☰ Extra

De Kerk van Hoeke bezit een schilderij uit de werkplaats van Jheronimus Bosch: de Job-triptiek

Ludo Maeghe

Situering

2025 01 23 132816Kader met afbeelding schilderij Jobtripiek, 6 februari 2018. Bron afbeelding: Hugo Maertens - Jobtriptiek – Musea Brugge – Groeningemuseum
– © ‘Foto: Lukas - Art in Flanders VZW (www.lukasweb.be)

In het kerkje van Hoeke hangt, aan de linkse muur achteraan, een afbeelding1 van een oud schilderij (zie foto rechts). Wie wat aandachtiger kijkt, merkt op dat hier een bijzonder verhaal geschilderd werd. Het gaat hier over de zogenaamde “Jop- triptiek”, ook het “'Job-drieluik”, “het Geduld van Job” of “Job getroost door muzikanten” genoemd. Dit schilderij, olieverf op eikenhouten paneel, heeft volgende afmetingen: linkerluik 98,1 x 30,5 cm; middenpaneel 98,3 x 72,1 cm en rechterluik 97,8 x 30,2 cm (telkens binnenwerks gemeten).2

Waarom hangt dit kader in deze kerk? Waar hangt het schilderij zelf? Welk verhaal probeert het schilderij ons te vertellen? Onderstaande tekst vertelt het verhaal.

2025 01 23 132816Beschrijving van het schilderij3,4

Op deze websites kan men, via een detailscan, het schilderij zelf op de huis-pc nauwkeurig bekijken en onderzoeken. http://boschproject.org/#/artworks/Job_Triptych  http://vlaamseprimitieven.vlaamsekunstcollectie.be/nl/collectie/job-triptiek

Op het middenpaneel is de Bijbelse figuur Job te zien. Volgens het Oude Testament, boek Job, verloor de rijke Job zowat alles: zijn bezittingen, zijn kinderen, zelfs zijn gezondheid. De duivel zag vervolgens zijn kans en probeerde hem van het rechte pad te krijgen. Maar Job blijft trouw aan God. Job is hierbij berooid, halfnaakt en met zweren op zijn lichaam afgebeeld. Hierbij zit hij neer, onder een afdak, als het ware berustend in zijn lijden. Het vervallen gebouw is waarschijnlijk Jobs rijke woning, terwijl op de achtergrond zijn bezittingen in brand staan. In een muur van het vervallen huis houden zich vier figuren schuil. Deze vooraan, verwijzend naar de duivel, is gekleed in habijt en heeft klauwen en een vossenkop. Hij wil Job met een twijgenbos komen afranselen. Misschien is dit wel een laatste poging om Job te tergen?

Job krijgt in deze scene bezoek van een groep van een zestal muzikanten. Zij bespelen merkwaardige instrumenten: bij vijf ervan zijn dit verschillende blaasinstrumenten (zo bespeelt de man vooraan een doedelzak)5, de zesde bespeelt een paardenschedel. Hoewel dit laatste instrument niet zoals gebruikelijk met snaren werd bespannen, bespeelt men deze toch, zoals een vedel,6 met een strijkstok.

2025 01 23 132838De scene met de musici komt niet helemaal overeen met het Bijbelse verhaal. Hierin wordt Job eerst bespot door zijn vrouw en krijgt hij vervolgens bezoek van drie vrienden die hem proberen te troosten.7 Van muzikanten is in de Bijbel eveneens geen sprake, waardoor hun betekenis lange tijd onduidelijk was. Men vermoedde lange tijd een verband tussen deze figuur en de gravure “Satersfamilie” (“die Heilige Familie”) van Albrecht Durer uit 1505. Recent onderzoek bracht aan het licht dat deze scene refereert aan een legende8: nl. het wonderverhaal over de muzikanten die Job troost en afleiding boden in zijn ellende. Volgens dat verhaal overhandigde Job de muzikanten zijn afgekrabde wondkorsten, die vervolgens in goudstukken veranderden. Maar volgens anderen kwamen zij helemaal niet om dat lijden te verlichten maar zouden zij, analoog als in de andere Job-voorstellingen in de trant van Bosch, hem nog verder kwellen en bespotten!9

2025 01 23 132917De betekenis van deze voorstelling als geheel moet gezocht worden in de beproevingen van Job en hoe Job daarbij God altijd trouw blijft. Mogelijk is Job hier bedoeld als Bijbelse voorloper van de kluizenaars, op de zijluiken afgebeeld en eveneens onder beproeving gebracht.

Het linkerluik (hiernaast) stelt de verzoeking van de heilige Antonius voor, afgebeeld onder een reusachtig blad, dat over een boomtak hangt. Door gebed poogt de kluizenaar de aanvallen van demonen en monsters af te weren. Hij wordt immers op het schilderij omringd door allerlei figuren, waaronder een vrouw met kind, die hem kwellen en van zijn geloof af proberen te krijgen. Antonius is in gebed verzonken in het hol waar hij zich in eenzaamheid heeft teruggetrokken. In zijn handen houdt hij een lang bidsnoer en voor hem, aan de andere kant van het gei'mproviseerde altaar, staat een eenvoudig kruis van twee dunne takken. Daarnaast bevindt zich een klein monsterlijk wezen dat kennelijk door Antonius is getemd, want zijn gepantserde handen zijn achter zijn rug samengebonden.

Op het rechterluik kastijdt de heilige Hieronymus zichzelf met een steen in de rechterhand voor een kruisbeeld als boetedoening. Hij bevindt zich in een door stekelige planten overwoekerde grot. Hij knielt neer voor dit crucifix, nadat hij deze op een met reliefs versierde troon heeft opgesteld. Hij draagt, zoals gewoonlijk, een kardinaalsgewaad. Met de linkerhand raakt hij het kruisbeeld ook nog aan.

