracht. Dit landmetersplan wordt bewaard in het Rijksarchief van Brugge. Jammer genoeg zit de kaart niet meer in het originele dossier. Ze werd nl. net als vele andere kaarten in de 19de eeuw van tussen de andere archiefstukken gehaald en in een afzonderlijke kaartenverzameling ondergebracht. Hierdoor ging uiteraard veel waardevolle informatie verloren. Mestdagh, de archiefbediende die zich met dit jammerlijke werkje heeft (moeten) bezighouden, mocht zijn naam aan deze kaartenverzameling geven (18). Toch biedt het plan ons een schat aan informatie over de inrichting en het grondgebruik van het landgoed en naaste omgeving.
Het oudste kasteeltje
Pal op de dreef, die we reeds hebben besproken, stond volgens het plan “het casteel Altena met het nederhof viercante in sjine wallen”. De dreef, die nu ca 200m lang is, meet op de kaart van 1708 ca 10cm. Op basis van deze schaal schatten we het perceel binnen de kleine wal op maximum 1.000m². Op deze relatief kleine oppervlakte stond dus zowel een kasteeltje als een boerderijtje met erf en enkele bomen in de achtertuin. Erg groot en indrukwekkend kan dit kasteeltje dus niet zijn geweest. Zoals gezegd weten we bij gebrek aan bronnen niet wanneer de eerste herenwoonst gebouwd werd. Was dat al in 13de of 14de eeuw, toen Altena een heerlijkheid werd, of pas in de Late Middeleeuwen? In de 16de eeuw was er de woning die op Pourbus’ kaart werd afgebeeld. Zij stond op dezelfde plaats als het kasteel van 1708 dat we dus als “het casteel Altena met het nederhof viercante in sjine wallen” kennen.
Zicht op de dreef vanop de brug over de wal. Tot begin 18de eeuw stond hier “het casteel Altena met het nederhof viercante in sjine wallen”.
De vierkante kleine wal vormde de noordoostelijke hoek van een rechthoekige wal. Die grote wal (ca 70m op 120m of ca 8400m2) werd in het huidige park opgenomen (ca 1ha).
Een grote boomgaard
Wat we nu als het park van het kasteel van Altena kennen, was tot in de 19de eeuw één uitgestrekte boomgaard van ca 7500m2. Waarschijnlijk was hij best te vergelijken met de boomgaard die we nu kennen van Hofstede de Stamper, aan de Zuidrijk in Damme. De hoogstamboomgaarden hebben een traditie die terug gaat tot de Vroege Middeleeuwen; Karel de Grote promootte ze in zijn kroondomeinen. In de 19de eeuw stond België aan de wereldtop op het vlak van variëteiten van appels en peren, maar in de 20ste eeuw ging veel pomologische kennis - de leer van de vruchtbomen - verloren. In de jaren 1970 subsidieerde de E.G. zelfs het rooien van hoogstamboomgaarden omdat laagstammen rendabeler zijn (19). Gelukkig strijdt de Nationale Boomgaardstichting voor het behoud van hoogstamboomgaarden. Ze adviseerde recent de heraanleg van een oude boomgaard nabij het Beisbroek. Er werden maar liefst 170 fruitbomen van bijna verdwenen strekeigen variëteiten geplant: 75 appelrassen, 32 perenrassen en diverse pruimen- en notenlaars (20). Van de grote boomgaard van Altena is niets overgebleven. We kennen hem enkel via de landmeterskaart van Altena uit 1708, waar hij aangeduid staat als "n° 25 hofstedeken metten boogaert" en van de kaart van 1777. Het boerderijtje dat temidden de boomgaard lag werd verpacht. Wellicht deed de boomgaard ook dienst als veeweide. De dieren waren niet alleen beschermd door de walgracht, maar ook door een meidoornhaag. Dit kunnen we althans afleiden uit meidoornstruiken die nu ten noorden van de walgracht groeien. Vóór de uitvinding van de prikkeldraad in de V.S. ca 1880, waren de meeste weiden omheind door doornige hagen: ze hielden het vee en pluimvee binnen en ongewenste gasten als vossen en andere dieven buiten.
Repels zaailand en bos
De rest van de heerlijkheid was volgens de kaart van 1708 ingedeeld in lange, smalle percelen, die gescheiden waren door sloten en bijna loodrecht op de Weststraat georiënteerd waren. De landmeter duidde de repeIpercelen aan met de term ‘strijnck land’. De enkele bredere percelen werden met de term ‘stick land’ omschreven. Het woordenboek verwijst bij ‘string’ naar ‘streng’. Eén van de betekenissen van ‘streng’ is “een strook land of grond tussen twee sloten of greppels” (21). De talrijke sloten duiden op een waterziek gebied. Het werd afgewaterd via de Watering Moerkerke Zuid over de Lieve. Voor de ontginning verwijzen we naar een volgend artikel. Tegenwoordig is de percelering in lange smalle ‘stringen’ nog te herkennen als je langs de Weststraat rijdt, maar heel duidelijk worden ze op de 19de-eeuwse kadasterkaarten.
Typisch voor de omgeving van Altena zijn de lange, smalle percelen, de zgn. ‘strijncken’. Op de 19de-eeuwse kadasterkaarten, uitgegeven door P.C. Popp, zijn de repeIpercelen nog duidelijker te herkennen dan in de huidige perceIIering.
In 1708 waren de meeste percelen in gebruik als akker ("strijnck zajplant") en enkele als bos: "elsenbusch" (of elsbos), "breede canten van taellie hout - wellicht kaphout - en nog enkele eiken dreven. De kaart vermeldt ook de namen van de pachters en de buren. Het perceel ten westen van de walgracht werd omschreven als '3° leen, Lannoy'. Dit stuk was dus één van de 9 achterlenen van de heerlijkheid en werd door heer ('Sr.)' Lannoy in leen gehouden van de heer van Altena. In de loop van de 18de eeuw werd het perceel blijkbaar afgekocht want op de kaart van 1777 lijkt het geïntegreerd in het kasteeldomein, deels bij de tuin van het nieuwe kasteel en deels bij de boomgaard. Bij de reorganisatie van het einde van de 19de eeuw werd dit perceel als opbrengstbos aangelegd met eiken, beuken en lariksen. Lariksen of lorken zijn snelgroeïende, sterke naaldbomen, waarvan het hout o.m. gebruikt werd als stut in de steenkoolmijnen. In de 20ste eeuw werd het bos aan de natuur gelaten. Een dik pak humus, een buizerd en merkwaardige zwammen zijn er het prachtige resultaat.
Een de 18de-eeuws kasteel met Franse tuin
In 1700 koopt Josse de La Villette de heerlijkheid Altena en laat ze kort nadien opmeten. Als we de landmeterskaart van 1708 vergelijken met een kaart uit 1777 lijkt er heel wat veranderd. In 1708 stond de woning pal op de dreef en groeiden zowel binnen als buiten de kleine walgracht (fruit)bomen. Volgens de kaart van 1777 groeien er binnen de walgracht geen bomen meer, enkel nog in de boomgaard. Het oude kasteeltje en het neerhof werden afgebroken. Het nieuwe kasteel staat niet meer pal op de dreef, maar een tiental meters ten westen, mooi in het midden van een geometrische tuin. Daartoe werd een deel van de kleine wal gedempt - tegenwoordig nog te herkennen in een lager en vochtiger tuindeel. De 18de-eeuwse kasteeltuin was dubbel zo groot als de vorige en herbergde nu enkel nog een kasteel, geen boerderij meer. Misschien deed het 'hofstedeke in de boggaert' nu als kasteelhoeve dienst.
