☰ Extra

Jacobus Lambiot

Chirurgijn-barbier, brouwer en herbergier in het zeventiende-eeuwse Westkapelle.

Johan Deckers

Rond middernacht, in de nacht van 1 op 2 april 1654, ontstond brand in de oven van de bakkerij van Joos van Heulledonck op de westzijde van de    De parochie Westkapelle maakte deel uit van het ambacht Oostkerke in het Brugse Vrije, maar bevatte een aantal enclaves die behoorden tot de kerkelijke heerlijkheid De proosdij van Sint-Donaas (zowel tot het Proossche als het Kanunnikse). Ter plaatse werd de proosdij vertegenwoordigd door Joos vanden Berghe, hoofman ten Proosschen en Jan Devos, officier ten Proosschen ende Caneunincschen.

Twee dagen later stuurde de Proosdij de stedehouders Tiene en Nieburch ter plaatse die een aantal getuigen, waaronder de hoofdman en officier van de Proosdij en pastoor Willem Jennyns  ondervroegen. Uit hun verslag[1] bleek  dat niet minder dan dertien woningen en bijgebouwen in de as waren gelegd, waarbij ook één dode viel. De kerk bleef gespaard.

Naast de bakkerij vielen onder andere de pastorie en het huis van de koster, beiden ten noordoosten van het kerkhof ten prooi aan de vlammen. Ook een huuseken mette brauwerie ende toebehoorten, toebehoorende Jacques Lambiot daerinne dat woont Loys Coppens, staende ter westsyde vande voorseyde plaetse ging in de vlammen op (zie Fig. 1).

De Staat van Goed van Jacques Lambiot maakt ook nog melding van een herberg die op het terrein van zijn brouwerij stond ….gheweest sijnde eene herberghe ghenampt St. Jooris nu afgebrant … mette oostzijde anden heerweg int dorp.[2] .

De vroegste sporen van Jacobus Lambiot vinden we terug naar aanleiding van zijn eerste huwelijk met Anna Crosy(e) op 8 juli 1645 in de parochiekerk van Westkapelle[3]. Anna Crosy was de weduwe van de Westkapelse chirurgijn Michiel Toursel die in 1644 overleed na een handgemeen met de molenaar Michiel Van Nieuwenhuyse, tevens dismeester van de parochie[4].

Uit dit huwelijk zouden drie kinderen geboren worden, die telkens enkele dagen na de geboorte gedoopt werden (renatus): Anna (3/11/1646), Petrus (24/10/1649) en Jacobus (15/02/1654). Deze laatste overleed al na twee maanden (26/04/1654). In de geboorteakte van zijn dochter Anna in de parochieregisters werd ook zijn beroep vermeld: syrurgys.

 

Afbeelding1Figuur 1:    De dorpskern van Westkapelle rond 1650

1. De bakkerij waar de brand ontstond  
2. Herberg St. Joris en brouwerij (eigendom Jacobus Lambiot)
3. de kosterie
4. de pastorie
5. Het Gildenhuis.   
Stippellijn: mogelijk gebied waarin de brand woedde.

Kaart naar  COORNAERT, M. Een grote Brand te Westkapelle in 1654 in Rond de Poldertorens jg. XXI nr. 4, p. 154.

Na het overlijden van Anna Crosy op 31 mei 1661 huwde Jacobus een jaar later, op 8 juli 1662, met Antonia Toursel(le) met wie hij nog drie kinderen zou hebben: Maria (20/7/1663), Jacobus (14/12/1664)  en Catharina (9/5/1666). De eventuele verwantschap tussen Antonia en chirurgijn Michiel Toursel is onduidelijk.

Enkele maanden na het overlijden van Jacobus Lambiot - hij werd begraven op 15 oktober 1666 met een dienst in de Westkapelse parochiekerk -  huwde zijn weduwe Antonia Toursel op 29 maart 1667 met Petrus Fays (begraven op 28 december 1678), eveneens chirurgijn.

Afbeelding2Figuur 2: Vermelding parochieboek St. Niklaaskerk Westkapelle : 1566 octobris 15 Inhumatus mr Jacobus Lambiot syrurgus omnibus sac munitus.  (Is) begraven mr Jacobus Lambiot chirurgjjn voorzien van alle sacramenten.

