Volcranus Levita uit Lapscheure
Luc Devliegher
In 1969 en 1970 hebben we verscheidene dagen doorgebracht in de 17de-eeuwse kerk van Lapscheure voor het opmaken van de monumentenbeschrijving van het gebouw[1]. Twintig jaar later waren we opnieuw voor vele dagen in Lapscheure, ditmaal op de plaats van de (afgebroken) middeleeuwse kerk die na het doorsteken van de dijken ten zuiden van Sluis in 1583, in het overstroomd gebied van het nieuwe Lapscheurse Gat was terechtgekomen, daarna geleidelijk in puin was gevallen en uiteindelijk tegen het midden van de 17de eeuw gesloopt was geworden. Enkele muurresten en de funderingen van de kerk kwamen buiten de nieuwe Zeedijk (1650 e.v.) te liggen. De plaats waar het middeleeuwse gebouw had gestaan, bleef echter bekend bij de inwoners van Lapscheure.
De eigenaar van het terrein waarop de kerk had gestaan, Georges Vynckier, had veel belangstelling voor de geschiedenis van Lapscheure en inzonderheid voor de aanwezigheid van de resten van de kerk in de ondergrond van zijn eigendom. In 1989 liet hij enkele steekproeven uitvoeren waarbij Carlos Depiere het loden plaatje vond waarover deze korte bijdrage handelt. Nadat Georges Vynckier ons verwittigd had en wij de toestand ter plaatse hadden bekeken, hebben we, in afspraak met de Nationale Dienst voor Opgravingen (dir. dr. Guy De Boe), het verder archeologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de provinciale inventarisatie van het kunstpatrimonium. Dit gebeurde in de beste verstandhouding met de eigenaar die o.m. zorgde voor de nodige arbeidskrachten[2].
van enkele stukken grond te Lappescura die de abdij van gelovigen ten geschenke had gekregen[6]. Zoals reeds vermeld, bestond er in 1110 een hulpkerk in de jonge woonkern Lapscheure. Op 27 maart 1127 - enkele weken na de moord op graaf Karel de Goede - had op 't Zand te Brugge een vergadering plaats waaraan alle vooraanstaande lieden uit de dorpen uit het Brugse, o.m. uit Aardenburg, Oostburg, Lissewege en Lapscheure, deelnamen[7]. Enkele jaren later, in 1134[8], had dan de grote stormvloed plaats die een waarschijnlijk bestaande kreek (de in 1089 vermelde Budanflit?) zou verbreed en uitgeschuurd hebben tot de Zwin-arm. Ook Lapscheure lag in het overstroomde gebied dat zich zuidwaarts uitstrekte tot aan de zandstreek. Het is de vraag of de onbewoonbaarheid lang heeft geduurd en of men heeft gewacht op de grote 13de-eeuwse impolderingen om de oude woonplaatsen terug op te zoeken. Uit de bisschoppelijke oorkonde uit 1163 betreffende het patronaat van Saint-Quentin-en-I'lsle over de kerk van Oostkerke en haar hulpkapellen kan men niets met zekerheid besluiten over de herbewoning van de streek omdat de oorkonde een bestaand bezit bevestigde[9].
Rond 1200 werd Lapscheure parochie. Na het opwerpen van de Branddijk-Damweg die vanuit het kort vóór 1180 gestichte Damme naar De Hoorn liep, werd vanaf die nieuwe dijk systematisch land ingepolderd. In een grafelijke oorkonde uit 1236 staat vermeld dat de Markettepolder ingedijkt werd tot aan een plaats «Lapeskure» die dus bekend en wellicht ook bewoond was[10]. In 1236-1246 volgde de indijking van de Spermaliepolder waarin de kerk van Lapscheure was gelegen[11]. Deze veldstenen kerk, die na de 12de-eeuwse overstromingen een ingrijpende herstelling had ondergaan, kreeg in de tweede helft van de 13de eeuw een nieuw koor, ditmaal van baksteen. Zonder verdere verbouwingen bleef het romaans-vroeggotisch, driebeukig kerkje bestaan tot de muren en de toren, ten gevolge van de overstromingen sinds 1583, in de loop van de volgende decennia instortten. Nadat in 1640 - op een 1700 m. van de middeleeuwse kerk - een voorlopig houten kerkje was gebouwd, werd in 1650-1652 een nieuw bedehuis opgetrokken waarbij o.m. bouwmateriaal van de oude kerk werd gebruikt. Op 28 juli 1652 werd de nieuwe kerk ingewijd ter ere van de H. Drievuldigheid en de H. Christianus (Brugge, Bisdomarchief, Acta Episcopi, XXVI, f° 93 v°).
