Mijnsherenland van Moerkerken
Vanaf 1882 verbleef Frederik van Eeden met Martha van Vloten jaarlijks in de zomer in Mijnsherenland van Moerkerken en dit gedurende tien jaar. In 1889 verbleef hij einde mei - begin juni in Spanje en schreef er een gedicht 'Een visioen van Spanje', dat het Hof van Moerkerken oproept, waar hij vandaan zou verblijven.
Goed Holland's heemel leek laag en bleek,
toen ging ik van huis, alleen, en week
naar landen ver-weg gelegen
waar geen neevel is en geen regen.
Daar viel in mijn oogen, dien glans ontwend,
verblindend het blauw van de luchte-tent-
mijn lijf dronk het zongoud en diep azuur,
mijn ooren ruischten, mijn bloed was vuur.
De anjer brandt rood in het donker haar,
schoon zijn de menschen met trotsch gebaar,
Ik wil dat hun oogen mij vriendelijk zijn,
Hoe heb ik geleefd zonder zonneschijn!
Door oleander en rooze omringd,
Wil ik zingen dan zang die men wiegelend zingt,
het hoofd achterover, de oogen loom,
van lust en kleuren en zwaar aroom.
Toen zag ik op, en zag een schoon gezicht:
daar rees heel ver in schemrig morgenlicht
't verschiet was violet, de lucht leer-grijs
een schoon matgoud en zilverwit paleis.
Ik zal abeele'en wilgenloover, frisch-
zilverig blinkend als een witte visch,
die wendt in 't water, - en de peppels staan
zwaayen in wind, met wijd gehouden blaan.
Vóór zag ik water en veel bleekgroen
waarover 't wasyen zilver glijden liet
en blanke vonken dansten op en neer
zacht op en neer, op het zachtgolvend meer
Dan kwam een weiland, 't scheiste groen
met witte en geele bloemen overal,
ook die bewogen met het windgetij
en knikten door elkaar in 't gras der wei
Booven al uit rees 't wonderschoone huis,
't stond vast en stil in wind en loofgeruisch,
het dak bleek-goud, de muren zilver-bleek,
daartegen klom zacht-roode wingerd bleek
Veel grijze duiven vlogen af en aan,
en spreeuwen zwart, wier fluite ik kon verstaan.
De zon ging rijzen van haar roode baan
gloeide door 't waas op gouden geevel aan
In bloemen, bloemen stond het gansche huis,
'k zag winden wit en rozen donkerblond
en zonnebloemen, vlammend geel omrand
en paarsche asters met oranje hart.
Ik zag 't maar kort, doch scherp en wonderklaar
'k wist het een schijn, doch voor alle eeuwen waar,
'k herkende 't land, en wist met één wenk sterk
mijn lijf zijn thuis voor goed, zoolang het werk
Uit: Van de passielooze leelie, Verzen door Frederik van Eeden, Amsterdam 1901, 1920, p. 22-24.