Jacobus Lambiot als chirurgijn - Het medische landschap in de 17de en 18de eeuw

Tot op vandaag is er, bij gebrek aan degelijk bronnenmateriaal of de inventarisatie ervan, nog maar weinig onderzoek verricht naar plattelands-chirurgijns in de zeventiende en achttiende eeuw [5].

Medici of artsen stonden bovenaan de ladder van de medische hiërarchie en hadden een theoretische opleiding gevolgd aan een universiteit. Men vond ze enkel in de steden en ze behandelden alleen inwendige ziekten. Ze stelden diagnoses en schreven geneesmiddelen voor, maar raakten de patiënt niet aan. Indien er een operatie nodig was, werd die uitgevoerd door een chirurgijn, onder het goedkeurend oog van de arts.

In de middeleeuwen was de opleiding van de medici gebaseerd op de leer van onder andere Galenus en Hippocrates, waarbij de Griekse humorenleer een centrale plaats innam[6]

Midden zestiende eeuw kwam hierin langzaam verandering, op gebied van anatomie met  o.a. Andreas Vesalius (1514-1564),  en door de ontdekking van de bloedsomloop door William Harvey (1578-1658). Deze onderzoeken legden de basis voor de ontwikkeling van de huidige geneeskunde, maar vonden pas heel traag hun weg naar de lagere niveaus in steden en zeker op het platteland. 

Stedelijke chirurgijn-barbiers  stonden hiërarchisch een trapje lager dan de medici en hielden zich vooral met uitwendige en praktische geneeskunde bezig:  aderlaten, tandtrekken, wondverzorging, zetten van breuken, toedienen van klysma’s, ….  Om het beroep van chirurgijn te kunnen uitoefenen in de steden werd men verondersteld een stage te lopen (in Brugge drie jaar) bij een erkend chirurgijn. Vanaf de 17de eeuw organiseerden de gilden in de steden ook opleidingen voor de chirurgijns, zoals anatomische demonstraties, dikwijls onder het toeziend oog van medici. Daarnaast moest een chirurgijn in spe ook een examen afleggen vooraleer hij toelating kreeg het beroep uit te oefenen en een chirurgijnswinkel te openen. In Brugge namen de chirurgijns halfweg de zeventiende eeuw langzamerhand afstand van de barbiers, die zich meer en meer op lichaamsverzorging toelegden[7]. Op platteland bleef de combinatie chirurgijn-barbier langer lopen dan in de steden.

Plattelandschirurgijn-barbiers stonden nog een trede lager dan de stadschirurgijns. Ze leerden de praktijk vaak uit de eerste hand, van vader op zoon. De eisen waren niet zo streng als in de stad, en ze werden niet aan een examen onderworpen.

In het graafschap Vlaanderen was er dan ook weinig of geen controle door een gilde op de plattelandschirurgijns. Aangezien er geen medici op het platteland waren, gingen ze wel eens hun bevoegdheid te buiten en  schreven ze inwendige medicatie voor, die ze dan ook zelf afleverden. De baete van inschulden van teere chirurgie ende gehaelde bieren ende wijn[8] in de Staat van Goed van Jacobus Lambiot maakt meerdere meldingen van openstaande schulden voor het leveren van medicijnen. Ook bij moeilijke bevallingen werden de plattelandschirurgijn-barbiers te hulp geroepen. 

De vooruitgang in de medische ontwikkelingen drong maar heel moeizaam door op het platteland. Tot einde 18de eeuw waren het aderlaten en het purgeren nog steeds de meest toegepaste technieken van de chirurgijn-barbiers.

Begin achttiende eeuw werd er van hogerhand voorzien in een betere en vooral meer wetenschappelijke opleiding voor de plattenlandschirurgijns. Een plakkaat van 27 juli 1724 verkondigde: Niemant en vermag ten platten Lande de Chirurgie te exerceren ende Medicamenten prescriberen, ’t en zy alvooren geadmitteert seynde by een geapprobeert Collegie ofte Universiteyt[9].

Waar Jacobus Lambiot zijn opleiding kreeg is niet bekend, maar hij had wel degelijk contact met de Brugse medische wereld: dokter Thomas Montanus[10] was op 8 juli 1662 getuige op zijn huwelijk met Antonia Toursel (Montano doctore medico). En bij het doopsel van zijn zoon Jacobus (14/12/1664) was dokter Montanus aanwezig als peter.

