De ongelukkige dood van de knecht van de pastoor van Sijsele (1664)
Ronny Debbaut
Op Nieuwjaarsdag 1665 werd de feestvreugde van sommige Sijselenaars verstoord door een gerechtelijk onderzoek. Joos Dannekin, dienstknecht van de pastoor van Sijsele, was op 30 december 1664 een "violente" dood gestorven. De wet van Sijsele trommelde vijf getuigen op om hen te ondervragen over het verdachte overlijden van de knecht van pastoor Hendrik Demunter.¹
Martientje Moerman, 40 jaar oud, "dienstmaerte" van de pastoor, verklaart dat Joos op 4 mei 1664 op Sijsele was komen wonen ten huize van de heer pastoor. Joos had verschillende malen geklaagd over pijn in zijn borst. Maandag laatstleden, op 29 december, had hij meer dan ooit geklaagd. De dag daarop lag hij geruime tijd te bed en 's avonds was hij "quaelick" geworden en gestorven "door eenen kateerne² die het herte overvallen heeft".
Olivier D'Hondt, landsman te Sijsele, 34 jaar oud, verklaart dat Joos Daenekin, dienstknecht van de pastoor, op 29 december 1664 verscheidene keren bij hem bouten³ en stro was komen halen. Joos was toen gezond en goedlachs. Toen D'Hondt diezelfde avond bij de pastoor langsging, zei deze dat zijn knecht van het paard gevallen was en te bed lag. Joos klaagde dat zijn buik pijn deed. Toen hij hem vroeg of hij van zijn paard gevallen was, gaf hij geen antwoord omdat, zo meende D'Hondt althans, hij niet wilde uitgelachen worden. 's Anderendaags, 30 december, ging hij verschillende keren gaan zien naar de zieke jongen. Omstreeks 6 uur 's avonds was hij overleden.
D'Hondt had gehoord van Antoine Van Loo dat Joos op het paard van de pastoor zou gesprongen zijn, dat aan het grazen was op het kerkeland. Van Loo had de jongen met zijn buik op het paard zien liggen en had hem zien vallen, maar wist niet te zeggen of het paard hem had "ghesmeeten".
François De Rots, jongman, koster van Sijsele, 34 jaar oud, getuigt dat Joos Daenekin sinds zijn aankomst op de parochie op 4 mei 1664 tot zijn overlijden naar behoren heeft gediend als knecht van de pastoor. Op maandag 29 december was Joos rond de middag het paard van de heer pastoor gaan halen, dat aan het weiden was op het pastorieland achter de hof van de pastoor. Hij heeft van verschillende kinderen, aan wie hij als schoolmeester les gaf, horen zeggen dat Joos die dag van het paard zou gevallen zijn. Ook Antoine Van Loo had hem dat verteld. Nadat Joos thuis was gekomen had hij aan de koster geklaagd over pijn in zijn buik en schouder. 's Namiddags ging de koster de stal binnen, waar Joos op zijn buik op het stro lag. Hij vroeg of hij de knechten van Olivier D'Hondt niet moest halen om hem te helpen bij zijn werk. Joos vroeg om dat niet te doen, want die knechten zouden met hem lachen en hij wou graag "eenen treffelicken peerdeknegt" zijn.
Hij zei dat zijn kwaal binnen een halfuur wel over zou zijn. Maar het draaide anders uit. Joos bleef de dag daarop te bed en stierf in de vroege avond in bijzijn van de koster. Kort voor zijn overlijden kwam er etter en bloed uit zijn mond. Na zijn dood bleef er bloed en etter uit zijn neus lopen.
Jan De Bruyckere, zoon van Jacques, 64 jaar oud, timmerman te Sijsele, "hem geneerende met diversche soorten van ambachten ende onder andere met het cureren van diversche quetsuren", werd door de pastoor op dinsdagmorgen 30 december verzocht om zijn dienstknecht te komen verzorgen. Hij vond Joos op zijn bed en vroeg hem wat hem scheelde. Joos had pijn in zijn buik, een weinig onder de navel. De Bruyckere bestreek zijn buik met enige oliën "seer bequaem tot alle quetsuren" en zegt geen uitwendige tekenen te hebben gezien aan zijn buik. De jongen had wel veel pijn toen De Bruyckere zijn buik aanraakte. Hij klaagde ook over pijn aan schouder en borst. Toen hij gevraagd werd of hij van het paard gevallen was of dat het paard hem geschopt had, zei hij dat hij gevallen was "geheel misselick" en niet wist hoe hij gevallen was of zelfs of hij geschopt was door het paard. Diezelfde avond is de knecht van de pastoor gestorven. 's Anderendaags kwam Jan De Bruyckere van de uitvaart van Pieter Van Lee en ging naar het dode lichaam zien, waar hij bloed en etter uit de neus zag lopen.
Antheunis Van Loo, zoon van Niclais, landsman te Sijsele, 42 à 43 jaar oud, heeft op maandag 29 december 1664 de dienstknecht van de pastoor gezien, toen die het paard van de pastoor ging halen dat aan het weiden was op het pastorieland achter de kerk. Hij zag dat de knecht op het paard wilde springen, maar er niet heeft kunnen geraken en met zijn buik is blijven liggen op de rug van het paard, dat een eindje doordraafde met de knecht daarop liggend. Toen kwam het "kachtele"⁴ van het paard erbij lopen en beide dieren liepen door. Hij heeft de knecht van het paard zien vallen, maar kon niet zeggen of het paard hem geschopt of geslagen had. Het zicht daarop werd hem belemmerd door een kanthaag.
Deze "informatien" van de wet van Sijsele werden voorgelegd aan de bisschop van Brugge, die zijn toestemming gaf op 2 januari 1665 om het lijk van Joos Daenekin te ontgraven om een lijkschouwing te verrichten "ter voldoenynghe van justitie". De arme dienstknecht van de pastoor is, zo blijkt uit de getuigenverklaringen, gestorven aan een kwalijke val van een paard. Het gerechtelijk onderzoek werd niettemin consciëntieus uitgevoerd om alle twijfel uit te sluiten.
Voetnoten
- Bron: R.A. Kortrijk, Bruine pakken nr. 6557.
- "kateerne": cfr. Frans "catharhe" = grote verkoudheid.
- "bout" betekent ook: stoppeleinde = ondereinde van een afgemaaide strohalm (L. De Bo, Westvlaams Idioticon, 1892)
- "kachtele" = jong veulen.