Plaatsbepaling van de vroegste sluis van de Lieve in Damme
Caroline Terryn
Op de hoek van de Jacob Van Maerlantstraat en de Ketelstraat ligt wat men noemt ‘het’ sas van de Lieve. Eigenlijk is het slechts een van de vier sluizen en sluizencomplexen die de Lieve in de loop van de eeuwen in Damme gehad heeft. Het is het derde sas in de rij. Toen Philippe Duprez het in 1969 bloot legde, was - en bleef - hij er echter van overtuigd dat hij het eerste sas, dat van 1262, had ontdekt. Duprez was een merkwaardig man. In de Vlaamse Inventaris van het Onroerend Erfgoed wordt hij weggezet als een antiquair op zoek naar scheepswrakken, ... kortom een schattenjager. Bij de ontdekking van de Lievesluis was hij al meer dan 20 jaar actief in Damme. Als er in Damme werkzaamheden bezig waren, was hij er als de kippen bij om de bodemvondsten te bewaren. De krant Het Burgerwelzijn rapporteerde op 28 juli 1950 “Oudheidkundige vondst in Damme”. Werken hebben bij het graven in de Slekkestraat de binnendijk van d’oude Reye teruggevonden. Deze dijk is gesteund door zware eiken palen beslagen met damplanken. De palen staan ongeveer 60cm (3 voeten) van elkander en zijn zeer goed bewaard gebleven. Volgens de heer Duprez conservator van het Gemeente Museum is deze vondst van groot belang
daar ze zal toedragen om later door opzoekingen en eventuele vondsten een juiste topografische kaart aan te leggen van de verdwenen oude Damse haven. Dit krantenartikel werd ons bezorgd door Fernand Sabbe die als jongen van 15 deelnam aan de werken waar de kade werd bloot gelegd. Dat gebeurde bij de bouw de huidige Slekstraat 25, het huis van zijn oom en tante.
Het museum waarvan sprake in het krantenartikel bevond zich tot in de jaren 1970 op de zolder van het stadhuis. De collectie oudheidkundige objecten was oorspronkelijk van Duprez, maar hij had ze verkocht aan de stad. Deels waren het vondsten van ter plekke, deels stukken die hij elders had verworven. Het was niet allemaal ‘middeleeuws’ materiaal. Zo is er een smeedijzeren kuisheidsgordel, die uit de 17de eeuw zou dateren. Als het ding ooit werd gedragen zal het snijwonden en infecties veroorzaakt hebben want het is anatomisch incorrect. Duprez’ archeologische vondsten zitten nu in de depots van Raakvlak in Fort Lapin in Brugge.
Toen Duprez in 1969 het Sas van de Lieve vond, was hij er vast van overtuigd dat hij het eerste sas had opgedolven omdat de zijwanden van de sluis bekleed waren met grote blokken Doornikse steen.
Sas van de Lieve, kort na de opgraving, bezet met grote blokken Doornikse kalksteen.
Doomikse kalksteen is een typisch bouwmateriaal voor de 13de eeuw. Dezelfde soort grijze kalksteen was in de 13de eeuw gebruikt voor de dragende elementen van de OLV-kerk. Ze werden via de Schelde als een bouwpakket aangevoerd. Zo werd hier een kerk in ‘semi-Scheldegotiek’ gebouwd: de zuilen in Doomikse kalksteen van de zogenaamde rui'ne van Damme hebben dezelfde knopkapitelen als die van de kerken langs de Schelde. Het verschil met de kerken in Gent, Oudenaarde en Doornik, is dat de muren in de polders niet in de dure natuursteen waren opgetrokken, maar in lokaal vervaardigde baksteen. Die bakstenen uit de 13de eeuw hadden een groot formaat: de zogenaamde moefen waren meer dan 30 cm lang.
En daar knelt het schoentje bij de datering van het sas van de Lieve. De grote blokken in Doomikse kalksteen zijn mogelijk uit de 13de eeuw, maar ze werden wellicht later gerecupereerd want achter die gevelsteen zit een bakstenen muur van 1 m dik en die bakstenen zijn duidelijk geen moefen van bij de 30 cm, maar kleinere bakstenen en zulke stenen van klein formaat komen pas in de 15de eeuw in zwang. Het gebruik van kleine bakstenen i.p.v. moefen bewijst dus dat het Sas van de Lieve niet teruggaat tot de 13de eeuw. Het sas dateert evenmin uit de 15de eeuw, toen al kleinere stenen gebakken werden, want uit archivalische bronnen en kaartmateriaal weten we dat vanaf 1420 het tweede sluizencomplex van de Lieve ver buiten de stad lag. De soute en saute spey van de Gentsche Leye, lagen nl. nog meer ten noorden dan het latere sas van het Zwin. Deze zgn. Sleckeput ligt onder de graszoden in de bocht van de Rabattestraat. De Gentse Zoute spei op de Lieve lag nog 100 m noordoostwaarts, daar waar in 1702 het voorwerk van het hoornwerk kwam. Dat blijkt de vergelijking van deze 2 plans; het ene is noord, het andere noordwest georienteerd.