Bij zijn voorganger Michiel Toursel, met wiens weduwe hij huwde en wiens inboedel hij hoogstwaarschijnlijk overnam, is er sprake van vijf ofte zes boucken laeckende de chirugiens die zich in de chirurgijnswinkel bevonden[11].

We mogen er dan ook van uit gaan dat door de aanwezigheid van enkele boeken en de contacten met de Brugse medische wereld er toch enige vakkennis aanwezig was bij Jacobus Lambiot.

De chirurgijnswinkel

Afbeelding3

Figuur 3: Adriaen Brouwer Het gevoel (Wikimedia Commons)  circa 1635.

De chirurgijnswinkel was meestal een kamer in het huis van de chirurgijn. Heel wat schilderijen hebben de chirurgijn en zijn winkel als onderwerp, zoals Het gevoel van Adriaen Brouwer (figuur 3). De inrichting was meestal heel sober. De patiënt zit met een pijnlijke grimas op een stoel, terwijl de chirurgijn hem behandelt. Op tafel staat een bekken, ligt een doek en staan enkele flesjes, nodig voor de behandeling.  Aan de muur van een verder kale kamer hangt een plank met daarop enkele potjes en flessen, daaronder hangt een houten fluit aan een haakje.  Op de achtergrond staat een derde persoon toe te kijken.

Er zijn weinig of geen vermeldingen van de inboedel van chirurgijns-winkels in Staten van Goed terug te vinden. Ook bij Jacques Lambiot is er slechts een summiere beschrijving te vinden: wat potten, glazen, siroopflessen en kannen met alle tgone dat tot dewinckel is raeckende[12].

De Staat van Goed van zijn voorganger Michiel Toursel[13] geeft een duidelijker beeld wat zich in de winkel van een plattelandschirurgijn bevond: chiropen van violetten, chiropen pectorael, plaesters ende salven ende ander medicamenten, potten met olie van diveersche soorten, flasschen, ontrent X ofte XII scheersen , vier paer schaeren ende saeghen, een trepanie met ander instrumenten convenable tot de practicque van chirugien met vijf ofte zes boucken laeckende de chirugiens ende is tsamen weerdich bevonden de somme van thien ponden grooten[14].

Jacobus Lambiot als herbergier - brouwer

Vaak oefende de plattelandschirurgijn-barbier een nevenberoep, dikwijls herbergier, uit om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Lambiot’ s voorganger Michiel Toursel was herbergier[15] en de halfbroers Jacques en Juliaan van Riebeke, beiden meester-chirurgijn respectievelijk in Dudzele en Ramskapelle, hadden tussen 1690  en 1720 een herberg met brouwerij als woning[16].

Blijkbaar werd in tegenstelling tot de brouwerij, de herberg St. Jooris die ook afgebrand was (zie hoger) niet herbouwd, want twee jaar later, in 1656, is er sprake van een huus twelcke een herberghe is, hedent s’daags genaempt Leopoldus, daar meestre Jacques Lambiot inne woont[17]. Ook de opvolger van Jacobus Lambiot, Pieter Fays, gehuwd met zijn Lambiot’s weduwe, woonde in 1670 in de Leopoldus, de herberghe daer meester Pieter Faes woont[18].

De herberg

Hoe een herberg er uit zag in de 17de eeuw kunnen we nu nog zien op schilderijen van 17de -eeuwse genreschilders als Jan Steen, Adriaen Brouwer of David Teniers de Jonge. Deze herbergscènes gaven echter meestal een vertekende, humoristische en ook moralistische  blik op de herbergcultuur uit de 17de eeuw, waarbij een aantal aspecten uitvergroot werden.

In tegenstelling tot nu was het interieur vrij eenvoudig: een vloer van gestampte aarde, wat tafels, stoelen en banken, enkele tonnen bier en wijn. Kleine vensters en kaarsen zorgden voor verlichting, een open haard voor de warmte. Er werd bier en wijn geschonken in kannen en kruiken. Ook thuis werd bier gedronken, die afgehaald werd in een brouwerij. De baete van inschulden van teere chirurgie ende gehaelde bieren ende wijn[19] maakt hier veelvuldig melding van. Zo was Jooris Goeman schuldich over leveringhe van bier, wijn, ende medecine[20] de som van 3lb. 7s. 7gr.

