☰ Extra

Beschrijving en historiek bij de vondst van een "Jacobakan" afkomstig van een verdwenen ringwalsite genaamd "Kalkersleen" te Vljvenkapelle

Nikolay Holthoff

 

2025 01 24 151958Afmetingen van de Jacobakan zijn 260 mm hoog, de breedte op de buik bedraagt 110 mm, terwijl de hals 50 mm breed is. De dikte van de wanden varieert van 3 tot 5 mm. De afmetingen van het limoor zijn 9 tot 10 mm dik met een opening van 25 mm op 48 mm. De voet heeft een breedte van 100 mm. De inhoud van de kan bedraagt 0,61 liter.

1.1 Inleiding

In dit artikel zullen we een bodemvondst en de bijhorende context bespreken die wijlen Geert Van Poucke deed op een winteravond in 1988, bij drainagewerken aan de overzijde van het ouderlijk huis in de Weststraat. Naar eigen zeggen waren op die avond de werkmannen op zoek naar ontbrekende stukjes van een kan die ze zo juist hadden gevonden. Daar ze de ontbrekende stukjes van de hals en mond niet vonden, mocht Geert de kruik hebben. De vindplaats van het object was gelegen tussen de Damse weg en de Weststraat te Vijvekapelle nabij een historische site namelijk de verdwenen motte "Kalkersleen"; de zetel van de intussen door de geschiedenis vergeten heerlijkheid "Westvoorde", waarvan de omwalling werd aangesneden door drainagewerken. Na enig speurwerk bleek het hier om een steengoed schenkkan uit de 14e eeuw te gaan; behorende tot het type van de "Jacoba" kannen; te dateren in de periode van 1375 tot 1425, afkomstig uit Siegburg gelegen in zuidwest Duitsland nabij de Rijn (1) (2). Het gaat hier om een mooi afgewerkt exemplaar, luxewaar uit de 14e eeuw. Het gehele oppervlak werd afgewerkt met een laagje doorzichtig zoutglazuur. Dit werd verkregen door grote hoeveelheden zout in de oven over de gesinterde klei (wijgloeiende klei) te strooien. Vervolgens sloot men de oven goed af om de ontstane zoutdampen binnen te houden. Door de hitte verdampte de chloor en smolt het natrium, bij zuurstofafname in de oven ontstond op deze wijze grijs zoutglazuur (kenmerkend voor steengoed uit Westerwald en Langherwehe), bij toename van zuurstof in de oven ontstaat bruin zoutglazuur (kenmerkend voor steengoed uit Siegburg, Raeren en Freehen). Er zijn geen uitgesproken versieringen aanwezig op de kan, wel werden de draairingen mooi geaccentueerd; er is een mooi opgelegd lintoor aanwezig en een voet die fraai versierd werd met vingerdeukjes; de draairingen op de hals zijn eveneens mooi uitgewerkt wellicht met een spateltje of een been.

1.2 HISTORIEK VAN DE KAN

De lange, smalle kan wordt wel aangeduid met de term "Jacobakan". De naam is ontleend aan gravin Jacoba van Beieren (1401-1436), van wie een aantal 17de en 18de eeuwse geschiedschrijvers meende dat zij uit dergelijke kennetjes dronk en ze zelfs maakte! Hoewel we inmiddels beter weten is de naam "Jacobakan" altijd een begrip gebleven. Het tafel- en drinkgerei uit Siegburg was in die tijd veel gevraagd en werd massaal geïmporteerd.

