Damme in de tweede wereldoorlog
Romain Verniest
De aanhouding en lijdensweg van 10 Dammenaars die begon in februari 1944.
De gewapende Partizanen (P.A.) in Brugge werd gesticht door Henri De Meyer en zijn vrouw Simonne Danneels. In 1942 werd De Meyer aangesteld als "Korpscommandant Georges". In 1943 werd hij aangehouden als werkweigeraar en naar een Duits strafkamp gestuurd. De leiding werd nu genomen door Simonne Danneels, alias "Madame Paula".
De meester-verklikker Andre Van Beveren infiltreerde in de groep P.A. in Damme met als gevolg dat er begin februari 1944 door de Gestapo een razzia werd gehouden in Damme. Volgende personen werden toen aangehouden: Hilaire Vandenberghe, Jozef Lampo, Jérome D’Hondt, Robert Maes, Leon Maertens, Marcel Cromheecke, de baas van Café ’t Hemeltje Gustaaf De Lodder (bijgenaamd Staf Kloef), zijn vrouw Margriet Schoonbaert en haar zuster Simonne. Allen werden opgesloten in de Brugse gevangenis Pandereitje. Op 17 maart 1944 kwamen er nog drie leden van dezelfde groep bij: Guillaume De Roo, Alois Seghers en Marcel Castenoble.
Na te zijn overhoord met de onvermijdelijke slagen en martelingen uitgevoerd door de Duitsers verschenen zij voor het Duitse Kriegsgericht. Hilaire Vandenberghe en Jozef Lampo werden ter dood veroordeeld en gefusilleerd te Oostakker op 20 mei 1944. De anderen werden naar Duitsland gedeporteerd. Guillaume De Roo kreeg “Nacht und Nebel” (levenslang) met verzachtende omstandigheden voor zijn jeugdige leeftijd (°1923) en dit voor het leveren van wapens en het doorgeven van inlichtingen aan de P.A. Na de oorlog is Guillaume samen met Gustaaf De Lodder, zijn vrouw Margriet Schoonbaert en haar zuster Simonne naar Damme teruggekeerd. Beide vrouwen bleven enige tijd in de vrouwengevangenis van Walfhein in Duitsland.
Dammenaar Guillaume De Roo overleefde deze gruwel.
Dit is zijn verhaal:
In het Pandereitje verbleef ik in cel 88 en cel 23B. Samen met nog andere gevangenen werden wij op 22 mei 1944 overgebracht van Brugge naar de gevangenis van Sint-Gilles Brussel waar wij 21 dagen verbleven. Op 12 juni 1944 werden wij per trein overgebracht naar Keulen waar wij twee dagen in de gevangenis verbleven. Op 14 juni 1944 ging de treintocht verder naar Gross-Strelitz, dicht bij de Poolse grens, waar we op 17 juni 1944 aankwamen. Tijdens die tocht hadden we één brood en een stukje slechte smeerkaas per man te eten gekregen.
In een kamp ter plaatse werden wij in aparte cellen opgesloten en er heerste een ijzeren discipline. Op 22 juni 1944 verlieten we onze cellen en gingen we te voet naar het station van Gross-Strelitz. We werden in aparte wagons gestoken, gescheiden van de burgers. Na een half uurtje sporen kwamen we aan in het station van Laband-Rotfeld. Nog steeds onder strenge bewaking gingen we te voet verder naar het kamp. We werden ondergebracht in barakken en moesten gaan werken in de staalfabriek "Herman Göring Werke". We moesten er de lopen van de kanonnen draaien. We werkten in twee ploegen van 12 uur. In die 12 uur tijd kregen we éénmaal wat watersoep en een stukje brood.
Rond 15 januari 1945 werd het kamp ontruimd omdat het Russische leger het kamp aan het naderen was. 's Nachts zagen we aan de horizon felle lichtflitsen van de artillerie. Dan begon de dodenmars vanuit Laband richting Buchenwald. We waren te voet en amper gekleed. Soms was het meer dan 25 graden onder nul. Veel gevangenen liepen op sandaalties. We hadden geen eten tenzij wat veldeten van onder de sneeuw (onder andere bevroren rapen). Soms konden we in een boerderij slapen, anders was het in open lucht.
Na drie weken marcheren kwamen we aan in Neisse. Er werd een naamafroeping gehouden. Van de gevangenen die Laband verlieten waren er al een honderdtal verdwenen. We werden naar het station van Neisse gebracht en in 5 wagons opgesloten. De reis ging verder naar Buchenwald waar we na twee dagen en nachten aankwamen. Van de 800 man die in Laband vertrokken schoten er nog 285 over.