Bier was, door de meestal onbetrouwbare kwaliteit van het drinkwater, de volksdrank nummer één en werd dan ook dagelijks gedronken. Dat was het zogenaamde cleen bier[21],  bier met een laag alcoholgehalte, waardoor het niet lang bewaarde en waarvan er dus ook geen vermeldingen in de Staat van Goed zijn terug te vinden. Daarnaast had je ook het groot bier, dat sterker was en langer bewaarde. Bij Lambiot’s overlijden lagen in de kelder zeven en drie kwart tonnen groot bier, naast onder andere een zester (1/4 hectoliter) wijn[22].

De herberg speelde een belangrijke plaats in het toenmalige dagelijkse dorpsleven. Vanhee[23] onderscheidt dan ook drie belangrijke functies van de plattelandsherberg.

Zo was het een plaats waar bestuurlijke en administratieve activiteiten plaats hadden.  Coornaert vermeldt dat in Westkapelle de notabelen vergaderden bij herbergier K. Loeys en hij verschafte ook onderdak aan de lokale wacht. Ook de parochie rekening werd opgemaakt in zijn herberg[24].

Daarnaast had de herberg ook een economische functie,  als onderdak voor rondreizende marktkramers, handelaars, ambtenaren … Er was meestal opslagplaats voor goederen voorzien en contracten werden er afgesloten en bezegeld met het drinken van een glas.

Op de avond van 5 december 1665 overnachtten capitain De Bie, Mr. Vanleeuwen en Jan Tammineaux[25]  in de herberg van Jacobus Lambiot. Ze kwamen van Brugge en trokken de volgende ochtend naar tgroote fort als wanneer de dycken ontrent tsevle groote fort waeren gebroken. Ook de volgende nacht brachten ze door in dezelfde herberg[26].

Tenslotte speelde de herberg ook een grote rol in het sociale en culturele leven van het dorp. Het was een ontmoetingsplaats, waar men de laatste nieuwsjes kon horen; vanaf de 17de eeuw liet de overheid publieke ordonnanties in herbergen uithangen. En vooral voor de lagere klassen was het een belangrijke ontspanningsplaats: er werd gedronken, gelachen en er was plaats voor andere tijdverdrijven zoals het kaartspel, een bolletra of een schuttersgilde. Vrouwen kwamen er zelden. Meestal was aan een herberg een brouwerij verbonden en tapten ze dus hun eigen bieren.

Hoe lang Lambiot de herberg Leopoldus, na de brand in zijn herberg St. Jooris, openhield, is niet duidelijk. Bij zijn overlijden is er alleszins geen melding meer van een herberg in de Staat van Goed. Misschien werd in de voorplatte camer nog drank geschonken. Het interieur bestond uit twee groote tafels ende drije langhe deijlen, drije bancken, vier schraegen ende een opslaende tafel, een gantierken (?),  een deel stroomatten, een brandere. Verder nog acht bierpotten sonder decxsels,  een wieghe met een deckcleet ende een kussen[27].

De brouwerij

De Staat van Goed[28] maakt melding van …. een lyne zevenenveertig roeden proostland met de brauwerie daerop staande in syn mueren met backen, hoven, drafpitten, schuere, wagencot ende alle tgone daoertoe behoorende ……  Een drafpit was een put waarin brouwers draf bewaarden. Draf was het afvalproduct van granen en zaden, waaruit bier werd gebrouwen of alcohol gestookt en werd nog gebruikt als veevoeder. Ig. De Boodt was bij het overlijden van Jacobus Lambiot hem nog 2lb. 12s. 3gr. schuldig voor levering van draf[29].

Zoals hoger vermeld stond naast de brouwerij ook de afgebrande herberg St. Jooris op dit stuk proostland.

Dit stuk land lag binnen de prochie van Westcappelle noortwest van de kercke int dorp commende mette zuutsyde jegens d’erfve ende huus van Adriaen Valenborst, mette noortzyde an thuus ende landt van Laureyns Osten, mette westzyde an tlandt van de kinders van Adriaen De Grieck ende mette oostzijde anden heerweg in dorp eertijts twee stien (steen) gheweest sijnde ende nu as elcanderen gheapplicqiuert.