Vlak boven zijn hoofd kruipen slangen en ander onheilspellend gedierte tussen de planten en stenen. De leeuw, Hiero­nymus’ trouwe metgezel, verslindt ver op de achtergrond een hert.

2025 01 23 132948De voorstelling van deze heilige Hieronymus komt vrijwel geheel overeen met de heilige Hieronymus op het middenpaneel van “het Heremieten-drieluik”,10 terwijl de rotsformaties van de grot direct ontleend zijn aan “De Heilige Hi­eronymus in gebed”,11 inclusief het schedelvormige bovengedeelte.12

Doordat beide kluizenaars op de zijluiken afgekeerd zijn van het middenpaneel, wordt volgens de een zowel hun eenzaamheid als de gei'soleerde positie van de heilige man Job benadrukt. Maar volgens A. Janssens de Bisthoven13 werden de zijluiken gewoon omgewisseld en stonden de twee heiligen oorspronkelijk met hun gezichten naar elkaar toe op de buitenzijde van het drieluik. De binnenkant zou dan andere taferelen uit de Job-geschiedenis hebben getoond. Van deze stelling zijn er echter geen materiele aanwijzingen.

Datering van het schilderij

Deze Job-triptiek werd vermoedelijk geschilderd in opdracht van de Antwerpse schepen Jacob van de Voorde. Dit betekent dat het werk voor zijn dood in 1520 geschilderd werd. Dendrochronologisch onderzoek gaf als resultaat dat het werk omstreeks 1507 of later ontstaan is. Onderzoek in de periode 2010-201614 gaf als meer precieze datering 1510-­1520.

2025 01 23 133000Aan de buitenzijde van het drieluik bevinden zich vier familiewapens op een marmerimitatie-achtergrond. Deze waren wellicht oorspronkelijk niet aanwezig, maar werden in 1520 door overschildering aangebracht. Misschien werden ze later opnieuw overschilderd? Een aantekening in het kerkarchief in 1929 (zie verder) over “het ontdekken van vier wapenschilden op de rug van het drieluik” in dat jaar doet dit toch sterk vermoeden. Lange tijd waren deze wapenschilden niet gei'dentificeerd.15 Via heraldisch onderzoek16 kwam men toch hun betekenis op het spoor.

De wapenschilden zijn - van links naar rechts - de wapens van de familie Van de Voort (of Vervoort), Maes, Van Driel en Pijnappel, waarbij het wapen van de familie Van Driel later is vervangen door dat van de familie De Haro uit Spanje. Verder zijn de wapens om en om schildvormig en ruitvormig. De schildvormige wapens staan voor een man en de ruitvormige voor een vrouw. De opdrachtgever/bezitter van het drieluik was dus een echtpaar Van de Voort-Van Driel/De Haro. Uit genealogisch onderzoek blijkt het hier te gaan om het echtpaar Jacob van (de) Voort (f 1520), schepen in Antwerpen, en zijn vrouw Christina van Driel.

De eigenaars van deze wapenschilden, de echtparen Pieter van der Voort en Maria Smaechs enerzijds en Diego de Haro en Johanna Pijnappel anderzijds, behoorden tot dezelfde Antwerpse stedelijke handelselite als de opdrachtgevers van het Bosch-schilderij “Aanbidding door de koningen”. De Jobtriptiek werd door de aangebrachte wapenschilden een memoriedrieluik voor deze twee echtparen, die dankzij het huwelijk van hun zoon en (stief)dochter (Jacob van der Voort en Christina van Driel) met elkaar waren verbonden. De ouders van Christina van Driel zijn Jaco­bus van Driel (f voor 1510) en de uit 'sHertogenbosch afkomstige Jenneke Pijnappel. Omdat Christina's moeder omstreeks 1510 hertrouwde met de Spaanse hoveling Diego de Haro, werd het wapen van haar biologische vader vervangen door dat van haar stiefvader.

De heiligen op de triptiek werden zo voorsprekers voor degenen die met dit drieluik herdacht werden. De opdracht tot de beschildering werd vermoedelijk gegeven door Johanna Pijnappel, naar aanleiding van het overlijden van Diego de Haro.

2025 01 23 133017Details van de wapenschilden op het Job-triptiek in gesloten toestand. Foto 2004, Marleen Sterckx, KIK - Brussel 17

Band met de kerk van Hoeke

Het schilderij behoort tot het eigendom van de Sint- Jacob-de-Meerderekerk van Hoeke en hing tot 1931 in de kerk zelf. Op basis van bronnenonderzoek is het (jammer genoeg) eigenlijk niet duidelijk hoe en wanneer deze triptiek daar terechtkwam. Het schilderij heeft in elk geval de niet-evidente reis gemaakt tussen ’s Hertogenbosch (woonplaats van Bosch), Antwerpen (woonplaats van de opdrachtgever) en Hoeke.

In 1914 stelt historicus E.H. Juliaan Opdedrinck18 (zonder bron) dat dit schilderij een gift of erfschat zou zijn van E.H. Job De Cock,19 die omstreeks 1580 in Hoe­ke als herder stond en wiens sterfdatum onbekend is. Een verhuis naar Hoeke in deze periode lijkt echter moeilijk: het kerkje had toen erg onder de godsdiensttwisten (Geuzentijd) te lijden en pas in 1591 wordt deze weer in gebruik genomen voor de eredienst.20 Ook de band tus­sen De Cock en opdrachtgever Jacob Van de Voort of zijn vrouw Christina van Driel is onduidelijk.

De volgende (nieuwe) hypothese lijkt meer aannemelijk: het werk is een erfschat van E.H. Jan Vander Voort, pastoor van Hoeke vanaf 1654 en daar overleden op 14 mei 1668.20 Deze persoon had een gelijkaardige naam als de opdrachtgever en ook een vrij identiek wapenschild. Was hij een verre nazaat die bij zijn dood het schilderij aan de kerk van Hoeke schonk? Zijn grafsteen vinden we in de koorvloer, voor het altaar en zo heel dicht bij de voormalige plaats van het schilderij: vooraan rechts aan de koormuur, ter hoogte van de predikstoeltrap.21 Op deze plaats hangt nu de bevestiging van het dubbelzijdige, ovalen 18de eeuwse schilderij “Kruisdood van Christus”/”OLV van 7 Smarten.