De schets van 1708, gebaseerd op de landmeterskaart, toont de situatie van de eerste herenwoning, die pal op de dreef was gelegen; volgens de schets van 1777, gebaseerd op de Ferrariskaart, ligt het nieuwe kasteel enkele meters verder, temidden een tuin met perken.
Deze heraanleg en nieuwbouw dateert wellicht van de eerste helft van de 18de eeuw. De nieuwe eigenaars waren rijke, nieuwe adel, de de la Villette. Een andere tak van de familie de la Villette kocht gelijktijdig de heerlijkheid Moerkerke. Beide families konden hun dochters uithuwelijken aan oude adel. Ze bereikten daarmee de hoogste sport op de sociale ladder van het Ancien Régime. In het artikel over de eigenaars van Altena zetten we de steile klim van deze familie uiteen.
De vernieuwingen van Altena moeten in dit kader gesitueerd worden. Ze braken het oude kasteel af en lieten een nieuw luxueus buitenverblijf bouwen, waarschijnlijk in rococostijl en dus merkwaardig genoeg waarschijnlijk te vergelijken met het huidige kasteel in neo-rococostijl. Van het 18de-eeuws kasteel hebben we geen afbeelding. De veranderingen leiden we af uit de Kabinetskaart of Ferrariskaart (22). Deze topografische kaarten had generaal Ferraris in 1777 laten maken voor het leger van de Oostenrijkse Nederlanden. De kaart toont een vogelvluchtperspectief van het domein. De tuin lijkt heraangelegd als een 'jardin à la française'.
De Kabinetskaart van generaal Ferraris uit 1777 toont 'het Casteel' Altena. De familie de la Villette had in de eerste helft van de 18de eeuw het oude kasteel laten afbreken een nieuw kasteel met Franse tuin laten aanleggen.
De geometrische vlakken die we op de Ferrariskaart rond 'het Casteel' Altena zien, kunnen we interpreteren als een Franse tuin met parterres. Dit schilderij uit 1759 toont zo'n tuin in Brugge. Rechts van de formeel aangelegde tuin is er een park met hoge bomen dat al beïnvloed lijkt door de Engelse landschapstuinen.
De Franse tuinen
De Franse tuinen zijn symmetrisch ingedeeld in rechthoekige vakken. Eigenlijk waren alle Europese siertuinen tot in de 18de eeuw in zo’n geometrische perken ingedeeld (23). De siertuinen waren immers ontstaan uit de kloostertuin. De vierkante kloostertuin en meer bepaald de levensbelangrijke waterput, vormde de kern van de Middeleeuwse kloosters. Vanuit de waterput vertokken in de vier windrichtingen paden die de tuin in vier gelijke perken verdeelden. Deze indeling in perken vinden we ook terug bij privé-tuinen van rijke burgers van de 15de eeuw zoals die door de Vlaamse Primitieven werden afgebeeld. In de 16de eeuw wordt aan de platte vlakken van de perken - letterlijk de ‘parterres’ -, de derde dimensie toegevoegd door op de hoeken bomen als taxus en buks te planten. De tuinarchitecten zijn net als andere Renaissance-kunstenaars gefascineerd door het perspectief. De rechte lijnen van de perken en de gesnoeide bomen vormen denkbeeldige perspectieflijnen die in één vluchtpunt verdwijnen.
In de 17de-eeuwse baroktuinen worden de parterres ware kunstwerkjes, 'broderies': bloeiende planten maken van de perken kleurrijke bloementapijten in de meest ingewikkelde en barokke composities. De perken worden niet betreden. Men wandelt heel statig langs rechte paden naar bepaalde uitkijkpunten om daar het geheel te bewonderen. De tuinen van Versailles van Lodewijk XIV zijn het hoogtepunt, maar ook het eindpunt van de kunstige baroktuinen. De volgende generatie vindt de "gesoffisticeerde broderieparterres" te gekunsteld en wil meer natuurlijke tuinen (24). In de 18de eeuw worden de parterres vereenvoudigd. In sommige perken wordt zelfs gewoon gras gezaaid. Een mooi voorbeeld van zo'n 18de-eeuwse tuin in Brugge is die van de familie Willaeys-Vleys. Hij werd in 1759 door een anonieme Brugse schilder op doek gezet (25). Het schilderij toont hoe enkele dames in zijden hoepelrokken zich in een 'gazonsalon' neervlijen. Rechts van de formeel aangelegde tuin is er een park dat al beïnvloed lijkt door de Engelse landschapstuinen: een park met hoge bomen waaronder ongedwongen gewandeld wordt. In Altena kunnen we de geometrische vlakken die we op de Ferrariskaart zien, interpreteren als de formeel aangelegde tuin, een Franse tuin met parterres.
Het 19de-eeuwse romantische park van Altena
Op het einde van de 19de eeuw werd Altena heraangelegd tot het kasteelpark dat we nu nog kennen. De boomgaard werd gerooid en de kleine wal gedempt. De Middeleeuwse buitenwal werd behouden en deels verbreed tot een vijver. De nieuwe aanplanting was erg gevarieerd en exclusief, een botanische tuin waardig. Ze bestond uit enerzijds een scherm van grote Europese loofbomen aan de randen van het park en anderzijds individuele exotische bomen en struiken, verspreid over het grasveld. Verschillende wandelpaden slingerden door het park en boden telkens verrassende uitzichten op de bomen, het kasteel of de grot. Kortom, het was een typisch 19de-eeuws romantisch park, geïnspireerd op de Engelse landschapstuinen.
FOTO 12. Vergelijken we de schets van 1777 met die van ca 1880 dan blijkt de enorme heraanleg die de de Thibault de Boesinghe doorvoerden: de boomgaard werd gerooid en dc binnenwal gedempt. De buitenwal werd deels verbreed lot een vijver. Langs de oevers kwam een scherm van grote loofbomen. Enkele solitairen stonden verspreid over het grasveld, waar middenin en iets hoger, een nieuw kasteel pronkte.
De Engelse landschapstuinen
De 18de-eeuwse Engelse kasteeltuinen vormen een duidelijk keerpunt in de Europese tuinarchitectuur. In plaats van rond het kasteel geometrische vlakken uit te tekenen en eventuele niveauverschillen tot terrassen te nivelleren, wordt de tuin ontworpen vanuit het bestaande landschap. Rechte lijnen zijn uit den boze; “de serpentine wordt het overheersende element in het tuinlandschap” (26).