Het stuk land was belast met syne gherechten proostschult en verder ook met renten gelt an mynheere van Oostkercke ende de disch van Westcappelle[30].

Een 17de -eeuwse plattelandsbrouwerij is niet te vergelijken met de hedendaagse industriële brouwerijen. Enkel wat primitief brouwmateriaal was aanwezig.

In de brauwerie  vonden we terug: een brauketel met schoue, een braucuupe, een ijser gaeck om het vier af te trecken, twee slachgaekers , stuucmanden, drafmanden, drafgreepen, een vloote om bier in te coelen, een coelback, en verder nog een aantal vaten, trechters en een graenscuppe[31].

In de gang lagen er twee bierbomen (juk om biervaten te dragen).


De opvolgers van Jacobus Lambiot: twee zonen stapten in zijn voetsporen als chirurgijn.

  1. Petrus Lambiot

Afbeelding4Figuur 4:  Petrus Lanbiot. Hij is tot het middel voorgesteld naast een tafel waarop een hart ligt. In zijn linkerhand houdt hij
een scalpel dat met de punt, net als zijn rechterhand,  wijst naar zijn lijfspreuk in de rechter benedenhoek van het schilderij: Exacte et Prudenter

(Nauwkeurig en voorzichtig).

De achterzijde van het schilderij vermeldt: PETRUS LANBIOT. FRANCO_BRUGENSIS. / DECANUS 1692. 1713. 1714. 1715.
OBIIT / 14 APRILIS 1728. - 
Olieverfschildering Musea Brugge - https://collectie.museabrugge.be/collection/

work/id/0000_GRO0609_I

Zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, Petrus Lambiot (ook wel als Lanbiot vermeld)[32] werd op 9 april 1671 in de kamer van de chirurgie, gelegen in het Steen op de Burg te Brugge, ingeschreven als vrije meester in de chirurgie. Een opleiding van minimum drie jaar bij een erkende chirurgijn en een examen voor een commissie, waarin onder andere Thomas Montanus zetelde, gingen hieraan vooraf[33].  Waar zijn chirurgijnswinkel gevestigd was in Brugge is niet bekend. Petrus Lambiot was een belangrijke figuur in de Brugse chirurgijnswereld. Zo leidde hij zelf ook heel wat leerknechten op, was vier maal deken van de chirurgijnsgilde, twee jaar Lector Secundarius[34] en vanaf 1711 griffier van de gilde[35]. In 1688 publiceerde hij Kort verhael van den loop soo van den Chijl als van 't Bloet met al hun eyghendommen: mitsgaders den oorspronck ende loop, soo van dierelycke gheesten, als vanden Dauw ofte Lympha. Naer het welcke volght een kleyne Beschryvinghe vande wonden des Hoofts: zynde twee Materien seer profytigh voor alle Leerlingen, die hun in de Ontleedt, ende Heelkonste willen volmaecken. In dit werkje, dat vooral gericht was op de toekomstige chirurgijns, beschreef hij de melkvaten die het chijl[36] vervoeren. Hij  had het verder nog over de bloedsomloop en eindigde met een bespreking van de hoofdwonden en de behandeling ervan.          

Tenslotte was hij van 1711 tot 1725 stadschirurgijn[37] en wat later ook chirurgijn van het Brugse Vrije[38]. Petrus Lambiot overleed op 79-jarige leeftijd en werd op 14 april 1728 begraven in de voormalige Sint-Walburgakerk. 

Uit zijn huwelijk met Joanna Vanhier in de Brugse Sint-Walburgakerk  (29 oktober 1673) kwamen zeven nakomelingen voort: Franciscus (14/10/1674) met Thomas Montanus als dooppeter, Joannes (14/11/1677) die op jonge leeftijd stierf; Joanna (13/06/1679); Joannes Bonaventura (23/06/1681); Albertina (26/09/1683), Catharina (29/10/1687) en Barbara (?).