Een tweede versie vertelt ons dat deze kan is vernoemd naar de lotgevallen van een Hollandse gravin "Jacoba" die in 1433 afstand deed van de titel van gravin ten voordele van Philips de Goede van Bourgondië. Deze vrouw had die haar zetel in het huis van "Teilingen" en leidde geenszins een stil leven. Zij hield zich onder meer met jagen en Valkenjacht, "dronk somstyds uit een kannetje" en gooide dit over haar hoofd in de vijver. Er werd ook beweerd dat zij zich, bij wijze van vermaak, bezig hield met het vervaardigen van zulke kannetjes steengoed uit het einde van de 14de en begin 15de eeuw (3). Wat er ook van zij, de legende duikt voor de eerste maal op in de 17e eeuw wanneer de eerste opgravingen plaatsvonden en de eerste steengoed kannen aan de oppervlakte kwamen. Met de Renaissance (16e eeuw) en later de Verlichting (18e eeuw) begon de bovenlaag van de bevolking enorme interesse te krijgen in de Egyptische, Griekse en Romeinse cultuur. Men begon antiek te verzamelen en munten uit de antieke tijd na te maken. Meer nog, men deed de eerste archeologische opgravingen. Bekendste opgraving uit die tijd dateert uit de 17e eeuw en vond plaats te Doornik, waar het graf van Childerick, koning van de Germanse stam van de Meroveu en grondlegger van de Merovingische dynastie in onze gewesten, werd opgegraven (4).

1.3 UITLEG BIJ DE TERM STEENGOED

Steengoed bestaat uit kleisoorten die een brandtemperatuur in de oven van 1150° tot 1350° konden doorstaan, waarbij een zekere graad van sintering en verglazing wordt bereikt. Het vormt de overgang tussen aardewerk en porcelein, het bezit een harde scherf van porcelein, is niet doorschijnend en zelden wit. Bij oxyderend stoken worden scherf en glazuur zelden bruin; bij reductie blauwgrijs. Het eerste Europese steengoed dateert van rond het jaar 1000. Aan de keien werd geen verschraling meer toegevoegd.

De kleien die uit de Moezel, Rijn en Maas regio's gewonnen werden, konden gebruikt en gebakken worden zonder verschraling. De gele ijzerarme klei uit de omgeving van Siegburg werd tijdens het bakken min of meer gesinterd tot een nauwelijks water doorlatend baksel. Afhankelijk van de plaats in de oven kunnen er ook grijsbruine en rode vlekken op de pot ontstaan, op deze kan is immers ook een rode vlek te zien deze is een zo genoemde "Coupe du feux" een plaats die in aanraking kwam met het vuur in de oven. Steengoed werd in tegenstelling tot ander aardewerk niet in een verticale oven gebakken maar in een horizontale oven; dit wil zeggen dat er zich één horizontaal stookkanaal bevond zonder verluchtingspijp, zo kon men de temperatuur enorm opvoeren tot 1300°. Bij dergelijke temperaturen veranderde de klei fysiek en versteende als het ware. Uit het Rijngebied kwamen de bekende "Jacoba kannen" en de "Schnellen" vandaan. Andere bekende centra in het Rijnland waren Keulen, Freehen, Raeren en Westerwald. In de 16e eeuw werd Raeren (gelegen tussen Eupen en Aken, in Oost- België het voornaamste centrum. Aanvankelijk werd daar de lichtgrijze scherf voorzien van dekkend bruin zoutglazuur en blauwe decorati's. Bekend zijn ook de al daar (eind 19e eeuw) gemaakte jeneverkrutken. Andere bekende centra uit de zuidelijke Nederlanden zijn: Namen en Andenne. Het meeste steengoed werd geïmporteerd uit het Rijnland of Neurenberg (ondermeer Hafner krutken). Steengoed producten werden oorspronkelijk geglazuurd met leemglazuur dat uit kalk en ijzerhoudend slib bestaat, waaraan loodoxide werd toegevoegd; het steengoedglazuur bij uitstek werd echter zoutglazuur. Het werd verkregen door tijdens het bakken éénvoudig wat zout in de bakoven te werpen, waardoor soda dampen ontstonden die zich verbonden met het kiezelzuur in de kleimassa. In de 16e eeuw werd het steengoed fijner van uitvoering en werden kobaltblauwe decorati's aangebracht (ondermeer bij steengoed uit Westerwald kenmerkend is het grijze oppervlak met blauwe versieringen). Ook verschenen er toen reliefversieringen uit de drukvorm, ze werden met kleipap bevestigd.