Het werk werd voor het eerst in kerk van Hoeke in 1858 gesignaleerd.22 Een eerste, gekende, vermelding van een restauratiebeurt vinden we terug na 186323 en voor 189024. Volgens de eerste bron door een niet-nader genoemde Brugs schilder. In beide gevallen gaat het wellicht om dezelfde restauratie. Meer informatie ontbreekt.

De verhuis naar Brugge

De omstandigheden die geleid hebben tot de verhuis in 1931 zijn wel gekend en dit op basis van diverse aantekeningen in het kerkarchief25. Het verhaal begint reeds op 3 januari 1926. De kerkraad komt samen en bespreekt de restauratie van enkele schilderijen in de kerk:

“Daarenboven volgens een verslag van Flori Van Acker aan den Gouverneur, voorzitter van de provinciale commissie der Monumenten in date van 26 october 1924 vernemen wij dat er twee schilderijen der Kerk eene herstelling nodig hebben. De raad merkt op dat in combinatie met andere werken (dakpastorij) de lasten te hoog worden, en de pachtprijzen zullen aangepast worden om meer inkomsten te verwerven”.

Geen geld en dus geen directe plannen. Toch was het pad geeffend. Op de kerkraadszitting 7 april 1929 (met aanwezigen pastoor E.H. Lammens, Camiel Louwagie burgemeester, Lodewijk Maeghe26 voor­zitter, Pieter Boone, Jozef Quintens, Theophiel Van Holm en Medard Staelens) is het 3de agendapunt:

“De drie schilderijen in de kerk van Houcke bewaard moesten volgens een verslag van de heer Flore Van Acker van het provinciaal Comiteit van Schone Kunsten hersteld wor­den. Zij wierden naar Brugge gezonden naar den Heer ,..27 kunstschilder om nader onderzocht te worden. Deze ontdekte op den rug van den drieluik vier wapenschilden. Hij miek een bestek van de herstellingswerken de onkosten worden geraamd op 1625 frank.

Het provinciaal comiteit gaf een gunstig advies dat door de Koninklijke Commissie werd goedgekeurd. De fabriekraad in zitting van heden beslist van een schrijven te zenden naar het provinciaal comiteit hen verzoekende de kerkfabriek te ontslaan van alle fnanciele tusschenkomst gezien de in­komsten der Kerkfabriek ontoereikend zijn om de buitengewone uitgave te doen”.

2025 01 23 133034Verder in 1929 vinden we dan in het kerkarchief briefwisseling terug met betrekking tot de financiering van deze restauratie. In maart 1930 is dit (heikel) punt in orde: alle partijen gaan akkoord om tot restauratie over te gaan. In 1930 vindt men dan ook volgende aantekening terug:

Drie schilderijen28 toebehoorende aan de kerk van Houcke hebben naar Brugge gezonden geweest om ’t herstellen, en zijn weergekeerd in april 1931.

Zie hiernevens29 wat men zegt over den Drieluik die een zeer prachtige en kostelijke schilderie is.

De onkosten van herstel van de 3 schilderijen betreft tot de som van 1600 frs, gedekt gedeeltelijk door de Staat, provincie, gemeente en Kerk.

De drieluik uit vreeze van gestolen te zijn is met de goedkeuring van de kerkraad naar Brugge naar den Museum gezonden. De stad belooft jaarlijks 500frs.

Het is toenmalig schepen Jos Vierin die op 21 juli 193 1 30 het schilderij persoonlijk uit Hoeke komt ophalen. Hij mag ook beschouwd worden als de initiatiefnemer en onderhandelaar hiertoe.31

Hiervan is in het kerkarchief een kwitantie (neergeschreven op een eenvoudig briefje) bewaard gebleven, zie afbeelding hieronder.

Opmerkelijk is dat deze vermeldt: “de voorwaarden van bewaring zullen later bij wederzijdse overeenkomst vastgesteld worden”.

Deze vermelding en het feit dat het schilderij eerst in april 1931 uit Brugge terugkwam, om dan op 21 juli 1931 terug naar Brugge gebracht te worden, laten zien dat het uitlenen aan de stad Brugge nogal snel geregeld werd.

In de lokale pers wordt er uitvoerig over deze verhuis geschreven. Zo verschijnt het onderstaande artikel op zondag 2 augustus 1931 in het weekblad De Westvlaamsche landbouwer.

Eene kostbare aanwinst

Ons Stedelijk Museum van Schilderijen komt een merkwaardige aanwinst te doen, namelijk een belangrijk werk van den schilder Hieronymus Bosch. Dit paneel behoort toe aan de Kerkfabriek van Houcke en werd ter bewaring toevertrouwd aan ’t beheer van ’t muse­um.

Dit schilderij is een triptiek. Het middenpaneel stelt den H. Job voor, liggend op den mesthoop en omringd van zijne vrienden, die met hem den spot drijven. De rechterluik verbeeldt de bekoring van den H. Hierony­mus (patroon van den schilder). Op de linker is de be­koring van den H. Antonius uitgebeeld. Daarenboven bemerkt men op de drie luiken allerhande en veeltallige fantastische dieren en duivelen.

De schilden der Schenkers staan op de keerzijde. Hieronymus Bosch was geboren in Duitsland rond 1460 en stierf in het jaar 1516. Hij verbleef te ’S Hertogenbosch en ’t is uit reden van dit verblijf dat hij Bosch genaamd werd.