Franciscus, de oudste zoon van Petrus, trad aanvankelijk in de voetsporen van zijn vader. Op 16 december 1694 werd Franciscus Lambiot, zoon van confrater Lambiot voor vijf schellingen ingeschreven als leerknecht bij zijn vader[39]. Na drie jaar zat zijn opleiding er op: Franciscus Lambiot , leerknegt van syn vader Pieter Lambiot de 6° van december 1697 heeft syns tijd voldaan[40]. Eigenaardig genoeg komt hij verder niet in de examinatieboeken voor, en wordt er ook nergens melding gemaakt dat hij als chirurgijn werkzaam zou zijn geweest. In het academiejaar 1696-97 duikt Franciscus Lambiot Brugensis op in de matrikels, het inschrijvingsregister, van de Oude Universiteit Leuven aan de rechtsfaculteit facultate juris civilis[41]. Maar Gods wegen zijn ondoorgrondelijk en uiteindelijk ging Franciscus’ leven nog een heel andere richting uit. In 1701 kreeg hij zijn verlofbrieven tot het diaconaat en in 1704 was hij onderpastoor te Oostkamp. Vier jaar later werd hij benoemd tot pastoor te Sint-Michiels en vanaf 4 april 1712 vinden we hem terug als pastoor te Dudzele[42]. Hij stierf er op 15 april 1722 en werd begraven in de St.-Pieters-in-de-Bandenkerk vóór het Leonardus-altaar. Zijn ruitvormige, wit marmeren grafsteen kan nog steeds bezocht worden. 

  1. Jacobus Lambiot

Afbeelding5Figuur 5: Jacques Lanbiot.
Hij is in dezelfde houding voorgesteld als zijn broer Petrus, een driekwart figuur naast een tafel met kleed waarop een schedel die hij aanwijst met een scalpel. Daarboven staat zijn lijfspreuk:  Nosce Te Ipsum ( ken je zelf) ). De achterkant van het schilderij vermeldt: JACQUES LANBIOT FRANCONENSIS / DECANUS 1722. 1728. 1736. 1737.  

Olieverfschildering Musea Brugge: https://collectie.museabrugge.be/collection/
work/id/0000_GRO0611_I

Met dokter Thomas Montanus als dooppeter, een vader Jacobus en halfbroer Petrus als chirurgijn was de vijftien jaar jongere Jacobus meer dan voorbestemd voor een medische carrière Op 5 april 1690 werd hij ingeschreven als meester-chirurgijn, na het beëindigen van zijn leerperiode en het afleggen van het examen voor een commissie waar ook zijn broer Petrus deel van uit maakte[43].

https://collectie.museabrugge.be/collection/ work/id/0000_GRO0611_I " width="300" height="252" />Hij was gehuwd met Magdalena De Reuse (18 juli 1690), samen hadden ze zeven dochters en één zoon, waarvan enkele op jonge leeftijd stierven. Jacques Lambiot overleed in Brugge op 3 december 1741 en werd begraven in de Sint Kathelijnekerk nabij de Gentpoort. Deze kerk werd in de 19de eeuw vernietigd.

Zijn jongste dochter Anna (° 26/ 07/ 1706) werd op 10 oktober 1742 ingeschreven als vrij cruydenier in de Neerynghe van de Cruydhalle[44]. Ze was gehuwd met de weduwnaar Cornelius Vanballenberghe (°14/11/1682), die stamde uit een geslacht van cruydeniers en zelf sinds 1709 was ingeschreven in de Neerynghe van de Cruydhalle[45]. Cornelius stierf nog geen twee jaar later en werd op 25 mei 1741 begraven in de Sint-Annakerk.

Het was trouwens helemaal niet ongewoon dat vrouwen het beroep van kruidenier uitoefenden; hetzelfde jaar van Anna’s inschrijving werd ook een zekere Isabelle Maes ingeschreven. En twee jaar later werd de jongste dochter van Cornelius Vanballen-berghe, Antoinette (Antonia) aanvaard als lid.

Kruideniers specialiseerden zich in de inkoop en verkoop van geneeskundige kruiden als grondstof voor het bereiden van geneesmiddelen. Stilaan gingen een aantal onder hen zelf de bereiding ter hand nemen en voor het gebruik afgewerkte medicamenten afleveren. Zo evolueerden sommige kruideniers tot apotekarissen[46].  

Anna werd begraven in de Brugse St. Salvatorkerk op 10 december 1743.