Ook werden vaak versieringen met stempels ingedrukt. Het oudste Europese steengoed is het " Rijnland steengoed" dit is onder meer proto steengoed Badorf (gemeente Brühl) en Pingsdorf te herkennen aan de geschilderde versieringen met rode verf. (5) (6)

2025 01 24 152100Afbeelding van enkele wandfragmenten behorende tot een voorganger van het Siegburg steengoed. Links een fragment behorende tot het zeldzame rood beschilderde Rijnland steengoed uit de 12e eeuw, kenmerkend als versiering zijn de oker rode banden die na de bak op het oppervlak geschilderd werden. Vindplaats de motte van heerlijkheid "Upschote" te Oedelem. Rechts afbeelding van meerdere fragmenten Rijnlandse rood beschilderd waar; met visgraadmotief behorende tot de aanzet van een hals van een tuipot, vindplaats "Blauw Kasteel" te Moerbrugge (Oostkamp) periode 12e eeuw.

1.4 ENKELE AANTEKENINGEN ROND DE VERDWENEN SITE MET WALGRACHT "KALKERSLEEN" TE VIJVENKAPELLE

2025 01 24 152121

Linksboven Topografische kaart v België 13:1-2 Brugge Moerkerke. Met een overzicht van Vijvekapelle waar de site met walgracht op de rand van een licht plateau duidelijk te zien is. Rechtsboven een luchtfoto genomen door de RAF in 1944 waarop duidelijk de sporen van de oude walgrachten nog te zien zijn.

Op oude kaarten is duidelijk te zien dat het verdwenen "Kalcersleen" duidelijk een ronde motte is met een vierkant neerhof. Op oude kaarten komt, behalve een deel van de noordelijke en zuidelijke omwalling de motte ophoging niet meer voor, duidelijk is wel nog een vierkant neerhof te zien (7).

2025 01 24 152217

Links een kadasterkaart met de plattegrond van de site met walgracht rechts een bodemkaart onder een kadaster kaart. Duidelijk is de verschillende positie van de gebouwen op het opperhof over een langere periode te zien. Ook is te zien dat de oorspronkelijke ronde motte waar er in het noorden nog resten van te zien zijn, zwaar verstoord is geworden, door de nieuwe functie van het opperhof als kasteel boerderij; in het oosten is de walgracht volledig gedempt om een weg naar het opperhof door te trekken (bron kaarten IAP en CAI centrale archeologische index).

1.5 VERSCHILLENDE EIGENAARS VAN DE HEERLIJKHEID WESTVOORDE, OOK KALKERSLEEN GENOEMD

In de 14de eeuw was de heerlijkheid eigendom van de familie De Kalkere en werd zij Kalkersleen genoemd. Willem De Kalkere, zoon van Willem, verkocht in 1351 het leen aan Margaretha Van Moerkerke, dochter van Jan Van Moerkerke.

Jageumine de Gryspeere
In 1435 behoorde de heerlijkheid toe aan Jageumine de Gryspeere, echtgenote van Boudewijn De Vos, heer van Lovendegem.

Jageumine De Gryspeere zette Calcersleen over in 1451 aan haar nicht Barbara Palinx, echtgenote van Karel De Vroede, en dochter van Mathieu Palinx.

In 1456 ging de heerlijkheid Calcersleen over naar de dochter van Karel De Vroede en Barbara Palinx, namelijk Magriet De Vroede zij huwde Rogier Van Damme. Zij hadden één zoon Jan die de heerlijkheid erfde, deze Jan zette de heerlijkheid over naar zijn zoon die ook Jan heette in 1568.

Op 17 Mei 1577 verkocht Jan Van Damme de heerlijkheid aan Ferdinand Vercanneman, deze was Commissaris van Gent en Brugge; evenals van het Brugse Vrye en andere plaatsen.

In 1603 ging de heerlijkheid over naar de zoon Frans Vercanneman, tergelegenheid van zijn huwelijk met Livina Sandelin, dochter van Jacqeus heer van Herenthout.