We zijn nu eind januari 1945. We waren beland in het kamp van Buchenwald. Ook alle Dammenaars waren er nog bij. We kregen een kampnummer en werden kaalgeschoren. We moesten naar het stortbad om er volledig te worden ontsmet. Ook onze kleren werden ontsmet. We werden overgebracht in barakken en onderverdeeld in commando’s. We moesten gaan werken in een steengroeve. Het was in Buchenwald dat de Dammenaar Leon Maertens is overleden op 2 april 1945. Zijn lichaam werd daar gecremeerd.
Bij het naderen van de bevrijders begon de ontruiming van het kamp van Buchenwald. Op maandag 9 april 1945 verlieten de ongeveer 5500 gevangenen het kamp. We werden op beestenwagons geladen, 100 man per wagon, 50 wagons na elkaar. De reis die 28 dagen en nachten ging duren, was voor elk van ons het hoogtepunt van leed, honger en onmenselijke ellende. Tijdens de eerste dagen stierven 25 procent van de gevangenen en iedere dag verhoogde het percentage tot 75 percent per 24 uur. We hadden geen eten. Het was er zeer warm en er was geen verluchting. Het is op dit transport dat Alois Seghers gestorven is op 24 april 1945, juist bij het binnenrijden van het dorpje Zichle in het toenmalige Tsjechoslowakije. Ik was aanwezig bij zijn sterven in de wagon. Alois was totaal uitgeput en is zachtjes heengegaan. Hij werd in een langs het spoor gelegen massagraf gelegd. Op 3 juli 1945 werden de lijken van dit massagraf ontgraven, gekist en in een park op het kerkhof van Zihle begraven.
Bij één van de weinige stopplaatsen, ergens naast een weide, moest iedereen de wagon verlaten. De doden werden buiten gelegd. Er was een rustpauze in een weide waar velen in slaap vielen omdat het bijna onmogelijk was te slapen in die beestenwagons. Het was hier dat Robert Maes te zwak was om verder te reizen en het genadeschot kreeg. Het was 2 mei 1945 op het grondgebied Kastice (Tsjechoslowakije).
Bij aankomst van het transport in Terezin (Theresienstadt) werden de deuren van de wagons nu volledig geopend. De burgers hielpen ons bij het uitstappen. De meesten kropen op handen en voeten tot bij de deuren en lieten zich naar buiten tuimelen. De overlevenden werden ondergebracht in verwarmde barakken. We kregen wat te eten. De dokters waren bezorgd. De Tsjechische verpleegsters liepen er bij met roodbeweende ogen bij het aanschouwen van zoveel ellende. De bevrijding door de Russen was echt ons geluk.
Van de 8 Dammenaars van dit dodentransport zijn alleen Gustaaf De Lodder en ik, Guillaume De Roo, naar België kunnen terugkeren. Nochtans hebben de Dammenaars altijd één blok gevormd tijdens de onmenselijke voettochten. We gingen op één rij met onze armen stevig in elkaar geklemd. We spraken elkaar moed in en het karige voedsel dat we konden vinden onder de modder of sneeuw deelden we als ware broeders. Helaas zijn Marcel Castenoble, Marcel Cromheecke en Jérome D'Hondt ondanks de beste zorgen in één van de veldhospitalen in Terezin bezweken en zijn daar gecremeerd.
Guillaume De Roo was bij zijn aankomst in Terezin buiten bewustzijn. Hij kreeg een infuus en bloed toegediend. Hij kwam weer bij en verbleef nog 6 weken in het veldhospitaal tot hij op krachten was. Hij is daarna opgevangen door het Franse Rode Kruis. Hij kreeg burgerkleren en werd overgebracht naar een Frans hospitaal in Lyon waar hij nog 14 dagen verbleef. Met de trein werd hij dan doorgestuurd naar Parijs waar hij terecht kwam in een grote groep oorlogsslachtoffers. Onder begeleiding van het Belgische Rode Kruis konden ze doorsporen naar Brussel. Daar kon Guillaume samen met een streekgenoot meerijden met de auto van een Belgisch echtpaar naar Damme. Het was toen 30 juni 1945. Later bij een medische controle in Brugge woog hij amper 32 kilogram.
Guillaume De Roo (2de van rechts) heeft bloemen neergelegd voor zijn overleden makkers in Buchenwald, aan het nieuwe monument in Damme dat op 4 mei 2002 werd ingewijd.
Nota:
Meer foto’s van de lijdensweg van Guillaume zijn te zien op de tentoonstelling “Groot Damme in de Tweede Oorlog” van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945
600 foto’s, documenten, oorlogsmateriaal, een realisatie van Romain Verniest met medewerking van het gemeentebestuur.
Te zien in het Cultureel Centrum “Rostune”, Stationsstraat in Sijsele op 25, 26, 27 en 28 september 2004.