Slingerende paden, zachte glooiingen en afgeronde waterpartijen zorgen voor een ‘natuurlijke’ vormgeving. Bomen krijgen een eerstelangsrol in het decor en worden niet langer gesnoeid, “nu mogen stam en gebladerte zich in al hun glorie ontwikkelen. Ze worden in bosjes aangeplant of tekenen zich geïsoleerd af tegen het landschap. Bij de woning blijven nog enkele parterres snijbloemen behouden, maar de bloemen worden nu in eilandjes aangeplant in de graspartijen” (27). Verspreid over het park zijn er verschillende decoratieve gebouwtjes: prieeltjes, tempeltjes, namaakruïnes en -grotten, … Deze ‘folies’ worden bereikt via slingerende paden die de wandelaar de illusie geven echt op verkenning te gaan in de vrije natuur, een parkwandeling als een romantische ontdekkingsreis.
Zicht op de oprijlaan die ca 1880 werd aangelegd. Rechte lijnen waren uit den boze in de 19de-eeuwse parken: de oprijlaan slingert als een ‘serpentine’ vanaf de dreef, rond het kasteel, naar het koetshuis, nu garage.
In de 19de eeuw worden de meeste Europese parken volgens dit concept (her)aangelegd, zowel de privé-tuinen als de openbare parken.
Als je door de eikendreef van Altena bent gereden en je steekt de brug over de walgracht over, dan lijkt het of je in een andere wereld terecht komt, net een sprookjesbos. Dit effect wordt bekomen door een dichte randbegroeiing. Bij de aanleg van het park werd aan beide oevers van de Middeleeuwse walgracht een dichte beplanting van grote Europese loofbomen voorzien.
Langs de oevers van de Middeleeuwse walgracht werd een heel gamma Europese loofbomen aangeplant om met een dicht bomenscherm het park van de omgeving af te sluiten.
Hier een plataan die ondertussen al meer dan 120 jaar oud is.
De bonte afwisseling van beuken, platanen, linden, esdoorns,... met elk hun kleuren en vormen is nu in volle wasdom. Zo'n dichte randbeplanting was typisch voor de Europese parken van de 19de eeuw: een park was een geïdealiseerd landschap en een dicht bomenscherm moest de omgeving rond het park doen vergeten: de stadsparken werden afgeschermd van het drukke stadsleven; de kasteelparken van het alledaagse platteland (28). In die zin lijkt Altena op het Brugse stadspark. Daar zijn er tussen de bomen van de randbeplanting verschillende slingerende wandelpaden aangelegd. Dit was in Altena ook zo, maar nu zijn de zandpaden verdwenen. Sommige zijn dicht gegroeid, andere paden werden doelbewust met gazon ingezaaid om esthetische en ook praktische redenen. Tuinmannen moesten de zandpaadjes immers telkens netjes harken als ze betreden waren. Enkel de oprijlaan langs het kasteel, naar de garage werd behouden en enkele jaren geleden geasfalteerd. Bij de aanleg van het park van Altena waren er evenwel veel paden, ook in de randbeplanting.
Een bomenscherm vol variatie van vormen en kleuren
Een andere gelijkenis met het Brugse stadspark ligt in het ruime gamma soorten en ondersoorten van Europese loofbomen in de rand van het park. Zo zijn er verschillende soorten beukachtigen: in het voorjaar en de zomer steken de rode beuken prachtig af tegen de groene beuken, de eiken, de tamme kastanjes en het andere groen. De Amerikaanse eik met zijn prachtige herfsttooi, dreigde op het kasteel te vallen en werd daarom gekapt; Altena heeft ook een treurbeuk te betreuren. In het Brugse stadspark is hij nog in al zijn glorie te bewonderen. Bij de lindeachtigen zijn er in Altena nog verschillende gewone en een kleinbladige exemplaren; de schitterende zilverlinde is jammer genoeg recent gestorven. Een reusachtige treurwilg was eenzelfde lot beschoren evenals twee grote abelen. Abelen behoren tot de populieren en worden ook aangeduid als 'witte populier'. Eén van hen deed met zijn witte blaadjes een hoek van het park, nabij de ijskelder schitterend oplichten, maar heeft het bij een storm enkele jaren geleden begeven. Hij is toen in de vijver gevallen. Aan de toegangsdreef staat een slanke Italiaanse populier, een soort die in de 19de eeuw veel minder gekend was dan nu. Zijn slanke silhouet, dat boven de omliggende bomen uitsteekt, levert van op verschillende plaatsen in het park een mooi beeld op.
Zicht op een boeiende compositie van vormen en kleuren: rechtsonder de ijle bladeren van de catalpa, links het massief, als een kussen van bloeiende rhododendrons met daarboven het slanke silhouet van de Italiaanse populier.
Onder de wilgen en populieren is er verder een reuze ratelpopulier of esp, die door zijn lange platte bladsteeltjes bij het minste windje beweegt en 'trilt als een espenblad'. Er zijn verder mooie grote paardekastanjes. Bij de windhoos van 1990 is een prachtige rode paardekastanje met rood-roze bloesems ontworteld. Erg jammer, want de eigenaars hielden veel van hun ‘zingende boom’: als de wind er in blies leek hij te fluiten. Altena blinkt uit door een grote diversiteit aan esdoorns: groene, rode, roze, witte en gevlekte esdoorns, de grootbladige Noorse esdoorn, de veldesdoorn of Spaanse aak en de minder gekende vederesdoorn. De vederesdoorn is enkel door zijn gevleugelde zaadjes als esdoorn te herkennen: hij heeft niet het typische esdoornblad.
Deze verzameling bladeren en zaadvleugels toont de diversiteit aan esdoornen. Met de klok mee: gewone esdoorn met zijn cultivars acer purpureum met roodpaarse onderzijde en acer Leopoldii of geel gevlekte, Japanse esdoorn, vederesdoorn, witte esdoorn of acer saccharinum en de grootbladige Noorse esdoorn.
Altena was gekend als botanische tuin. Toen de huidige eigenaars het goed in 1963 kochten, was een oude oom van hen, die zelf een tuinbouwbedrijf gehad had erg opgetogen, omdat hij eindelijk zelf Altena ging kunnen bezoeken. Hij had er veel over horen vertellen en herinnerde zich dat het onder kenners de ronde deed dat er 150 variëteiten in Altena aangeplant werden.
Botanische tuinen zijn eigenlijk studietuinen
De eerste botanische tuinen ontstonden in de 16de eeuw. De Middeleeuwse kruidentuinen waren nutstuinen: gericht op het nuttigen van kruiden als medicijn (29). Pas in de Renaissance werden de planten vanuit een louter wetenschappelijk oogpunt bekeken. De universiteiten legden studietuinen aan. Naarmate de ontdekkingsreizigers exotische planten meebrachten, werden ze door de plantkundigen bestudeerd en geacclimatiseerd in hun botanische tuinen. Van hier uit verspreidden de exoten zich ook in de siertuinen van rijke edelen. Botanica werd een ware hobby, die in de 19de eeuw gedemocratiseerd werd tot de burgerij. Als in 1850 Brugge een stadspark laat aanleggen, wordt dit lang 'de botanieken hof' genoemd (30). Hoewel ook de meeste bomen een naamplaatje dragen is deze openbare tuin niet in de eerste plaats een studietuin. Hetzelfde geldt wellicht voor Altena: de siertuin blonk uit door een zeer ruim gamma aan Europese en overzeese bomen, en kon de vergelijking met bijvoorbeeld 'de botanieken hof' van Brugge best doorstaan en kan daarom ook als een botanische tuin worden omschreven, maar was uiteraard niet in de eerste plaats omwille van de plantenstudie aangelegd.
