'T ZWIN RECHTEROEVER
NIEUWSBRIEF 'T ZWIN RECHTEROEVER VZW
AFGIFTEKANTOOR 8340 DAMME 1
September '01 Jaargang 2/1 Driemaandelijks VU: Jacques De Groote Vlienderhaag 4 8340 Damme
Ons funerair erfgoed
Michel van den Broeck
In het jaar 2000 werd tijdens de twaalfde Open Monumentendag speciale aandacht besteed aan het funerair erfgoed, met andere woorden het cultuurhistorisch patrimonium op de begraafplaatsen. U herinnert zich ongetwijfeld nog dat in het jaar 2000 het thema voor de Open Monumentendag Tijd was; welnu de dood is één van de meest directe confrontaties met tijdelijkheid en eindigheid. In de funeraire kunst wordt het begrip tijd op zeer diverse wijzen verbeeld en tastbaar gemaakt.
Tijdens het Ancien Régime was het gebruikelijk de doden in de onmiddellijke omgeving van de kerk te begraven. Rijke en vooraanstaande personen werden doorgaans in de kerk zelf begraven. De vele grafplaten en monumenten in onze kerken herinneren nog aan dit gebruik. Het begraven in de kerk en in de dichtbebouwde centra vergrootte de kans op het uitbreken van epidemieën. Hygiënische overwegingen werd tijdens de 18de eeuw dan ook paal en perk gesteld aan dit gebruik. Keizer Jozef II vaardigde op 26 juni 1784 een decreet uit waarbij het onder meer verboden werd nog langer in de kerk te begraven en waarbij het verdwijnen van de kerkhoven uit stedelijke centra werd opgelegd. Buiten de stadsmuren moesten nieuwe begraafplaatsen aangelegd worden die niet alleen openstonden voor katholieken, maar ook voor andere levensbeschouwingen. Het decreet van Jozef II stuitte op veel verzet en slaagde er uiteindelijk enkel in om een einde te stellen aan het begraven in kerken. Het was pas met Napoleons decreet van 12 juni 1804 dat het begraven in de steden definitief tot het verleden behoorde. Hetzelfde decreet riep ook de individuele begravingen en de vergunningen van onbeperkte duur in het leven. Voortaan kon iedereen op een afzonderlijk perceel begraven worden, er een grafmonument oprichten en dit voor onbepaalde duur. Heel wat katholieke stedelingen bleven echter wel hun toevlucht zoeken tot de landelijke kerkhoven, waar ze wel nog in de onmiddellijke omgeving van een kerk begraven konden worden. Dit verklaart bijvoorbeeld het groot aantal oude grafmonumenten op hert kerkhof van Sint-Kruis (Brugge).
Tijdens de late 18de en de vroege 19de eeuw werden vooral eenvoudige vlakke zerken en rechtopstaande steles gebruikt. Onder invloed van de ontdekking van necropolen uit de klassieke oudheid evolueerden de graftekens tot sterk driedimensionaal uitgewerkte monumenten, gaande van obelisken tot echte paviljoentjes. Het neoclassicisme is tijdens de eerste helft van de 19de eeuw de overheersende stijl in de funeraire kunst. De katholieke burgerij zal vanaf 1850 meer en meer de voorkeur geven aan de neogotiek, de stijl bij uitstek voor het katholicisme. Liberalen en vrijzinnigen gaven dan weer de voorkeur aan neorenaissance, neobarok en later ook het eclecticisme (mengeling van diverse stijlen). Nieuwe stijlen zoals het art nouveau, art deco en modernisme maakten vanaf ca. 1895 vastgelegd in de basistekst van de Brugse Stedelijke Commissie voor Graftekens, d.w.z.dat zowel werd rekening gehouden met de historische, kunsthistorische, archeologische, industrieel-archeologische, volkskundige e.d.m. betekenis van het individuele monument als met het ensemble-aspect en de landschappelijke waarden. Dit moest enerzijds resulteren in het afbakenen van landschappelijk waardevolle zones en anderzijds in het aanduiden van waardevolle individuele graftekens. Het verslag dient als voorstel voor selectie dat op elke begraafplaats apart wordt verantwoord. Bij de te bewaren graftekens is nog een onderscheid gemaakt tussen in situ te bewaren elementen en elementen die voor verplaatsing in aanmerking komen. De laatstgenoemde categorie behelst voornamelijk gietijzeren grafkruisen. Ze kunnen bv. opgesteld worden langs omheiningsmuren of gegroepeerd worden op grasperken (zoals bv. te Sint-Kruis). Het verslag stelt tevens voor de interessante onderdelen van verwijderde zerken te bewaren, zoals bv. bronzen koppen en reliëfs, porseleinen beeldjes, vazen en vlammen, platen met grafschriften e.d.m... Deze elementen kunnen later een plaats krijgen in een "lapidarium".
Het verslag vermeld een belangrijke beperking nl. de graftekens waarvan de concessie niet vervallen is werden niet onderzocht. Nochtans behoren hier zeker enkele van de rijkste en meest belangrijke exemplaren bij. Er zal dus in de toekomst een nieuwe evaluatie moeten vertrekken van de toestand die na de komende ontruiming op de verschillende begraafplaatsen zal gegroeid zijn en waarbij andere zaken zeldzaam zullen geworden zijn. Het ware wellicht eenvoudiger in de nabije toekomst een globaal onderzoek door te voeren van alle te bewaren gedenktekens.
Haar statuten indachtig, nl. het actief streven naar het behoud van het cultuurhistorisch patrimonium, beschouwt de v.z.w. 't Zwin Rechteroever te Damme het als haar dwingende plicht om niet alleen een gecoördineerd beleid inzake het funerair erfgoed in Groot-Damme te bewerkstelligen maar ook "over te gaan tot actie". De v.z.w. onderzoekt op dit ogenblik de mogelijkheid om waardevolle grafstenen, waarvan de concessie vervallen is en die mogelijkerwijze onder de sloophamer zouden kunnen vallen, zelf of via haar leden in concessie te nemen. Dit om een voorbeeld te stellen (cfr de kapel van SAREPTA) en een gewisse verantwoordelijkheid op te nemen voor een stuk erfgoed dat aldus van de ondergang kan worden gered. We proberen om U tegen het volgend nummer van dit tijdschrift onze strategie meer concreet en gedetailleerd te kunnen voorstellen.
Bronvermelding
- "In de steigers – Monumentennieuws uit West-Vlaanderen – zevende jaargang 2000 – nummer 1 pp. 9-12.
- "De begraafplaatsen van Groot-Damme - Kunsthistorisch verslag over de graftekens waarvan de concessie vervallen is", Jean van Cleven, Aalter, december 1986 - januari 1987.