In 1627 verkocht Frans Vercanneman de heerlijkheid aan Antonio Debrio D' Ayala, die de heerlijkheid op zijn beurt in 1631 doorverkocht aan Jacques De Boom.

Op 26 Maart 1648 ging de heerlijkheid over aan zijn zoon Jan-Maximiliaan De Boom. Hij huwde een eerste maal met Barbara De Marivoorde, een tweede maal met Cornelia Deleflie. Jan Overleed op 16 Mei 1672, na zijn overlijden ging de heerlijkheid over naar zijn neef Jan Blomme.

Op 31 Augustus 1694 ging de heerlijkheid over naar Cornelius De Croeser, heer van Denebrouck en Dauventhum. Op 21 Juli 1699 verkocht hij de heerlijkheid voor de som van 283 pond, 12 schellingen, 2 Deniers grooten aan Jan Baptste Veys.

Jan Baptste Veys liet de heerlijkheid op 10 Januari 1713 over aan zijn zoon Frans Veys. Frans zette op zijn beurt de heerlijkheid over naar zijn zoon Frans Antoon. Frans Antoon stierf echter zonder kinderen, en op 3 Juli 1787 ging Calcersleen over naar zijn zuster Marie Thersesia Veys die huwde met Joseph De Bie.

Joseph De Bie liet de heerlijkheid van Westvoorde of Calcersleen in 1788 over naar hun zoon Lodewijk - Joseph De Bie, heer van Ter Laecken en raadsheer van de stad Brugge.

Archeologisch onderzoek in die richting op de zeer rijke site Vijvekapelle is er echter nog niet gebeurd. Over de middeleeuwse "kasteelmottes" in de streek vinden we weinig of geen informatie in de archieven. Wat wel duidelijk te zien is op oude kaarten is dat de oostelijke omwalling mogelijk in de 17e of 18e eeuw gedempt is geworden zodat men een betere doorgang kreeg naar het opperhof. De oorspronkelijke dreef die toegang gaf tot het opperhof begint vanuit de Weststraat, de bomen rijen staan er nog steeds; deze toegang wordt echter niet meer gebruikt. Dit komt wel meer voor bij de laatste fase van motte sites, de meest voor de hand liggende reden voor het dempen van de omwalling rond het opperhof, is dat het opperhof waarop zich een vluchtburg of een kasteel kon bevinden zijn militaire functie verloor. De gebouwen die op het opperhof stonden werden omgevormd tot een kasteelboerderij, de luxegoederen die er vroeger aanwezig waren bleven, of kregen een secundaire functie om te eindigen als afval in de slotgracht. Toen de heren zich elders gingen vestigen, bleef er enkel nog een pachthoeve over van de vroegere mottesite.

Als we naar oude kaarten van Kalkersleen kijken zien we dat de motte ooit perfect cirkelvormig was met een vierkant neerhof (10), (11). Perfecte ronde cirkels kunnen veronderstellen dat de constructie van het opperhof met motte wel eens ouder kan zijn dan de 12e eeuw, maar ergens te dateren is naar de late 9e of begin 10e eeuw (12). Dit is de periode net na de aanvallen van de Noormannen toen dergelijke ronde constructies in gans Europa gebouwd werden. Zij werden Castella Regnes Facta genoemd en functioneerden als een losse verdediging na de aanval van de Noormannen op Sint Omaars in 891 (13). Anton Van Werveke was de eerste die onderkende dat Middelburg, Oostburg, Domburg maar ook Veurne, Gistel en Diksmuide dergelijke ronde versterkingen hadden. Brugge niet, maar deze laatste stad had wel een burcht. Deze ronde versterkingen bestonden uit een ringwal met een houten palissade waarbinnen zich een vluchtburg bevond. In de 12e eeuw werden op het Europese continent de meeste ringwalsites omgebouwd tot motte kastelen, deze waren beter te verdedigen; met beneden op een lagere heuvel een neerhof dat in vele gevallen uitgroeide tot een dorp. Zo zou het gehucht Vijvekapelle mogelijk kunnen ontstaan zijn. Er zou meer historisch onderzoek moeten gebeuren naar deze site met walgracht. Gegevens van dit onderzoek kunnen allicht meer klaarheid brengen bij het hoe en waarom van het ontstaan van het gehucht en later parochie Vijvekapelle. Opvallend is ook dat het voormalige motte kasteel zich dicht bij een verdwenen Zwinarm bevindt (14). Dergelijke door de wetenschap erkende Castella Regnes Facta bevinden zich te Assebroek, in de Meersen nabij het leenhof en het Sint Trudoledeken. Ook te Moerbrugge kan het huidige bestaand Blauwe Kasteel gelegen nabij de Zuydleie een 16e eeuws restant genoemd worden van een dergelijk Castella Regnes Facta (15) (16).