Een grasveld met boomgroepen en exclusieve exotische solitairen
De rand van de 19de-eeuwse parken is dicht begroeid, maar het middendeel is een open ruimte. In een kort gehouden grasveld fungeren enkele boomgroepen of een alleenstaande boom als blikvanger. Een typische boomgroep bestond uit een vijftal beuken. Zowel aan de oost- als aan de westzijde was er zo'n groepje in Altena, maar de meeste beuken zijn er al van gesneuveld. De westkant wordt nu gedomineerd door één majestueuze rode beuk. De alleenstaande bomen of solitairen waren meestal exotische bomen die nu in elk tuincentrum te vinden zijn, maar in de 19de eeuw bijzonder exclusief waren. De catalpa die je nu in vele voortuintjes ziet werd pas in 1726 uit de Mississippivallei in Europa ingevoerd (31). In elk seizoen heeft deze sierboom wat moois te bieden: in de lente de grote fris geelgroene bladeren, de orchideeachtige, witte bloesems in juli, nadien de lange peulvruchten, die blijven hangen als de bladeren al lang zijn afgevallen en 's winters natuurlijk de prachtig kronkelende takken.
Exclusieve exotische bomen werden als solitair geplant. Hier krijgt de catalpa, een knoestige eeuweling, alle ruimte om zijn takken met frisgroene bladeren te spreiden.
Een andere exoot, de hemelboom werd in 1751 uit China geïmporteerd (32). Hij lijkt erg op essen en gedijt hier goed, want hij heeft zich al via zaailingen in het park verspreid. In de omgeving van de hemelboom staat een heel hoge, oude robinia, uit Noord-Amerika afkomstig. De tulpenboom, met zijn mooie tulpvormige blaadjes is helaas gestorven, evenals de Libanonceder.
Erg geliefde parkbomen waren de coniferen. Nu zijn ze gemeengoed als snelgroeiende, groenblijvende hagen, maar in de 19de eeuw waren ze heel exotisch en werden ze als solitair geplant. Op een foto uit het begin van de 20ste eeuw zien we verschillende grote soorten die enorm zijn uitgegroeid en het oostelijke deel van het grasveld hebben ingenomen. Blijkbaar zijn ze later gekapt want op een foto van na 1927 van het nieuwe kasteel (zie verder) vinden we ze niet meer terug.
Rond 1910 toen deze foto genomen werd, waren de coniferen die enkele decennia voordien als solitair geplant waren, tot kanjers uitgegroeid en hadden een groot deel van het grasveld ingenomen. Ze werden ca 1927 gerooid.
Van de vele coniferen op de oostzijde bleef na de grote onderhoudsbeurt van ca 1927 enkel de heel bijzondere sequoia over. Ondertussen doet de sequoia van Altena zijn bijnaam van mammoetboom al alle eer aan, hoewel hij uiteraard nog maar een klein broertje is vergeleken met de beroemde oude sequoia die in 1841 in Californië werd ontdekt; “om zijn grootte naar waarde te kunnen schatten gebruikte men vaak foto’s van een auto die midden door de voet van de boom reed” (33). Hij is zo dik dat men in de 19de eeuw dacht dat hij wel heel oud moest zijn, misschien wel uit de prehistorie, uit de tijd van de mammoets, vandaar zijn bijnaam ‘mammoetboom’ (34). Ondertussen weet men dat sequoia’s maximum 1500 jaar oud worden. De eerste zaden van sequoia’s kwamen in 1852 in Europa aan; dertig jaar later werd er al één in Altena geplant. Altena mag terecht trots zijn op haar mammoetboom; de botanische tuin van Brugge heeft er voor zover wij weten geen.
De sequoia bewijst hoe exclusief de aanplanting van Altena wel was: in 1852 werden de eerste sequoiazaden uit Noord-Amerika in Europa ingevoerd en ca 1880 werd er al een sequoia in Altena geplant.
Aan de westzijde zijn er nog andere overgebleven coniferen, zoals de Japanse cipres. In de lente geven de roze bloesems hem een mooie gloed. Van de taxus - een van oorsprong Europese plant – staan er verschillende exemplaren in verschillende variëteiten (gewone, treur- en trosvormig). De taxus is de enige conifeer die geen kegels (de zgn. sparrentoppen of dennenappels), maar bessen als vrucht krijgt. Het rode vruchtvlees van de rode besjes is overigens het enige aan de taxus dat niet giftig is. Vandaar dat ze vroeger ook magische krachten toebedeeld kregen en taxushagen rond boerderijen en kerkhoven de boze geesten moesten tegenhouden. Altena had een reuzenexemplaar: torenhoog en met een diameter van wel 30 m. Jammer genoeg werd de top van de kegel door de windhoos van 1990 vernield doordat er een reusachtige kastanje op gevallen is. De taxus heeft het merkwaardig genoeg overleefd en wordt sindsdien als een 'muur' gesnoeid. Op het eerste zicht staat men er voor een haag, maar in werkelijkheid komen alle takken uit één boomstam! Naast de taxus staat een al even indrukwekkende mispel, één van de weinige fruitbomen in het park.
Kleurrijke massieven
Naast de bomen heeft het park typische sierstruiken die tot prachtige massieven uitgegroeid zijn, zoals de azalea's en rhododendrons, exoten die in de 19de eeuw in Europa werden ingevoerd en tot allerlei variëteiten werden gekweekt. Altena had rhododendrons in allerlei kleuren, rode, roze, paarse, witte, wit met paars,... , maar de gewone lila's hebben de cultivars verdrongen. Een mooie oude camelia is recent gestorven, net als de planten die eromheen groeiden. Ze waren het slachtoffer van een sluikstort: onverlaten wilden af van hun oude pekel en vonden er niet beter op dan hem in de walgracht te storten. Resultaat: alle planten in de buurt door de overdosis zout gedood. Ondertussen is het gat gedicht door zaailingen van vooral esdoorns. Later werd het park nog verrijkt met een nu ook al erg mooie magnolia. Verder zijn er nog grote struiken hulst en buks. Hiermee is het overzicht van de botanische tuin lang niet volledig; we hebben enkel een idee willen geven van de diversiteit en exclusiviteit van de eerste aanplantingen.
Van wanneer dateert het park van Altena?