Bosch is de schepper van het genre dat later door Breughel en Teniers onsterfelijk ging gemaakt worden. Hij mag tevens ook enigszins als de verlooper van Brauwer en Steen beschouwd worden, want in eenige van zijne werken tintelt dezelfde Vlaamsche vroolijkheid. Hij was de eerste fantastische satirische schilder der Nederlanden.

Zijn werken zijn meestal te Madrid.

Pas op de gemeenteraad stad Brugge van 1 november 1931, als 22ste agendapunt, komt de huur van dit schilde­rij door de stad officieel ter sprake:

“Le conseil communal s’est reunie aujourd’hui, samedi, a 17h. Voici les points qui figuraient a l’ordre du jour: ... 22) Emprunt d’une peinture, au musee communal, appartenant a l’eglise de Houcke. ... ”.32

Op basis van een krantenverslag33 over de besprekingen in deze raad kennen we meer gegevens

“M. L’echevin De Schepper fait part d’une proposition du college, tendant a accepter en pret une peinture de Jerome Bosch, appartenant a l’eglise de Houcke. Cette oeuvre estimee a 250.000 francs prendrait place au musee communal de Bruges, moyennant une redevance annuelle de 500francs a la fabrique d’eglise de Houcke. En cas de disparition ou de destruction de l’oeuvre la ville s’engage a payer a la commune de Houcke la somme de 250.000francs”.

De huurmodaliteiten zouden echter nog vele jaren voor strubbelingen zorgen. Onder de nieuwe pastoor E.H. Carlier34,35 lezen we dat op 5 april 1936 de kerkraad het volgende beslist:

“Na bespreking en goedkeuring van de rekening 1935 keurt de raad goed het verzoekschrift op de sturen naar de stad Brugge (Schepencollege) tot herziening van het kontrakt nopens de bruikleen van de beroemde schilde­rij van Hieronymus Bosch aan de kerkfabriek van Hoeke toebehorende”.

De jaarvergoeding die de stad Brugge moet betalen bedraagt 500 frank. Maar dit verzoek wordt negatief beantwoord, zie verslag zitting kerkraad 4 oktober 1936:

“Na bespreking en goedkeuring van de begroting 1937 was er lezing gegeven van het antwoord van burgemeester en schepenen college der stad Brugge op ons ver­zoekschrift om een meederen jaarlijksche toelage te bekomen over bruikleen van onze Schilderij (de beroemde Schilderij van Hieronymus Bosch) der stadsmuseum van Brugge, en dit om reden van de devaluatie van onzen frank”. En het verslag van de kerkraad vermeldt verder: “Hun antwoord dat een weigering bevat voldeed de kerkraad niet ten minsten. Na beraadslaging wierd besloten verder stappen aan te wenden in het vooruitzicht stellig te weten zoo de stad met recht en reden in de goede mening is den opslag te kunnen weigeren. Dat onderzoek was toevertrouwd aan de Eerw. Heer. Pastoor die het aanveerde ”

Blijkbaar is pastoor Carlier overtuigd van zijn standpunt, maar geeft zijn verweer geen resultaat, want op 7 maart 1937 vinden we in de notulen van de kerkraad:

“Zeer Eerw. Heer pastoor liet kenbaar den uitslag van zijn onderzoek nopens de weigering der stad Brugge om meerdere bezoldiging te ontvangen voor bruikleen der schilderij aan de stad Brugge. Volgens bekomen inlichtingen van Heer advokaat Roger gepensionneerde grifier op rechtbank van 1e aanleg te Brugge blijven de zaken zoals zij zijn. De zitting was geheven om 6 uren ’s avonds.”.

Met dit nieuws gaat het vuur eerst wat doven, maar toch niet helemaal... Een verdere opvolger, pastoor E.H. Depuydt schrijft in 1951:

“Hierbij de brief van het Gemeentebestuur van Brugge ons meldende dat de jaarlijkse vergoeding voor het in bruikleen
bewaren in het Brugs stedelijk schilderijmuseum van het schilderij der Kerkfabriek van Hoeke, toegeschreven aan Hieronymus Bosch, tot 1.000 frank per jaar opgevoerd wordt. Deze vermeerdering zal ingaan van het jaar 1951 af. (de vroegere vergoeding was 500 frank per jaar). Een dankwoord is gestuurd geworden aan het Gemeentebestuur van Brugge, op den 26 oogst 1951”.

Deze vergoeding is eerder symbolisch, maar betekent voor de kerkfabriek toch wel een bron van inkomsten.

In 1995 wordt in onderling overleg tussen beide partijen de jaarvergoeding opnieuw vastgelegd, ditmaal voor een bedrag van 12.000 BEF.36 Sinds die datum wordt het huurbedrag ook jaarlijks volgens de index van de kleinhandelsprijzen in december aangepast. Ook de verzekerde waarde van het werk wordt dan gevoelig opgetrokken.

Interpretatie en belang van het schilderij

Het hele werk was (voor de restauratie in 2002) sterk overschilderd en zwaar beschadigd,37 wat de toeschrijving voor de experten moeilijk maakte.

Toen de triptiek nog in de kerk van Hoeke hing, werden er verschillende pistes met betrekking tot het auteurschap gesteld. James Weale schreef het schilderij in 1864 aanvankelijk toe aan een leerling van Jan Mostaert, nadien aan een leerling van Adriaan Isenbrandt, nog later aan een navolger van Jheronimus Bosch38 of een leerling van Jan Provost. Later, in 1912, vermeldde dezelfde auteur dat een zekere Hulin de Loo het werk toegeschreven zou hebben aan Jan Pro­vost. Allemaal grote schilders uit een ver verleden.

Sinds de “ontdekking” van het werk en de verhuis in 1931, werd echter steeds vooropgesteld dat het werk wat voorstelling en stijl zeer dicht bij Jheronimus Bosch staat. “Un Jerome Bosch inconnu”, was de titel van een artikel dat jaar in een vakblad,39 waarbij men voor het eerst hier melding van maakte.40 Ook L. Van Puyvelde plaatste het in 1931 in de omgeving van Bosch. In 1944 werd het werk onderworpen aan een uitgebreide fotoreportage door het Commissariaat Generaal voor 's Lands Wederopbouw.