Wat was er daar voor de kasteelmotte? Bij archeologische prospecties werd er Gallo-Romeins materiaal aangetroffen op het grondgebied van het kasteel van Moerkerke. Via luchtfotografie weten we ook dat er te Vijvekapelle, Moerkerke en Den Hoorn bewoning geweest is in de Gallo-Romeinse periode. Misschien zelfs nog vroeger? Gericht archeologisch onderzoek moet hierover uitsluitsel bieden.

2025 01 24 152244Luchtfoto genomen door de RAF in 1944 van de grote overstromingen in Vlaanderen. Duidelijk zijn nog de oude zwingculen te zien, Kalkersleen bevindt zich onderaan links van het ontstaan van Vijvenkapelle (Verzameling wijlen Geert Van Poucke)

VOETNOTEN

(1) "Brugge onderzocht" Bieke Hillewaert Laat middeleeuwse import ceramiek te Brugge P 136.
(2) Pre-industriële gebruiksvoorwerpen A.G.A Van Dongen en A.P.E Reumpaal P 100.
(3) Gevonden voorwerpen "opstellen over middeleeuwse archeologie voor H.J.E Van Beuningen" P 62 tot 72.
(4) "Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente " De Merovingers Blz 367-410 De Meulemeester Johnny
(5) Middeleeuwse Ceramiek door J.G.N Renaud P 47-68.
(6) Brugge onderzocht Archeo Brugge 1
(7) Handschrift Passchier blz 597 tot 607.
(8) Brugse Ommeland Dec 2000 De Baets "De Fam Braderic en de heerlyskheid van Viven" P 195-206.
(9) Handschrift Passchier.
(10) Popp-kaart.
(11) Kristel Soers Archeologische inventaris Vlaanderen band 9 1987.
(12) De Meulemeester Johnny "Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente" deel 4 Castellogie P 367-410.
(13) Archeologische inventaris Vlaanderen band 9 Kristel Soers 1987
(14) De Meulemeester Johnny "Hoe schrijf ik de geschiedenis van mijn gemeente" P 62 -72
(15) Opgravingsverslag Blauw Kasteel 28 November 2002 Nikolay Holthoff,Mark Dewilde, Franky Wyffes en Dirk Van eenoghe
(16) Artikel Pleistocene- Holocene transition in the Benelux Marc De Bie en P.M Vermeersch P 32-33
(17) Bauwens/Lesenne Prehistorische en Gallo Romeinse Vondsten te Damme P 20, 21 en 81
(18) Moerkerke, Nele Vandermoere mw Roger Blondeel/ Streuve Richard prospectie Thesis 1982 Universiteit Gent.
(19) Brugs Ommeland "Aardgas en archeologie in noord West Vlaanderen" Hollevoet/Hillewaert P 241-253. 1998-1999.

Beschrijving en historiek bij de vondst van een "Jacobakan" afkomstig van een verdwenen ringwalsite genaamd "Kalkersleen" te Vljvenkapelle

Nikolay Holthoff

't Zwin Rechteroever
2003
04
020-031
BV
2025-01-24 15:29:49