Zeker is dat het park werd aangelegd in de loop van de 19de eeuw, maar minder eenvoudig was het om uit te maken of het begin, midden of eind 19de eeuw was toen er een aanvang werd gemaakt met het rooien van de boomgaard en het planten van de eerste parkbomen. Wijlen dhr. Wardenier had documenten die 1810 of 1820 als aanvangsdata naar voren schoven; jammer genoeg zijn die stukken verloren gegaan. Begin 19de eeuw was Altena in handen van Jean-Charles Stockhove, één van de rijkste inwoners uit Brugge; in 1802 liet hij de stadswoning renoveren (zie artikel over de eigenaars). Mogelijk liet Jean-Charles Stockhove ook de tuin van zijn buitenverblijf heraanleggen. Toch denken we niet dat er nu nog bomen uit het begin van de 19de eeuw groeien in Altena. De oudste bomen lijken nl. veel jonger dan bijvoorbeeld die uit het park bij het kasteel van Beisbroek in Brugge-St.-Andries. Het kasteel Beisbroek, waarin nu een natuurcentrum en de Volkssterrenwacht zijn ondergebracht, dateert van rond 1830. Toen werd ook het park aangelegd (35). De bomen zijn er nu wel veel omvangrijker dan in Altena. Beuken halen er een omtrek van 3,20 m terwijl de dikste beuk van Altena niet eens 2 m meet. Uiteraard zijn bomen van dezelfde soort en van eenzelfde ouderdom niet overal even dik: de groei en bloei van een boom is immers ook in grote mate afhankelijk van zijn standplaats: licht en schaduw, bodem en ondergrond,... Toch blijft de boomomtrek de eerste indicator voor de leeftijd van een boom.
Als het park niet uit het begin van de 19de eeuw stamt, dan misschien wel uit het midden van de eeuw. Prachtig vergelijkingsmateriaal vonden we in de Brugse ‘Botanieken Hof’, die sinds de jaren 1930 officieel Astridpark noemt. Het Brugse stadsbestuur liet het park aanleggen in 1851, op de plaats van de eeuwenoude kloostertuin van de minderbroeders. De orde was door de Franse bewindvoerders in 1796 ontbonden en hun goederen aan particulieren verkocht. In 1850 kon de stad het domein kopen en liet er door de internationaal vermaarde, Leuvense tuinarchitect Rosseels, een typisch park in Engelse landschapsstijl aanleggen (36). Zoals gezegd zijn er qua aanleg en boomkeuze veel gelijkenissen tussen dit stadspark en het park van Altena. Vergelijken we de bomen op ouderdom, dan lijken die van Altena dunner en dus jonger. Zelfs de eerbiedwaardige, oude catalpa ziet er nog fris uit vergeleken met zijn stokoude collega uit Brugge. Alvast de catalpa lijkt recenter dan het midden van de 19de eeuw.
Bovendien is het minder waarschijnlijk dat het park in het midden van de eeuw werd aangelegd, omdat toen het goed geërfd werd door de weduwe van Jean-Charles Stockhove, en vervolgens door hun twee ongehuwde kinderen, respectievelijk Jean-Aybert en Isabelle Stockhove (zie artikel eigenaars). Hoewel het uiteraard niet onmogelijk is dat een weduwe of vrijgezel zich vol overgave stort op de reorganisatie van een groot domein, lijkt het toch minder voor de hand liggend. Waarschijnlijker is dat het park van Altena pas werd aangelegd op het einde van de 19de eeuw, nadat Altena in 1869 geërfd werd door de familie Thibault de Boesinghe (zie artikel eigenaars).
Tenslotte is er de kadasterkaart van P.C. Popp, waarop Altena afgebeeld staat als op de kaart van Ferraris. De Popp-plans zijn niet gedateerd, maar die van Moerkerke werd wellicht in de jaren 1850 opgesteld (37). Bijgevolg kunnen wij besluiten dat het park dateert van het einde van de 19de eeuw en dat de meeste bomen maximum 140 jaar oud zijn. Eigenlijk is dat nog niet zo oud voor dergelijke bomen: beuken en paardekastanjes worden gemiddeld 200 jaar, abelen 300 jaar, eiken 500 tot 1000 jaar. Dat toch al zoveel bomen verloren zijn gegaan en dus voortijdig gestorven zijn houdt wellicht verband met de zware kleilaag in de ondergrond. De klei laat niet toe dat de bomen diep wortelen, waardoor ze minder stabiel zijn en bij stormwind kunnen omvallen.
Het vorige eclectische kasteel werd temidden het park gebouwd
Het vorige kasteel dateert zeker van het laatste kwart van de 19de eeuw. De nieuwe eigenaars van Altena, de familie Thibault de Boesinghe, lieten hun nagelnieuw kasteel in oude stijl midden in het park optrekken. Het park werd wellicht gelijktijdig aangelegd. Stilistisch kunnen we het kasteel rekenen tot het eclectisme. Deze bouwstijl, die in het laatste kwart van de 19de eeuw te dateren valt, vermengde verschillende 'oude stijlen' binnen één bouwwerk. Dit kasteel werd in 1918 door brand verwoest en werd in 1927 vervangen door het huidige (zie verder). Enkele foto's en postkaarten van het vorige kasteel werden bewaard. Ze tonen ons een romantisch kasteeltje met een allegaartje van stijlelementen: de zuidgevel heeft een erker met smalle verticale raamjes als uit de Engelse gotiek, naast een overdekte veranda met erboven een groot raam met een segmentboog. De noordgevel toont een nog grotere variatie aan vormen en stijlen, gaande van grote rechthoekige ramen uit de laatrenaissance, over gotische spitsboograampjes en een centje met een volle rondboog, alles gelardeerd met enkele renaissanceïstische horizontale lijsten en zelfs een 'moderne' gietijzeren balustrade. Opvallend element in het kasteel was de grote toren. Hij houdt het midden tussen een stevige hoektoren van een Middeleeuwse vesting en een smal uitkijktorentje met wenteltrap, zoals Renaissancekastelen er ééntje hadden. De oorspronkelijke torentjes waren echter veel smaller; blijkbaar sloot de 19de-eeuwse architect een compromis tussen een romantisch traptorentje en een brede, comfortabele, goed verlichte traphal.
Het vorige kasteel in eclectische stijl - een mix van verschillende 'oude stijlen' - werd ca 1880 gebouwd door de familie de Thibault de Boesinghe. Het brandde in 1918 af. Opvallend element was de brede traptoren.
De toegangspoort aan de Weststraat
Van het 19de-eeuwse kasteel resten ons na de brand, nog slechts enkele in het huidige kasteel gerecupereerde stenen (zie verder). Indirect leert de poort die hoogst waarschijnlijk gelijk met het kasteel gezet werd, ons wat over het kasteel. De stijl en het gebruikte materiaal hoort alvast meer bij het 19de-eeuwse kasteel dan bij het huidige, dat van 1927: het kasteeltje van 1927 is immers opgetrokken in zachtgele baksteen en witte kalksteen, terwijl de hekpijlers van de poort uit rode baksteen en poreuzere witsteen bestaan. Voor zover de zwart-wit foto’s en een ingekleurde postkaart van het kasteel ons dit toelaten lijken deze laatste materialen ook voor het vorige kasteel gebruikt. Het waren voor die tijd 'moderne' materialen: tot midden 19de eeuw waren de meeste gevels immers gepleisterd en geverfd; het waren de neostijlen als neogotiek die teruggrepen naar de Middeleeuwen en Renaissance, die de bouwmaterialen - baksteen en natuursteen - onbehandeld lieten. Vlak bij Altena ligt Vivenkapelle, de parel van de neogotiek; het complex in rode baksteen dateert van 1860. Het ontwerp van de Bethune was erg vernieuwend voor die tijd. Niet alleen het uiterlijke moest zo getrouw mogelijk de gotische voorbeelden nabootsen, maar het neogotische complex moest ook de geest van de vrome Middeleeuwen uitademen. Van dergelijke ambitie is in het ‘sprookjeskasteel’ van Altena geen sprake. Zoals gezegd is het eclectische gebouw verre van stijlzuiver en stond comfort op de eerste plaats.