Zo komen we terug op de kleine loden funeraire plaat die in 1989 op het terrein van de oude kerk werd gevonden. De plaat is bovenaan 7 cm breed; onderaan en aan beide zijkanten bedragen de breedte en de hoogte telkens 7,5 cm. De plaat is 8-10 mm dik en weegt 401,51 gr.; het materiaal is nagenoeg zuiver lood[12]. De voorkant is effen en aan de kanten iets opgestoken; de achterkant is minder vlak en ogenschijnlijk niet bedoeld om te worden <beschreven>. De vier zijkanten zijn recht afgewerkt. Waarschijnlijk is het plaatje in een stenen vorm gegoten waarvan de bodem niet effen was afgewerkt. Op de voor- en achterkant is in het lood een inschrift gestoken met een guts of een ander scherp werktuig; bij enkele letters is de V-vormige aanzet duidelijk merkbaar. De tekst luidt als volgt:
Voorkant:
AN MC
LXXXVIII I
VOLCRAN'
LEVITA
ObIIT
Achterkant:
VI KL
IAN
In vertaling: <In het jaar MCLXXXVIIII overleed Volcranus leviet de 6de van de kalenden van januari>. De sterfdatum is 27 december 1189 of 27 december 1188 bij gebruik van de kerststijl[13]. Op de voorkant is op de eerste rij de C na de M maar gedeeltelijk uitgestoken door de verhoogde rand. Ook de I vóór de A op de tweede rij van de achterkant is niet volledig. Het plaatje lag heel waarschijnlijk achter het hoofd van de overledene zoals dit bijv. ook het geval was met de drie vergelijkbare, maar oudere en grotere grafsteentjes (998-1066) die in 1943 in de noordelijke transeptarm van de kerk van de Gentse Sint-Baafsabdij werden gevonden[14].
De voornaam Volcran (Volcram) of Volcraven[15] komt van het germanas falka-hraban (volk-raaf)[16].
Levita kan verscheidene betekenissen hebben: leviet, iemand die de lagere wijdingen heeft ontvangen, diaken en ook priester. In de van Oostkerke afhankelijke hulpkapel - of in 1189 misschien reeds parochiekerk - van Lapscheure waar de mis werd gecelebreerd en sacramenten toegediend, was normaliter een priester (presbyter) de bedienaar[17].
Volcran kan daar pastoor zijn geweest, alhoewel op het plaatje niet wordt vermeld dat hij in de kapel/kerk van Lapscheure het ambt heeft uitgeoefend. De herkomst van het plaatje - gevonden op de oude kerksite - maakt o.i. die veronderstelling toch wel waarschijnlijk. Misschien duikt er nog eens een oorkonde op waarin «onze» Volcran wordt vernoemd.
Foto: Hendrik De Leyn
OP 7 SEPTEMBER 2003
Op 7 september 2003 werd de loden grafplaat van leviet Volcranus plechtig ingehuldigd in de kerk van Lapscheure. Meester Guido Vermeersch toonde een videofilm van de opgravingen in de jaren 1989 tot 1993 van de grondvesten van de oude kerk van Lapscheure op de eigendom van de heer Vynckier. Dr. Luc Devliegher gaf daarna een deskundige uitleg bij de “steen” van Lapscheure. Dit unieke gebeuren werd vereeuwigd op een groepsfoto, waarop we de voormelde heren herkennen samen met de burgemeester van Damme en de bestuursleden van onze heemkring.
(foto Krant van West-Vlaanderen)
Voetnoten
1 L. DEVLIEGHER, De Zwinstreek (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 4). Tielt-Utrecht, 1970, blz.105-130.
2 Met dank aan allen die op één of andere manier bij de opgraving behulpzaam zijn geweest. Op de eerste plaats Georges Vynckier, eigenaar-gastheer die op alle mogelijke manieren ons werk heeft vergemakkelijkt. Johan Vansteenkiste, tekenaar bij de Provinciale Dienst voor Cultuur, maakte de veldtekeningen; de Provinciale Technische Dienst maakte een algemeen nivelleringsplan op. Onze dank gaat ook naar Guido Vermeersch en Carlos Depiere voor hun nooit aflatende belangstelling.