De triptiek werd later analoog besproken in de catalogus die uitkwam bij de grote Bosch-tentoonstelling in 196741, in het Noordbrabants ’s-Hertogenbosch. Deze vermeldde de mening van twee “Bosch-kenners”: voor de Duits/Nederlandse historicus Friedlander was het mogelijk dat hier sprake is van een origineel Boschwerk, doch bij eerdere restauraties sterk herschilderd en hierdoor verminkt (stelling uit 1937). Voor de Hongaars/Amerikaanse kunsthistoricus Charles de Tolnay was het schilderij eerder een kopie naar een verloren gegaan origineel42 (stelling uit 1965). Hij was ook van mening dat het vrijwel uitgesloten was dat deze compositie in zijn geheel aan Bosch zelf toe te schrijven was. Volgens Arndt betreft schilderij hier een “pastische”, waarin verschillende elementen uit het oeuvre van Bosch (zoals gebouwen, landschap, bepaalde figuren en omgeving) werden gecombineerd (stelling uit 1968).

Volgens Bernard Vermet43 behoorde het tot de onomstreden atelierproducten van Bosch. Mogelijk bestonden er verschillende versies van het werk, want het is bekend dat de Portugese humanist Damiao de Gois de schilderijen met de benamingen “Verzoeking van Sint- Job” en “Temptatie van Sint-Antonius” mee naar Portu­gal nam. Ook is er een “Beproevingen van Job” bekend, toegeschreven aan Jan Mandijn. Op dit werk komt het Bijbelse karakter wel meer tot uiting door de aanwezigheid van Jobs vrouw.

In 1978 kwam het schilderij onder de aandacht door de publicatie van een studie44 die Jacques Chailley, hoogleraar aan de Sorbonne en musicoloog van opleiding, in december 1973 beeindigd had. De auteur, die geen kunsthistoricus was, nam het paneel thematisch heel sterk op de korrel. Het hoofdpersonage had volgens hem niets te maken met “de Man-Job-op-de-mestvaalt”. Bij de groep muzikanten mistte hij de (hierboven reeds vermelde) Bijbelse context. En waarom wil men in de brandende toren op de achtergrond meteen het huis zien van de hoofdfiguur? Is dat niet veeleer het brandende ‘fornuis’ van de alchemisten, door Bosch zo dikwijls in beeld gebracht? Nog andere details voeren van Job weg, meende Chailley. Hij pleitte er zelfs om de benaming van het schilderij te herzien. Deze pseudo-Job, zo stelde hij, is in werkelijkheid een “allegorie van de bekoring”.

Vrijwel direct na het verschijnen van deze stelling, trok de Brugse kunstcriticus Gaby Gyselen45 dit betoog in twijfel.46 Een tegenkanting bestaat er immers uit dat Bosch zich op andere Bijbelse en evangelische taferelen ook niet altijd de nauwkeurige illustrator van de tekst toont. Waarom zou hij (of in zijn spoor de navolger) het hier dan wel hebben gedaan? En wat is dan het verband tussen het hoofdpersonage en de heiligen op de zijpanelen?47 In elk geval zien we dat in latere besprekingen van het werk de stellingen van J. Chailley nooit hernomen zijn.

In 2001 organiseerde het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen48 een belangrijke tentoonstelling over Jheronimus Bosch49. Het Brugse Groeningemusem participeerde toen met twee bruiklenen aan die tentoonstelling, namelijk met “het Triptiek van het Laatste Oordeel”50 en de hier besproken “Triptiek van Job”. Beide stukken kwamen zo opnieuw onder de aandacht en men concludeerde dat zij toch van groot belang waren voor een begrip van de atelierpraktijk van Bosch en de onmiddellijke navolging van de kunstenaar. De conclusie was dat de “Job-Triptiek” een bijzonder belangrijke rol voor de kwestie van de eigentijdse navolging van Jheronimus Bosch speelt. Stilistisch kan dit werk gerelateerd worden aan “het Triptiek met de Aanbidding der Koningen”51 en een andere triptiek met dezelfde thematiek die in het Museum van Philadephia wordt bewaard. Deze drie schilderijen vertonen zowel verwantschap in de wijze waarop motieven uit verschillende werken van Bosch verwerkt worden, als in de gebruikte schilderstechniek. In de “Job-Triptiek” zijn vooral de taferelen op de zijluiken aan Bosch schatplichtig. “De bekoring van Sint Antonius” is door Bosch en zijn werkplaats herhaalde malen verbeeld, evenals de “boetedoening van Sint Hieronymus”. Alhoewel er nog andere kopieen of variaties van dit thema bekend zijn, vond men dat het schilderij in feite de vroegst bekende kopie vormt van een verloren meesterwerk van Jheronimus Bosch.

De schilderkunstige kwaliteit van de “Job-triptiek” is echter beduidend minder dan die van de schilderijen die tot de kerngroep van Jheronimus Bosch’ oeuvre behoren. Toch komen opvallend veel elementen van dit drieluik overeen met details uit andere werken van Bosch: het gewelf waaronder Hieronymus neerknielt en de schedelvormige rotspartij met planten en vruchten daarboven zijn bijna identiek aan de locatie waar deze heilige zich op het schilderij ”de Heilige Hieronymus” heeft teruggetrokken. Het zetelachtige bouwsel waarvoor Hi­eronymus neerknielt is, gedetailleerder uitgewerkt, terug te vinden op het middenpaneel van het Venetiaanse drieluik “Heremieten-drieluik”. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat de “Job-triptiek” vervaardigd werd in de werkplaats van Bosch, waar getekende en geschilderde modellen beschikbaar waren.