De toegangspoort aan de Weststraat met het mooie smeedijzeren hekken heeft dezelfde stijl en materialen als het vorige eclectische kasteel uit ca 1880.
De ijskelder met grot
Typisch voor de 19de-eeuwse parken waren de ‘folies’: decoratieve gebouwtjes die her en der a.h.w. verstopt waren in de tuin en waarheen de wandeling kon leiden. In Altena was een grot nagemaakt in cement. Er zijn geen sporen van een Mariabeeld, nochtans een populaire decoratie sinds de verschijning van O.L.V. in de grot van Lourdes in 1858. Mogelijk moest deze namaakgrot enkel de sfeer van romantische bergwandelingen oproepen.
Dikwijls was zo'n folie de aankleding van een ijskelder. "Vanaf de 17de eeuw bezat elk groot domein een 'glacière'. In de 19de eeuw hadden ook steden een ijskelder en werd ijs van ver ingevoerd. In de Brusselse ijskelder werd er "jaarlijks 9 ton Noors ijs opgeslagen" (38). De ijskelder van Altena bestaat uit een halfondergrondse cilindervormige ruimte opgetrokken uit dikke bakstenen muren, met boven- en onderaan een koepel. De ijskelder van het kasteel van Beisbroek en ook die van Moerkerke was extra geïsoleerd door een dikke laag aarde waarop struiken en bomen groeiden, maar bij die van Altena was er dus een ‘grot’ rond gebouwd. 's Winters werden de kelders vol gestapeld met ijsblokken uit de vijver en de grachten. Door de dikke isolatie en overschaduwing door de omringende bomen smolt het ijs maar heel langzaam; het smeltwater liep langs een pijp terug naar de gracht. Zo kon men de hele zomer lang beschikken over ijs en koud water om etenswaren te bewaren en dranken te koelen. Met de komst van de koelkast zijn deze antieke ijskelders snel in onbruik geraakt. Velen raakten in verval of werden afgebroken.
De overblijvende worden vandaag meer en meer gekoesterd als kleine monumentjes, die bovendien een heel nuttige functie hebben. Het zijn nl. ideale overwinteringsplaatsen voor vleermuizen (39). De goede isolatie die vroeger de warmte moest buiten houden, werkt ook omgekeerd: hoe hard het buiten ook vriest, binnenin de kelder zakt de temperatuur nooit lager dan 4° Celsius, zodat de vleermuizen niet bevriezen. Bovendien is het er altijd ook vochtig, waardoor de vleermuizen, die geen vaste winterslaap houden, af en toe een druppeltje condens kunnen drinken. Eten hoeven ze niet, daarvoor hebben ze ’s zomers een vetreserve opgebouwd. Vleermuizen zijn honkvast. De ijskelder van Altena heeft zo’n 25 tot 30 vaste gasten; ze worden jaarlijks geteld (40).
De kasteelhoeve
De kasteelhoeve aan de overzijde van de Altenaweg uit het eind van de 19de eeuw is een voor die tijd modern complex.
In Altena kunnen we ook de kasteelhoeve op basis van stijl en materiaalkeuze op het einde van de 19de eeuw plaatsen. De hoeve is alvast van voor WOI want ze komt voor op de foto van het afgebrande kasteel uit 1918. Zoals hoger vermeld, was er tot in de 18de eeuw een boerderijtje in de boomgaard gevestigd; in de 19de eeuw moest de boomgaard met hoevetje plaats maken voor het nieuwe park met kasteel. De nieuwe kasteelhoeve werd buiten de walgracht gebouwd, aan de overzijde van de huidige Altenaweg. Het is een voor die tijd modern complex met een ruime schuur. De hoeve heeft opvallend hoge plafonds en breekt in die zin met de lokale bouwstijl van lage zolderingen en een opkamer. De hoeve werd niet witgekalkt en in het baksteenverband liet de bouwheer een mooie sierlijst en andere decoratieve details aanbrengen.
De moestuin
De ommuurde moestuin van het kasteel getuigt van het vakmanschap van de tuinmannen van vroeger.
De ommuurde moestuin die aan de hoeve grenst getuigt van eenzelfde know-how en degelijkheid: de U-vormige muur is pal naar het zuiden gericht. De muren vertonen nu nog sporen van kalk: de gewitte muren moesten de warmte weerkaatsen en het microklimaat binnen de moestuin optimaliseren. Tegen de muren werden fruitbomen geleid aan metalen of houten latten, de zgn. spaliers. Tegen de zuidmuur staat nog steeds een vrijwel intacte kleine serre. Het is jammer – maar wel begrijpelijk – dat de moestuin nu verlaten is. Eigenlijk verdient zo’n monumentje te worden bewaard voor het nageslacht. Het is niet alleen mooi in al zijn eenvoud, maar het is ook een stille getuige van het vakmanschap van de vroegere tuinmannen. “Van de zowat tweehonderd groenten- en fruitsoorten die heel courant waren in de moestuinen van de 17de en 18de eeuw, vinden we er vandaag amper een dertigtal terug” (41). De moestuin staat via een hek in verbinding met het park aan de overkant van de Altenaweg. Merkwaardig is dat deze doorgang al aangeduid staat op de kaart van 1708: toen al was de walgracht op die plaats onderbroken. Juridisch behoort de Altenaweg nog tot het kasteeldomein, maar sinds enkele decennia werd hij op vraag van het gemeentebestuur voor het publiek opengesteld en geasfalteerd.
De kasteelbrand van 1918
In 1918 werd het kasteel in brand gestoken, niet door Duitse soldaten, maar wel door kwajongens uit de buurt.
Tijdens Wereldoorlog I was Altena opgeëist door de Duitse bezetters. In 1918 brandde het kasteel af. Men ging ervan uit dat de Duitse soldaten het bij hun aftocht in brand gestoken hadden of zelfs hadden laten ontploffen. Daarom kreeg - volgens de overlevering - ook de familie Thibault de Boesinghe in het kader van de Wiedergutmachung geld uit het fonds van de herstelbetalingen voor de 'Verwoeste gewesten'. Hiermee werd in 1927 een nieuw kasteel gebouwd. De ware toedracht van de brand kwam echter enkele jaren geleden aan het licht toen een oude man aan de huidige eigenares van Altena zijn jeugdzonde kwam ophiechten. Hij vertelde haar dat de brand niet door de Duitse soldaten, maar wel door hemzelf en zijn vriendje was aangestoken. De kwajongens uit de buurt waren, terwijl de Duitsers afwezig waren, het kasteel binnengebroken om te stelen. Toen ze de soldaten zagen terugkomen raakten ze in paniek. Ze vonden er niets beter op dan het kasteel in brand te steken om van de herrie van het bluswerk gebruik te maken om ongezien te ontsnappen.