Met haar overlijden  kwam een einde aan de aanwezigheid van de naam Lambiot in de (vooral Brugse) medische wereld, een verhaal dat een eeuw eerder startte in Westkapelle.

Petrus en Jacobus, de beide zonen van Jacobus, leefden in een scharniermoment van de medische ontwikkeling, waarbij het chirurgijnsvak steeds meer wetenschappelijke onderbouw kreeg en zo evolueerde van gissen naar weten.

Vader Jacobus daarentegen ontplooide als plattelandschirurgijn- barbier nog een breed scala aan activiteiten, waarbij hij niet alleen medische zorg en lichaamsverzorging leverde, maar ook wijn, bier en zelfs dierenvoeder

Voetnoten 

[1]    BRUGGE Rijksarchief  INV 93 nr. 1567, f. 162 rv. - transcriptie: COORNAERT,  M. Een grote brand te Westkapelle (1654) in Rond de Poldertorens jg. XXI nr. 4, p. 151 - 156.

[2]    BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 5r.

[3]    Alle gegevens in dit artikel in verband met de burgerlijke stand komen uit de online parochieboeken ( Rijksarchief Brugge) en https://www.vrijwilligersrab.be/.

[4]    VANDEPITTE, G.  De dood van chirurgijn Toursel te Westkapelle  in  Rond de Poldertorens, jg. 30 (1988) nr. 4 p. 161-169.

[5]    VAN BORTEL,  T. Chirurgijns, geneeswijzen en gilden met bijzondere aandacht voor het graafschap Vlaanderen in de achttiende eeuw. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling KUL (2000).

[6]    Volgens de humorenleer was er in het menselijk lichaam een evenwicht tussen de vier lichaamssappen of humores: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Veel ziektes waren te wijten aan een teveel van één van de humores, waardoor het evenwicht verstoord werd. Om dat evenwicht te herstellen waren verschillende methoden, één van de voornaamste was het aderlaten bij een teveel aan bloed. Deze humorenleer was onderdeel van een breder kader bestaande uit een systeem van vier elementen (aarde, water, lucht en vuur) en kwaliteiten (warm, koud, droog, vochtig) die onderling verbonden waren met de humores en die ook beïnvloedden.

[7]    VAN PUYMBROECK, K.  De organisatie en het sociaal statuut van de Brugse chirurgijn-barbiers in de late 17e en 18e eeuw. Onuitgegeven licentiaatsverhandeling UGent (1997).

[8]    BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 18r – 26v.

[9]    Vierden Placcaet-Boeck van Vlaenderen p. 39-41.

[10] De in Diksmuide als Thomas Van Den Berghe (1617-1685) geboren arts werd in 1655 geneesheer-pensionaris van de stad Brugge  en geneesheer in het St-Janshospitaal. Acht jaar later werd hij ook geneesheer-pensionaris van het Brugse Vrije. In 1662 lag hij aan de basis van het Sint-Lucas-broederschap, de medische beroepsvereniging. Toen in 1666 een pestepidemie uitbrak in Brugge werd hij benoemd tot hoofdverantwoordelijke van de pas opgerichte Caemer vande Ghesontheyd. Over deze epidemie schreef Montanus het werkje Qualitas Loimodea sive pestis Brugana anni MDCLXVI (1699). - BOELAERT,  Johan R.  Zes eeuwen infectie in Brugge 1200-1800 (2012) p. 52-53.

[11] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 1° reeks 2243 f. 3v.

[12] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 14v.

[13] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 1° reeks 2243 f. 3r.

[14] Violet (driekleurig viooltje) siroop werd gebruikt tegen de hoest, was waterafdrijvend, purgerend en bloedzuiverend. Pectorale siroop was een borst- of hoestsiroop. Plaasters (emplastra) zijn pleisters die een werkzame of helende stof bevatten. Scheersen of scharen verwijzen naar de barbierfunctie. Schaeren, saeghen en trepanie (om schedelboringen te doen) duiden op de chirurgijnfunctie. 

[15]   VANDEPITTE,  G.  De dood van chirurgijn Toursel te Westkapelle  in  Rond de Poldertorens, jg. 30 (1988) nr. 4 p. 161-169.