Boven: plan van Van Deventer ca. 1570: A = Grote Brugse spei, B = Slekke, C = Zoute spei op de Lieve, C’ = Zoete spei op de Lieve
Onder: stadsplan uit 1746, Service Historique de l’Armee de Terre, Vincennes, Archives du Genie, Article 14, Places etrangeres, dossier Damme 1702-1803.
Vanaf de Grote Brugse spei (a) is het ca. 300 m naar de Slekke (b) en vandaar 100 m naar de Sleckeput (d). Vanaf de Sleckeput (d) is het ca. 100 m naar de Gentse Zoute Spei (c).
Het sas dat Duprez achter het stadhuis opdolf, was dus niet het eerste sas van de Lieve, en evenmin het tweede sas - dat complex bestond uit een zoete en zoute spei en kennen we van de Kaart van Van Deventer en bespraken we op de vorige pagina.
Het sas achter het stadhuis is wel het derde in de rij. Uit 17de eeuws kaartmateriaal blijkt dat precies daar een sas lag. Dat Lievesas deed dienst van ca. 1619 tot 1660. De Lieve liep toen dwars door de pas aangelegde nieuwe stadswallen. Het hoger gelegen Lievewater werd gescheiden van het water van de buitengracht door 2 aarden bermen en van dat van binnengracht door 2 stenen muurtjes, de zgn. dodanen. Toen die in 1660 lekten, werd niet de dodaan hersteld, maar wel de Lieve via de buitengracht afgeleid naar het vierde en laatste sas van de Lieve. Dat lag nabij het Sas van het Zwin, de zgn. Sleckeput; volgens een kaart uit 1815 is het een vervallen sas.
In de loop der tijden had de Lieve dus vier verschillende sassen. De laatste drie zijn gelokaliseerd, het eerste niet. Over de ligging van het vroegste sas, van 1262 tot 1420 hebben we geen archivalische bronnen, noch eigentijds kaartmateriaal. Toch menen we nu de plaats te kunnen bepalen. We baseren ons daarvoor op een kaart van de Lievebermen in de Lieveatlas van ca. 1690. (zie foto rechts)
De Lievebermen waren een strook van 77 m breed die Gent bij de aanleg van de Lieve in het Brugse Vrije onteigende. De werken startten in Damme in 1262 en de eerste seyen, zoals de Lieveschuiten heetten, werden in 1269 te water gelaten. Het Lievekanaaltje zelf was amper 5 m breed - net breed genoeg om 2 bootjes van 2,3 m te laten kruisen - maar het smalle kanaal werd geflankeerd door heel brede dijken. De dijken waren elk maar liefst 35 m breed. Zulke brede dijken waren waarschijnlijk nodig omdat ze hoog moesten zijn en hoge dijken moesten een zeer brede basis hebben om niet weg te schuiven. Hoge dijken waren nodig om aan te sluiten op de zeedijken langs het Zwin. Zeewerende dijken in de laaggelegen polders moesten immers tegen stormvloed bestand zijn. Damme ligt/lag op zo’n 2 m hoog, t.t.z. 2 m TAW. TAW staat voor Tweede Algemeen Waterpeil; 0 TAW is even hoog als laag water in Oostende. Bij eb kwam het Zwin op 0 m TAW, maar bij vloed tot 4 m TAW en bij stormvloed nog hoger. Om Damme en omliggende polders op 2 TAW te beschermen moesten de dijken dus 3 m hoog zijn. Om dezelfde reden is nu ook de kruin van de dijken van de Damse Vaart en
Er is nog een reden waarom Gent hoge dijken nodig had: de Lieve was een kanaal in ophoging, d.w.z. dat de Lieve niet was ingegraven, maar dat de bodem even hoog lag als het maaiveld van de polders.
Er waren dus hoge dijken nodig en om die hoge dijken niet te laten schuiven hadden ze aan de buitenzijde een zachte helling. Hierdoor waren voor de Lieve zeer brede dijken van doen. Daarom kocht Gent een brede strook grond op: de Lievebermen.