Het neorococo kasteel van 1927
Het nieuwe kasteel werd in 1927 op dezelfde plaats als het afgebrande kasteel gebouwd en heeft - afgezien van de grote toren - een gelijkaardige indeling. Stilistisch zijn er wel grote verschillen.
In 1927 werd een nieuw kasteel gebouwd op de plaats van het afgebrande kasteel en wellicht ook met hergebruik van enkele materialen. De buitentrappen werden alvast gerecupereerd. Ook qua indeling lijkt het sterk op het vorige, met een groot raam op het zuidoosten en een terras op het zuidwesten. Stilistisch zijn er evenwel grote verschillen: zo eclectisch het oude kasteel was, zo stijlzuiver neorococo is het nieuwe kasteel. De sierlijk gebogen lijnen van het raamwerk en de rocailleversieringen, de mooie schelpen, in witte kalksteen refereren duidelijk naar de rococo. De frivole rococostijl viel erg in de smaak in de naoorlogse periode, de dolle jaren twintig.
Het kasteel van Altena is duidelijk geïnspireerd op de rococo bouwwerken van Jan-Pieter van Baurscheit, dé Vlaamse rococo architect uit het midden van de 18de eeuw. Net als het stadhuis van Lier (1740) is het kasteel van Altena op een sokkel geplaatst en is de vlakke gevel geritmeerd door geblokte pilasters. Net als bij het Osterriethhuis aan de Meir in Antwerpen (1750) ligt de nadruk op het portaal, dat als in een nis gevat zit in de licht vooruitspringende middentravee.
Dit sterk versierde middendeel breekt in Altena met een boogvorm door de kroonlijst van het mansardedak (42). Dit verticale element, dat met zijn robuustere karakter nog bij de laatbarok aansluit, wordt in evenwicht gebracht door de meer sobere horizontale elementen van de rest van de gevel. Dit “balanceren tussen gematigdheid en overvloed was kenmerkend voor de Vlaamse rococo van van Baurscheit” en werd bijna 200 jaar later ook in dit neo-rococo ontwerp voor Altena met succes toegepast. Sinds de onderhoudsbeurt van 1997 staat het fraaie kasteeltje er weer in al haar elegante glorie. Volgens de bouwplannen in bezit van de eigenaars was de bouwmeester architect De Bauw uit Brugge. In 1928 ontwierp hij ook de plannen voor een garage voor drie auto’s en met een conciergeverblijf in het mansardedak. Waarschijnlijk moest de garage het vroegere koetshuis vervangen. De Bauw ontwierp ook een niet gerealiseerd plan voor een kapel ter nagedachtenis van de vermoorde Ignace de Thibault de Boesinghe waar we het in een volgend artikel uitvoerig zullen over hebben.
Deze foto van kort na de bouw van het nieuwe kasteel in 1927, toont dat ook het park een grote onderhoudsbeurt gekregen had. Links van het kasteel is in de verte de ijskelder die nu volledig begroeid is, te zien.
28. Voor zijn ontwerp van het kasteel van Altena inspireerde architect De Bauw zich o.m. op het Osterriethhuis aan de Meir in Antwerpen uit 1750. Het is één van de topwerken van Jan-Pieter van Baurscheit, de Vlaamse rococoarchitect bij uitstek.
27. Architect De Bauw uit Brugge tekende dit plan in 1924; op een vereenvoudiging van de bekroning van de ingang na, werd het in 1927 gerealiseerd. Het is een geslaagd voorbeeld van een neorococo kasteeltje.
Het huidige park
Toen Antoine de Thibault de Boesinghe in 1965 Altena verkocht, was het landgoed reeds enkele decennia verwaarloosd. De nieuwe eigenaars, de familie Wardenier, knapten het op. Aanvankelijk werd in de lijn van de traditie nog enkele bijzondere bomen aangeplant, zoals een Himalayaceder en een araucaria. Deze merkwaardige boom heeft tal van bijnamen: slangenden vanwege zijn dunne kale takken en apenverdriet of monkeypuzzle omdat apen niet weten hoe er in te klimmen vanwege de scherpe schubben op de takken.
Een merkwaardig experimentje is het trio van een Canadese esdoorn, een eik en een Spaanse aak of veldesdoorn. Alle drie werden ze door de eigenaars uit zaad opgekweekt en in 1977 naast elkaar geplant op de plaats waar enkele grote beuken gesneuveld waren. Hun schaduw zou de tere schors van een nog overblijvende beuk beschermen. Beukenschors is glad en werpt dus in tegenstelling tot ruwere schorsen geen schaduw, waardoor de boom door te veel direct zonlicht kan uitdrogen. Na een kwart eeuw is de Canadese esdoorn een dikke, grote boom, ver het dubbele van de veldesdoorn en het driedubbele van de eik. De trager groeiende eik levert evenwel veel sterker hout, kwaliteit versus kwantiteit.
In juni 2004 viel een deel van de hemelboom op de Canadese esdoorn. De hemelboom was in een V-vorm gegroeid en is plots, zonder enige aanleiding gesplitst. Hemelbomen worden nu eenmaal niet zo oud, 80 tot 100 jaar. Meestal is het door de wind dat de bomen bezwijken. Elke storm is voor Mevr. Wardenier bang afwachten welke van haar dierbaren tegen de vlakte zal gaan. Ook in het oude beukenbos van Beisbroek sneuvelen bij elke storm wel enkele bomen. Maar die beuken zijn aan het einde van hun normale levensloop: zij zijn meestal ruim 180 jaar oud en 35 m hoog (43). Zoals gezegd worden de bomen in Altena minder oud, wellicht door de compacte kleilaag in de ondergrond.
Naar een heemtuin?
Toch wordt het park ook permanent vernieuwd door spontane zaailingen. Enerzijds van vroeger aangeplante bomen: overal zijn er jonge esdoorns, eiken, taxus, … te vinden. Anderzijds zijn er ook zaailingen van inheemse soorten die nooit werden aangeplant. Het zaad van vlier, essen, lijsterbessen, bosrank, hazelaar, haagbeuk, … wordt door de wind en de vogels meegebracht. Elke wandeling houdt zo zijn verrassingen in: onlangs ontdekte Mevr. Wardenier een sporkehout nabij de vijver. Het is een inlandse struikboom die typisch is voor een drassige grond, als een moeras dat verlandt (44). Vroeger zou zo'n plantje door de tuinmannen direct verwijderd zijn, maar nu wordt het met rust gelaten.
Meer zelfs, net als in Beisbroek wordt - althans in de bosrand - volgens de regels van het ecologisch tuinieren "met opzet veel dood hout, staand en liggend ter plaatse gelaten. De soortenrijkdom aan insecten, zwammen en dieren die in holle bomen leven (spechten, mezen, vleermuizen,...) neemt hierdoor flink toe. Hoe meer dood hout, hoe vollediger de leefgemeenschap van het bos" (45).
De huidige eigenaars laten in de bosrand dood hout staan, want dood hout is nodig voor een levendige bosgemeenschap. Daarvan getuigen de talrijke dieren die in het park leven.