Dit “atelier van Bosch” ontstond blijkbaar in de eerste jaren van de zestiende eeuw. Elsig Frederic stelt in 200152 dat de productie van dit atelier in te delen is in vier groepen, waarbij de “Job-triptiek” tot de derde groep behoort. In deze groep is de verwantschap met het werk “Aanbidding der Wijzen” cruciaal en bepaalt men als datering het tweede decennium van de 16de eeuw.

In 2002 onderging de “Triptiek van Job” een grondige studie en restauratie in het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK)53. Voorafgaand aan de verhuis naar Rotterdam was reeds een kleine opfrissing uitgevoerd. In het KIK ging men grondiger te werk: de vuile vernis en een aantal latere (minder geslaagde) overschilderingen werden verwijderd. De kleurenpracht van het schilderij kan men heden opnieuw bewonderen en op het linkerluik kwam zelfs een stadsgezicht te voorschijn, dat ooit overschilderd was. Deze restauratie kostte 47.500 euro.

2025 01 23 133054Schilderij Job-tripiek, na de restauratie. Detail linker­luik: ontdekking afbeelding stadsgezicht (bron: zie beschrijving middenpaneel

In juli 2007 kwam het werk even op het politieke Vlaamse toneel. Toenmalig minister van cultuur Bert Anciaux antwoordde op een vraag van parlementair Herman Schueremans waarbij het kader geschetst werd dat een eigenaar van een historisch schilderij in bruikleen gegeven (bijv. aan een museum) steeds dit schilderij kan terugvragen. In de repliek van de minister werd de “Job-triptiek” als een van de voorbeelden aangehaald die onder deze context zou kunnen vallen. Er werd verwezen naar de noodzaak tot het opmaken van een con­tract met diepgaande afspraken tussen beide partijen, eigenaar en lener.

In 2012 verscheen een studie die vermeldt dat het werk de zogenaamde “witte hoogsels” bevat. Dit verwijst di­rect naar een schildertechniek van Jheronimus Bosch. Hiermee worden de accenten bedoeld, onder de vorm van witte lijnen, aanwezig in de bovenste pigmentlaag van het schilderij.

In 2013 werd het schilderij uitgeleend aan het Paleis voor Schone Kunsten in Lille, voor de international tentoonstelling “Fables du paysage flamand”, over het Vlaamse landschap in de 16de eeuw. Een honderdtal werken werden getoond, als getuige van het wonderlijke en fantastische karakter van landschappen die ook vandaag nog betovering, ontzetting of vragen opwekken.

In 2016, het Jeroen-Boschjaar, was het schilderij opgenomen in de tentoonstelling rond deze schilder, in het Noordbrabants Museum in ’s-Hertogenbosch (NL). Het schilderij werd tentoongesteld als stuk 44, waarbij men gepoogd had om alle schilderijen en tekeningen van Bosch samen te brengen in zijn geboortestad. In de catalogus werd een grondige bespreking van het werk opgenomen.

Het schilderij is niet opgenomen in de Vlaamse Topstukkenlijst maar wel in de Vlaamse Kunstcollectie.

Besluit

Toen in 1931 de “Job-triptiek” naar Brugge vertrok, zullen hiervan wellicht slechts een handvol Hoekenaars wakker hebben gelegen. De bevolking zal in die tijd andere zorgen hebben gehad en dat schilderij was toch maar een vreemd ding. Toch zou blijken dat deze (snel geregelde) verhuis in de verdere jaren - en dit artikel toont dit zeker aan - de start werd van heel veel studie en onderzoek.

Het werk bleek hierbij een bron van discussie te zijn: het huurcontract werd gecontesteerd en meningen van kunsthistorici verschilden. Later vulden meningen elkaar stap voor stap aan. Dit verhaal heeft er tot op heden zeker voor gezorgd dat er heel veel informatie over dit werk beschikbaar is. Het schilderij is sinds de verhuis eigenlijk steeds onder de aandacht geweest: ofwel door een gepassioneerde kunsthistoricus of - later in de tijd - door kunstliefhebbers die zich op een of andere tentoonstelling door het werk lieten intrigeren.

Zelfs de bescheiden reproductie in de originele setting - dat kerkje van Hoeke - trekt eigenlijk de aandacht en zorgt voor vragen. Hoewel de verhuis naar een beschermende, uitnodigende museale omgeving ontzettend sterk te verdedigen valt, stond het drieluik in dit kader eigenlijk nog het dichtst bij haar betekenis: hoe het leven ook draait of keert, een dag met zonneschijn of regen, een conflict of tegenslag, blijf “geloven”. En hierbij is de link naar die onzichtbare, onbereikbare God heel sterk aanwezig.

Dat een schilderij deze gedachten naar voor kan brengen, zovele jaren later na creatie, is tegelijk een mysterie en een gigantisch geschenk, ook in onze tijd.

Voetnoten

* Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien.