6. GYSSELING-KOCH, o.C., biz. 248.
7. J. RIDER, Galberlus Notarius Brugensis. De multro, traditione et occisione gloriosi Karoli
comitis Flandriarum, Turnhout, 1994, biz. 100. Zie voor de Nederlandse vertaling: B. DEMYTTENAERE, R. VAN CAENEGEM en L. DEVLIHGHER, Galbert van Brugge. De moord op Karel de Goede, Leuven, 2000, biz. 183.
8. Voor de bronnen van deze stormvloed: M.K.E. GOTTSCHALK, Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. I, de periode voor 1400, Assen, 1971, biz. 59-67.
9. Ch, DUVIVIER, o.c., biz. 329-330; A. VERHULST, Middeleeuwse inpolderingen..., biz. 31-32,
10. A. VERHULST, Middeleeuwse inpolderingen..., biz. 25-26.
11. A. VERHULST, Middeleeuwse inpolderingen.,., biz. 30-34. In een oorkonde uit 1246 wordt de parochie Lapscheure venneld en in een oorkonde uit 1266 de kerk.
12. Met dank aan mevr. II. Wouters (Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium te Brussel)
13. E. STRUBBE en L, VOET, De chronoiogie van de Middeleeuwen en de Modeme Tijden in de Nederlanden, Antwerpcn-Amstcrdam, 1960, biz. 30,
14 F. DE SMIDT, Opgravingen in de Sint-Baafsabdij te Gent. De abdijkerk, Gent, 1956, blz. 251-271.
15 Deze twee voornamen vinden we terug bij Volcran / Volcraven van Lampernisse in 1123-1130. F. VERCAUTEREN, Actes des comtes de Flandre 1071-1128, Brussel, 1938, blz. 265, 304; TH. DE HEMPTINNE en A. VERHULST, De oorkonden der graven van Vlaanderen (Juli 1128-September 1191). II, Uitgave- band I. Regering van Diederik van de Elzas (Juli 1128-17 Januari 1168), Brussel, 1988, blz.25, 34. Een afstammeling van hem heeft in de 12de eeuw waarschijnlijk de kerk van Volcravenskinderskerke (het latere Oostkerke, nu fusiegemeente van Diksmuide) gesticht. Cfr. M. CARNIER, Parochies en bidplaatsen in het bisdom Terwaan vóór 1300, Brussel, 1999, blz. 169.
16 Over voornamen met raaf als naam en naamdeel, zie A. KOCH, Vikingen in Vlaanderen? Een 10de-eeuwse lijst met persoonsnamen uit Snellegem (bij Brugge), in Naamkunde, 16 (1984), blz. 183-200.
17 Een moeilijk te beantwoorden vraag is waar en hoe een parochiepriester in die tijd zijn theologische en pastorale vorming heeft gekregen. In zijn belangwekkend artikel «De middeleeuwse parochie in het graafschap Vlaanderen tijdens de volle middeleeuwen. Een overzicht», in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 136 (1999), blz. 25, schrijft M. Carnier: «Over de opleiding van de parochiepriesters weten we weinig. Het graafschap Vlaanderen was een gebied met een grote dichtheid aan abdijen en kapitiels en dus met veel abdij- en kapitielscholen, maar voorbeelden van parochiepriesters die er een opleiding kregen, zijn er niet. Dit lijkt echter plausibel, temeer daar het voor de bezitter een ideale gelegenheid was om de bedienaars van haar kerken zelf te vormen en een stevige band met hen te leggen». In die tijd komt voor onze streek allereerst de kapitielschool van de Brugse Sint-Donaas als opleidingscentrum in aanmerking; daarnaast ook de kapitielschool van Onze-Lieve-Vrouw te Brugge en wellicht ook de bisschoppelijke kapitielschool te Doornik. Ook abdijen, inzonderheid deze met patronaatsrecht over meerdere parochiekerken, komen in aanmerking; bijv. de abdij van Sint-Andries, de twee grote Gentse abdijen of de Sint-Bertijnsabdij te Sint-Omaars.