Uiteraard mag de natuur niet overal haar gang gaan. Het grasveld wordt netjes gemaaid en de eerbiedwaardige buxusstruiken worden net als andere struiken op tijd en stond in vorm gesnoeid.
Een groen erfgoed als Altena beheren is geen sinecure. Het is balanceren tussen cultuur en natuur, tussen het vrijwaren van eeuwenoude landschapselementen die de mens heeft ingebracht en het respecteren van de wil van de natuur. Elk stuk van dit prachtige domein - van de eikendreef, via de catalpa en de sequoia tot het bos - verdient daarbij speciale aandacht en een eigen aanpak. De sympathieke en energieke eigenaars slagen al vele jaren met glans in deze moeilijke evenwichtsoefening. Hierbij zwaaien we hen dan ook alle lof toe en wensen hen nog vele mooie seizoenen in hun Altena.
Voetnoten
- JANSSENS Luc, Feodaliteit in het Brugse Vrije. De ambachten Moerkerke, Oostkerke, Dudzele, Lissewege en Stad Damme (begin 14de eeuw – begin 16de eeuw), 2 dln, onuitgegeven licentiaatsw. KUL 1984, (exemplaar in POB Knokke-Heist), pp. 99-106
- RAB, archief van het Leenhof Burg Brugge; oudste leenregister van Brugse Vrije in Brussel, ARA Rekenkamer nr 45925, d.d. 1357; JANSSENS Luc, Feodaliteit... p. 99.
- BALLEGEER Johan, Gids voor de Zwinstreek, Antwerpen, 1984.
- JANSSENS Luc, Feodaliteit..., p. 99.
- VAN DER HERTEN Bart, Het Brugse Vrije in beeld: facsimili-uitgave, Pourbus 1571, 1998.
- TYS, Dries, De ruimtelijke ontwikkeling van de kustvlakte in de Vroege en de Volle Middeleeuwen en de evolutie van de omgang van de mens met het water. Het voorbeeld van Kamerlings Ambacht in : Jaarbock 11(20043) Spaenghiers. Archeologische historische Kring van Roeselare en omgeving, p. 61.
- RAB, inv 169 Verz. Ommelopers Jonckheere, nr 1255, 4° cohier.
- POKORNY, J., Bomen, Groningen, 1994, p. 198.
- Idem.
- Folder Op stap in Beisbroek, Tudor, Chartreuzerinnenbos, Brugge, 2004.
- Tentoonstelling Bosinformatiecentrum Het Leen
- VAN MINGROOT Eric, De abdij van Zoetendale, Maldegem, Davidsfonds, 1983, p.29
- POKORNY, J., Bomen..., p. 198.
- Idem p. 212.
- CAFMEYER Magda, De wateringen van Moerkerke Zuid en Noord over de Lieve op het einde van de 15de eeuw IN: Album Archivaris Jos De Smet, Brugge, 1964, pp. 97-119
- DE VLIEGHER, Luc, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, dl 4, De Zwinstreek, Tielt, 1970, p. 99.
- RAB, Archief van het Leenhof Burg Brugge, inv.15, nr 67, p. 317).
- RAB, Verzameling Mestdagh Kaarten en plans, inv. 81, nr. 939.
- VANDEN BOSCH Theo, De teloorgang van de bongerds in: Natuur en Milieu, 15 (1991), nr 10, p. 9; DE GROOTE Christine, Van eden tot vandaag. De geschiedenis van de tuin, Leuven, 2000, p 211.
- Folder Op stap in Beisbroek, Tudor, Chartreuzerinnenbos, Brugge, 2004.
- Woordenboek der Nederlandse Taal, dl 15, p. 2190
- Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgenomen op initiatief van graaf de Ferraris, Brussel, Pro Civitate, 1966.
- DE GROOTE Christine, Van eden tot vandaag. De geschiedenis van de tuin, Leuven, 2000, 262 p.
- Idem, p. 218.
- RYCKAERT Marc e.a., Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 2002, p. 140
- DE GROOTE Christine, Van eden tot vandaag. De geschiedenis van de tuin, Leuven, 2000, p. 128.
- Idem, p.130.
- CARDINAEL Patrick e.a., Groen Brugge, Brugge, 1987, pp. 53-54.
- DE GROOTE Christine, Van eden tot vandaag. De geschiedenis van de tuin, Leuven, 2000, p. 85.
- CARDINAEL Patrick e.a., Groen Brugge, Brugge, 1987, pp. 53-54.
- POKORNY, J., Bomen... p. 210.
- Idem, 148.
- VETVICKA V., Bomen en struiken, Lisse, 1986, p. 68.
- POKORNY, J., Bomen... p. 58.
- Folder Op stap in Beisbroek, Tudor, Chartreuzerinnenbos, Brugge, 2004.
- Thoen E., Carografie in Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente, dl 3b, Gent, 1996, p. 163.
- CARDINAEL Patrick e.a., Groen Brugge, Brugge, 1987, pp. 53-54.
- DE GROOTE Christine, Van eden tot vandaag. De geschiedenis van de tuin, Leuven, 2000, p. 131.
- Folder Op stap in Beisbroek, Tudor, Chartreuzerinnenbos, Brugge, 2004.
- Met dank aan Paul Voet, coördinator Vleermuizen West-Vlaanderen
- DE GROOTE Christine, Van eden tot vandaag. De geschiedenis van de tuin, Leuven, 2000, p. 151.
- VACHAUDEZ Christophe, Rococo ca 1730-1760, pp. 68-123 in DHONDT Luc, 18de-eeuwse architectuur in België. Laatbarok, rococo, neoclassicisme, Tielt, Lannoo, 1998, p. 71.
- Folder Op stap in Beisbroek, Tudor, Chartreuzerinnenbos, Brugge, 2004.
- POKORNY, J., Bomen... p. 148
- Folder Op stap in Beisbroek, Tudor, Chartreuzerinnenbos, Brugge, 2004.
Herkomst afbeeldingen
Eigenaars Altena: 3, 7, 14, 15, 19, 25, 27
Caroline Terryn: 4, 5, 6, 9, 12, 13, 16, 17, 21, 22, 23, 29
PASSCHIERS, Opzochingen over Moerkerke, 1926, handschrift in bezit van Heemkundige Kring 't Zwin Rechteroever: 18, 20, 24, 26
Kopies uit: VAN DER HERTEN Bart, Het Brugse Vrije in beeld: facsimili-uitgave, Pourbus 1571, 1998: 2; JANSSENS Luc, Feodaliteit in het Brugse Vrije. De ambachten Moerkerke, Oostkerke, Dudzele, Lissewege en Stad Damme (begin 14de eeuw – begin 16de eeuw), 2 dln, onuitgegeven licentiaatsw. KUL 1984, (exemplaar in POB Knokke-Heist), pp. 99-106: 8; Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgenomen op initiatief van graaf de Ferraris, Brussel, Pro Civitate, 1966: 10; RYCKAERT Marc e.a., Brugge. De geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 2002, p. 140: 11; STEYAERT Rita, Architectuurgids Antwerpen, Brepols, 1993, p. 195: 28;