[16] . ROOSE, Firmin  De Van Riebekes  Meester-chirurgyns te Dudzele en te Ramskapelle  in Rond de Poldertorens jg. 12 (1970) nr. 1 p. 2.

[17] COORNAERT, M., Westkapelle en Ramskapelle de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Westkapelle en Ramskapelle met een studie over de Brugse Tegelrie (1981) p. 431.

[18] COORNAERT, M., Westkapelle en Ramskapelle de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Westkapelle en Ramskapelle met een studie over de Brugse Tegelrie (1981) p. 431.

[19] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 18r – 26v.

[20] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 21v.

[21] Deze benaming wordt nog steeds gebruikt voor iets dat weinig belangrijk of van weinig waarde is: dat is klein bier.

[22] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 4v.

[23] VANHEE, P. Herbergen en brandewijnhuizen in het graafschap Vlaanderen in de tweede helft van de achttiende eeuw Onuitg. Licenciaatsscriptie UGent (2007), p. 9-36.

[24] COORNAERT, M., Westkapelle en Ramskapelle de geschiedenis, de topografie en de toponimie van Westkapelle en Ramskapelle met een studie over de Brugse Tegelrie (1981) p. 148-149.

[25] Jan Tammineaux was o.a. sluiswachter en tolambtenaar van de Spaanse koning. Zie DECKERS, J. De parochiekerk Sint-Jacob-de-Meerdere te Hoeke en haar grafzerken uit de 16de,  17de en 18de eeuw. in  Rond De Poldertorens Jg. LXIII - NR. 2 - Juni 2021 p. 73-75.                                

[26] BRUGGE Rijksarchief INV 44/1 – 421 Rekenynghe bewys …. Ghepresenteert in auditie XXXIen (sic) april 1666 f.33 r.

[27] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 9r.

[28] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 5r.

[29] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 19r.

[30] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 5rv.

[31] BRUGGE Rijksarchief Brugse Vrije Staat van Goed 3° reeks 6510 f. 13v– 14r.

[32] DECKERS, J. Pieter Lambiot (1649-1728) en de chirurgijnsgilde in Brugge (1649-1728) in Biekorf jg. 2017 nr. 1 p. 44-63.

[33]   BRUGGE Stadsarchief OA 367   Boeck van alle de vrije Meesters Chirurgijns tsijdert den Jaere 1661 f. 4r.

[34] Hoger op de hiërarchische ladder stond de Lector Primarius.

[35] BRUGGE Rijksarchief Ambachten 50 f. 14 r.

[36] Chijl, een melkachtige vloeistof,  is het halfverteerd voedsel dat in het lichaam bewerkt wordt door sappen van o.a. maag en gal.

[37] BRUGGE Stadsarchief OA 216 Stadsrekeningen.

[38] DE MEYER, I.  Notice sur Pierre Lanbiot  Chirurgien Pensionnaire de l’Hôpital, de la Ville et du Franc de Bruges. (1846) p. 6.

[39]   BRUGGE Rijksarchief Ambachten 56  Chirurgiens Comptes 1684-1740  f.1r.

[40]   BRUGGE Stadsarchief OA 367/3  Memorieboeck van alle de Dekens mitsgaders Broederschap Cosmas en Damianus f.  21r.   

[41]   SCHILLINGS, A. De L'Université De Louvain vol. VII  21 décembre 1683 - fin février 1734 p.140 (1963) Bruxelles  Palais des Académies.

[42]   www.odis.be: Lambiot Franciscus.

[43]   BRUGGE Stadsarchief OA 367  Boeck van alle de vrije Meesters Chirurgijns tsijdert den Jaere 1661 f. 10v.

[44] BRUGGE Stadsarchief OA 370 Kruideniers Inschrijvingsregister 1682-1792   K2VI3 f 29v.

[45]   BRUGGE Sta +dsarchief OA 370 Kruideniers Inschrijvingsregister 1682-1792   K2VI3 f 28v.

[46]   VANDEWIELE,  Dr. Apr. L.J.  Geschiedenis van de Farmacie in België (1981)  p. 193.

Jacobus Lambiot

Johan Deckers

Rond de poldertorens
2023
04
107-118
BV
2025-01-14 11:32:31
Statcounter code invalid. Insert a fresh copy.