  1. Voor 2001 hing in het portaal van de kerk rechts een kleine kleurenafbeelding in kader van dit schilderij. Ondergetekende zorgde in 2001 voor een nieuwe kopie van het schilderij in een sobere kader in de kerk zelf, op basis van een kleinere foto die door de dienst Musea Brugge in die periode gratis aan de kerkfabriek werd bezorgd. De kopie is zodanig gemaakt dat de afmetingen van het schilderij overeenkomen met de reele afmetingen van het schilderij. Het glas van het kader is ontspiegelend. Op 6 februari 2018 werd de ondertussen vergeelde foto vervangen door een volledig nieuwe foto, met weergave van het schilderij na de restauratie (zie foto 1). Afbeelding besteld door pastoor E.H. Pradip Smagge via Lukas Art in Flandres vzw http://www.lukasweb.be
  2. Devliegher, Luc. Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, Deel 4. De Zwinstreek (1970), pag. 71.
  3. Gebaseerd op: Ilsinck, M. & Koldeweij, J. (2016). Jheroni­mus Bosch Visioenen van een genie. Het Noordbrabants muse­um (’s Hertogenbosch) & Mercatorfonds (Brussel), p. 146-149.
  4. Bron foto’s middenpaneel en zijpanelen: http:// boschproject.org/#/artworks/Job_Triptych
  5. Bron: http://www.benhartman.nl/jeroen-bosch/bruiloft-te- kana/job/, geraadpleegd op 30 januari 2018.
  6. Benaming uit de Middeleeuwen van het muziekinstrument wat wij als viool benoemen.
  7. Verhaal opgetekend in Oude Testament Boek Job hfdst 2: verzen 1-13 (Job door zijn vrienden bezocht).
  8. Deze legende was vooral populair in de vijftiende eeuw (dit motief vervoegt in deze periode veelvuldig de Job-iconografie) en komt vanaf 1500 veelvuldig voor.
  9. Zoals gesteld door V. Denis in 1952 in artikel: Saint-Job, patron des Musiciens, Belgisch tijdschrift voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis, XXI, pag. 292-295.
  10. Schilderij toegeschreven aan J. Bosch, ca 1493 of later, Dogepaleis in Venetie.
  11. Schilderij toegeschreven aan J. Bosch, ca 1483 of later, Museum voor Schone Kunsten in Gent.
  12. Volgens Bosch-auteur Charles de Tolnay is deze ossenschedel een symbool van de dood.
  13. Alain Janssens De Bisthoven: °Den Haag, 14/11/1915 - fBrugge, 02/12/1999, doctor in de kunstgeschiedenis, eerste fulltime professionele directeur/conservator van het Groeningemuseum, in de periode tussen 1954 en 1980.
  14. Bosch Research and Conservation Project (BRCP), 2010­2016. Alle gekende schilderijen en tekeningen van Bosch werden minutieus volgens een standaardprotocol onderzocht.
  15. Zoals bijv. vermeld in 1970 in het boek van Luc Devliegher (eindnoot 2).
  16. Identificatie gebeurde door Christiane Van den Bergen- Pantens, verbonden aan het KIK, in 1979.
  17. Zie http://balat.kikirpa.be/object/92786 voor vele (detail-) foto’s, ook recentere opnames in dit archiefbestand.
  18. In het boek “Geschiedkundige snipperingen uit Houcke's verleden en heden”, Brugge, uitgeverij Van Cappel-Missiaen, s.d.”. Het jaar uitgifte van het boek kan afgeleid worden omdat de uitgave in verband stond met het 25-jarig pastoorsjubileum van de toenmalige pastoor van Hoeke E.H. Leo Van Meenen.

 