Meestal lag de Lieve in het midden van de 77 m brede strook. Nabij Damme was dat niet zo: volgens de kaart van ca. 1695 meanderde het kanaal licht; de reden is niet gekend; evenmin of de Lieve al in 1262 kronkelde of dat dit pas later optrad. We gaan ervan uit dat monding bij de aanleg van de Lieve pal in het midden van de strook lag om aan beide zijden een stevige dijk van 35 m breed te hebben.
De strook zelf volgde een rechte lijn. Ook dat wijst er overigens op dat Gent de strook van de Lievebermen meteen, bij de aanleg van de Lieve, en niet later verwierf.
Als we nu de kaart van de Lievebermen nemen en de brede strook doortrekken tot waar het Zwin lag, dan kunnen we de plaats van het eerste sas van de Lieve bepalen: het sas lag op het snijpunt van het midden van de strook van de Lievebermen en de kade van 1262. Toen werd de rechteroever van het Zwin in het centrum van Damme gevormd door de Jacob Van Maerlantstraat en haar verlengde.
Oorspronkelijk deed de dam van Damme, de Kerkstraat, dienst als aanlegplaats, maar vanaf 1250 was het Zwin daar al zo verzand dat loodrecht op de dam van 1180 een nieuwe kade kon worden aangelegd: de Jacob Van Maerlantstraat; tot voor de fusie heette ze Hoogstraat, een typische dijknaam. De kelders van de huizen op die kade, zoals het tongewelf van het huis de Grote Sterre en die van het huis St-Jean d’Angely, verderop in de Jacob Van Maerlantstraat, dateren van de tweede helft van de 13de eeuw. Parallel met de rechterlag de linkeroever. Die kade werd dan waarschijnlijk gevormd door zuidrand van de Korenmarkt, de huidige Slekstraat. Midden 13de eeuw had Damme dus een U- vormige havenkom met kades aan de Jacob van Maerlant-, Kerk- en Slekstraat. In de 14de eeuw versmalde de haven van Damme tot een kanaalhaven tussen de Spey- en Slekstraat. Van toen dateert de houten kade die in 1950 in de Slekstraat werd teruggevonden. De vondst deed Philippe Duprez hopen een juiste topografische kaart aan te leggen van de verdwenen oude Damse haven.
De stadsontwikkeling van Damme, 1180-1218. a) Eerste helft 13de eeuw b) Tweede helft 13de eeuw C)Na 1267 1) Halle en schepenhuis 2) Sint-Janshospitaal 3) O.L. Vrouwekerk 4) Sint-Katarinakerk 5) Koornmarkt 6) Nederen landweg 7) Nederen Bruggeweg (huidige Polderstraat) 8) Hoogstraat (huidige Jacob van Maerlantstraat) 9) straatnaam niet gekend (aanzet in huidige Slekkestraat) 10) Speiestraat 11) Vleeshouwersstraat (huidige Kattestraat).
Wij baseren ons voor de evolutie van de haven in de loop van de middeleeuwen op de kaart rechts die Johan Termote publiceerde bij zijn bijdrage over Ontstaan en stadsontwikkeling van Damme in 2000 jaar Zwinstreek uit 1985. Op zijn kaart (rechts) staat de monding van de Lieve in stippellijn aangegeven; dank zij de Lieve-atlas menen wij die stippellijn nu te kunnen invullen tot een volle lijn.
De Lieve-atlas van ca. 1690 (onder) beeldt de Lievebermen af vanaf Adegem tot Damme. Ze vormden een strook van 23 km met gemiddeld 20 roeden of 77 m breed. De Lieve liep pal in het midden van de strook, behalve tussen het Conduit en Damme, waar ze kronkelde. De strook zelf volgde wel een rechte lijn, op een lichte knik na. De 77 m strook dateert van bij de aanleg van de Lieve in 1262, want ze was nodig voor de aanleg van de dijken, die de hele breedte van de strook besloegen.
Als we ervan uitgaan dat 1) de strook in 1262 recht doorliep (stippellijnen, onder) tot aan de rechteroever van het Zwin, m.a.w. de verlenging van de Hoogstraat, d.i. de huidige Jacob Van Maerlantstraat, en dat 2) de Lieve bij de monding in het midden van de strook lag, tussen 2 stevige dijken die aansloten op de Zwindijk, dan kunnen we de eerste sluis van de Lieve (cirkel) situeren op het kruispunt van de Hoogstraat-Zwindijk met de middellijn van de Lievebermen.
xxxxxxxxx