  1. Deze priester was prediker te Hoeke van december 1579 tot en met maart 1580 (hele korte periode dus). Er wordt gesuggereerd dat hij, in de geest van die tijd, veel protestantse accenten zou gelegd hebben.
  2. Agentschap Onroerend Erfgoed 2018: Parochiekerk Sint- Jacob-de-Meerdere [online], https://id.erfgoed.net/ erfgoedobjecten/78764 (geraadpleegd op 30 januari 2018). 20’ Acta van de bisschoppen van Brugge, Acta B31, fol. 71r
  3. Vemelding in de kerkinventaris 1884 en iconografisch materiaal foto interieur kerk Hoeke omstreeks 1903.
  4. Het is opgenomen in het document “Inventaris van de goederen van de kerk te Hoeke door P.J. Delmote, desservitor, 13 mei 1858 (BAB, nr. N 2, kopie).
  5. Volgens vermelding in het artikel “Peintres brugeois. Les Prevost”, W.H.J. Weale. Hand. Soc. D’Emul. LXII, 1912, 159-160.
  6. Volgens vermelding in het artikel “Houcke, twee schilderijen”, Naert, A. Biekorf, 1 (1890) , pag. 271.
  7. Bron (ook voor de andere verwijzingen naar het kerkarchief in dit artikel: Archief Kerkfabriek Hoeke: Register der beraadslagingen van de Kerkfabriek van Houcke 1926 - 1957. Zaal ter Polderhoucke - Hoeke.
  8. Lodewijk Maeghe is mijn overgrootvader. Hij werd geboren te Heist, 7-10-1864 en overleed te Hoeke op 25-09­1934.
  9. De naam van de schilder is helaas heel moeilijk leesbaar.
  10. Een exacte vermelding welke schilderijen betrokken waren bij deze restauratie is niet aanwezig in het kerkarchief, enkel de vermelding van de kostprijs: 1.650 frank. Het gaat hier, naar mijn mening, naast “de Job-triptiek’, om het anonieme schilderij “Aanbidding van de Herders” en de “Besnijdenis”, beiden 16de. Zij vormen middenpaneel en zijpaneel van een voormalig drieluik. Beide werken zijn nog aanwezig in de kerk, hangen samen thv linkermuur koor, sinds de zomer van 2006, na hun meest recentste restauratiebeurt.
  11. Hierbij verwijst men naar het krantenknipsel, dat in dit archiefstuk ook opgenomen is.
  12. In het boek “Het Damme van toen en omgeving”, J. Rau, 1981 staat verkeerdelijk 1 juli 1931 als verhuisdatum.
  13. Expliciet vermeld in krantenartikel “Une bonne nouvelle” La Patrie 25/7/1931 pag. 3.
  14. Op basis van krantenartikel opgenomen in Journal de Bruges 1/11/1931 pag. 4. Opgezocht via: https:// erfgoedbrugge.be/collection-pagina/historische-kranten/ 1 februari 2018.
  15. Krantenartikel Journal de Bruges 5/11/1931 pag. 2.Bron: idem eindnoot 32.
  1. Het schilderij verhuisde naar Brugge onder het bijzonder korte herderschap van E.H. Vandekerkhove Gustaaf, pastoor van Hoeke in de periode 26 maart 1930 tot en met 12 oktober 1932. Zijn navolger E.H. Carlier Marcel zou aangesteld worden op 30 oktober 1932 en in dienst blijven te Hoeke tot 10 november 1941. Wellicht was E.H. Carlier helemaal niet akkoord met de wijze waarop er afspraken door zijn voorganger mbt de bruikleen tussen de kerkfabriek Hoeke en de stad Brugge waren gemaakt.
  2. De voorbereidingen in de aanloop naar de “klassering” van de kerk van Hoeke, enige tijd later bij K.B. van 25/03/1938, zullen ook wel geleid hebben tot bijkomende aandacht voor (de waarde) van dit schilderij, horende bij het geheel van het kerkgebouw. Of het feit dat er in 1933 omvangrijke werken werden uitgevoerd aan de kerk “herdekken en herstellen van het dak op het torentje der kerk - 3.133 frank’ en er dus ook nood was aan meer inkomsten.
  3. Omgerekend is dat in de huidige munteenheid 297,47 EUR.
  4. Deze toestand wordt reeds vermeld in 1979: Dirk De Vos, catalogus schilderijen 15de en 16de eeuw, Stedelijke musea Brugge.
  5. Jheronimus Bosch (°'s-Hertogenbosch, circa 1450 - aldaar begraven, 9 augustus 1516), postuum ook Jeroen Bosch of Hieronymus Bosch genoemd, geboren als Jheronimus van Aken. Zuid-Nederlands kunstschilder behorend tot de Noordelijke renaissance. Hij ging de geschiedenis in als 'den duvelmakere' (de schepper van duivels) en als schilder van satirische voorstellingen. Hij is vooral van betekenis als vernieuwer van de beeldtraditie. Hij gaf op vindingrijke wijze invulling aan gangbare motieven en bedacht een reeks van nieuwe composities. Het gevolg hiervan is dat de precieze betekenis van een deel van zijn werk vandaag de dag onbekend is. Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Jheronimus_Bosch - geraad­pleegd op 7 februari 2018.
  6. “Le bulletin de l’art ancien et moderne, p. 370, edition septembre-octobre 1931”.
  7. De tekst luidt: “Bruges. Un Jerome Bosch inconnu. On vient de decouvrir dans la petite eglise d’un modeste village des Flandres, a Honcke, un tableau inconnu de Jerome Bosch, le celebre peintre hollandais du XVIe siecle. C’est un triptyque dont le panneau central represente Job, celui de droite Jeremie et celui de gauche saint Antoine; cette muvre a ete donne au musee d’art de Bruges”.
  8. http://www.benhartman.nl/jeroen-bosch/bruiloft-te-kana/ job/ geraadpleegd op 30 januari 2018.
  9. Deze interpretatie dateert wellicht reeds van 1937 en werd, bij de uitgave van zijn boek Hieronymus Bosch in 1984, bekend bij het grote publiek.
  10. Kunsthistoricus die meer dan 10 jaar werkzaam was in ’s Hertogenbosch, medeverantwoordelijke voor de tentoonstelling in 2001 in het Museum Boijmans Van Beuningen te Rot­terdam.
  11. Deze studie werd uitgegeven door de Academie royale de Belgique onder de titel “Jerome Bosch et ses symboles - essay de decryptage”.
  12. Gewezen directeur van de Provinciate Dienst voor Cultuur, met daarnaast ook talrijke publicaties over beeldende kunsten als kunstcriticus. Geboren te Veurne in 1923, overleed op 17 september 2001 te Brugge op 78-jarige leeftijd.
  13. Opgenomen in het tijdschrift Vlaanderen, jaargang 1978, nr. 9/12, vanaf pag. 327, artikel door auteur G. Gyselen met als titel: “De raadselachtige Jeroen Bosch”.
  14. Zoals in 1979 terecht in vraag gesteld door het reeds vermelde werk van Dirk De Vos, eindnoot 37.
  15. Dit toen nog bescheiden Museum Boymans kocht in 1931 het Bosch-werk “De Verloren Zoon” aan, heden een van de grootste schatten van het museum (onder de huidige benaming “de Marskramer”. Is het toeval dat deze aankoop in hetzelfde jaar gebeurde waarin de “Job-triptiek” vanuit Hoeke naar Brugge verhuisde? Zorgde deze aankoop ervoor dat men in Brugge ook een Bosch-schilderij wou? Bron: catalogus tentoonstelling, zie eindnoot 49.
  16. Tentoonstelling Museum Boijmans Van Beuningen te Rot­terdam, 1 september tot en met 11november 2001.
  17. Deze triptiek wordt inmiddels beschouwd als het werk van een medewerker van Bosch in diens atelier “In Sint Thoenis”. Die schilder, aan wie ook verschillende tekeningen kunnen toegeschreven worden, is vermoedelijk of Johannes (1470­1547) of Anthonis (1478-1516) van Aken, allebei neven van Jheronimus.
  18. Schilderij toegeschreven aan atelier of omgeving van J. Bosch, ca 1510-1520, Erasmushuis, Anderlecht. Net zoals de Job-triptiek is dit schilderij in bruikleen gegeven aan dit muse­um door de lokale Collegiale Kerk Sint-Pieter en Guido.
  19. Zie http://expertjeroenboschplaza.com/ericdebruyn/elsig- 2001 , geraadpleegd op 30 januari 2018.
  20. Zie http://www.vlaamsekunstcollectie.be/nl/aspx, geraadpleegd op 30 januari 2018. Het schilderij werd rechtstreeks vanuit de tentoonstelling in Rotterdam naar het KIK in Brussel gebracht. De restauratie gebeurde in 2 fases: een voorstudie en (omdat deze bevestigend tov de doelstellingen was) een tweede, aansluitende fase.

De Kerk van Hoeke bezit een schilderij uit de werkplaats van Jheronimus Bosch: de Job-triptiek

Ludo Maeghe

't Zwin Rechteroever
2018
04
010-019
BV
2025-01-23 14:19:09