Antoon Watelle (+ 1765), conservaetre van Haere Majesteyts uytgaende ende incommende rechten
Guido Langouche
Op 22 juni 1761 richtte Jan Watelle een verzoek[1] tot de burgemeesters en schepenen van Damme, Hoeke en Monnikenrede om poorter te worden van de stad Damme. Jan Watelle woonde al vijf jaar in Damme[2]. Daarvoor woonde in het vlakbij gelegen Oostkerke. Hij was daar gaan wonen na zijn huwelijk in 1748 te Dudzele met Isabella De Cnock. De volkstelling te Oostkerke van 1748 vermeldt inderdaad Jan Watelle, chirurgijn, als plaatselijke neringdoener[3].
In zijn verzoekschrift van 1761 omschrijft hij zichzelf als meester chirurgijn en koopman binnen de stad Damme. Het statuut van poorter hield ontegensprekelijk voordelen in voor een koopman. Als poorter moest hij wel extra belastingen betalen, onder meer voor het in stand houden van de wallen van Damme, maar hij moest geen tol meer betalen als hij zijn goederen de stad in- of uitvoerde en er waren ook juridische voordelen bij kredietverlening en het aanspannen van rechtszaken. Poorters kwamen ook in aanmerking voor bestuurlijke functies in de stad. Zijn zoon Frans (Franciscus Jacobus) zou later burgemeester worden van Damme en ook zijn kleinzoon en achterkleinzoon zouden het burgemeesterschap bekleden, respectievelijk in Oostkerke en Damme.
Kinderen van poorters werden automatisch ook poorters van de stad. Vandaar dat aan Jan Watelle gevraagd werd om aan te tonen dat hij niet reeds poorter was van een andere stad. Neen, schrijft hij in zijn verzoekschrift, mijn vader had geene fixe domicilie en kon er ook geen hebben gezien zijn beroep als conservaetre van Haere Majesteyts uytgaende ende incommende rechten binnen de stad Brussel. Jan Watelle voegt bij zijn verzoekschrift een doopbewijs waaruit blijkt dat hij gedoopt werd op 6 maart 1723 in de Kapellekerk te Brussel.
Dit is blijkbaar voldoende overtuigend voor de schepenen van Damme, want op het einde van het verzoekschrift wordt genotuleerd dat de supplicant geadmitteerd wordt als poorter dezer stede.
Jans vader en moeder waren Antoon Watelle en Catharina Deprez. Ze huwden te Brussel, in dezelfde Kapellekerk, op 2 maart 1717. Het huwelijksbewijs is verder uiterst bondig en vermeldt naast de namen van de gehuwden alleen nog de namen van de getuigen, waaronder Nicolaas Watelle, met de vermelding “broer van de bruidegom”.
In de parochieregisters van de O.L.Vrouwkerk van Damme vinden we dat deze Antoon Watelle, afkomstig uit Honnecourt in het bisdom Kamerijk, te Damme overleed op 17 december 1765, “circiter 80 annorum”, op de leeftijd van ongeveer 80 jaar. Twee jaar later staat in het parochieregister van Damme het overlijden vermeld van zijn vrouw, Catharina Deprez, uit Brussel, ongeveer 74 jaar.
De parochieregisters van de paroisse Saint Nicolas van Honnecourt van vóór 1720 zijn verloren gegaan in de eerste wereldoorlog. We hebben dus geen geboortebewijs van Antoon Watelle kunnen vinden. Op één van de eerste pagina’s van het huwelijksregister van Honnecourt vanaf 1720 vinden we het huwelijk van broer Nicolaas. Het is gelukkig een heel uitvoerig document. We vinden er de namen in van de ouders van Antoon en Nicolaas: Nicolaas Watelle en Françoise Massy. Vader Nicolaas is van beroep manœuvre, handarbeider, en zoon Nicolaas is van beroep chirurgijn. Het beroep van chirurgijn blijkt zowaar in de genen van de familie Watelle te zitten want ook poorter Jan was chirurgijn en ook zijn zoon Frans. Het huwelijksbewijs van Nicolaas junior vermeldt eveneens dat zijn oudere broer Antoon Watelle op zijn beurt de lange meerdaagse reis, hoogstwaarschijnlijk per koets, ondernomen heeft van Brussel naar Honnecourt om getuige te zijn op het huwelijk van zijn broer. De pasgehuwde broer Nicolaas was echter geen gelukkige toekomst beschoren. Hij overleed te Honnecourt in 1724, 4 jaar na zijn huwelijk, op de leeftijd van 27 jaar. Hij liet wel een zoon na die op zijn beurt veel kinderen zou hebben en ongetwijfeld nakomelingen met familienaam Watelle in het Kamerijkse tot op vandaag.
Stamboom van de oudst bekende leden van de familie Watelle
In hetzelfde jaar 1724 overleed niet alleen Nicolaas jr. maar 3 maanden later ook zijn jonge echtgenote Marie Denis. Zijn vader Nicolaas sr. was het jaar ervoor overleden en zijn zus Marguerite twee jaar ervoor. Toen enkele jaren later ook Francoise Massy, de moeder van Nicolaas jr. overleed was zowat de helft van de oudst bekende leden van de familie Watelle in een kort tijdsbestek overleden, sommigen van hen heel jong. Dit doet ons vermoeden dat één of andere besmettelijke ziekte de ronde deed.
Om het ouderlijk plaatje van Antoon Watelle te Honnecourt volledig te maken vonden we in de registers van de paroisse Saint Nicolas nog de leeftijden bij overlijden van vader Nicolaas (overleden 1723, 61 jaar) en moeder Françoise Massy (overleden 1728, 65 jaar). Dit betekent dat de ouders van Antoon Watelle geboren werden toen de regio Kamerijk nog deel uitmaakte van de Zuidelijke Nederlanden onder de Spaanse Habsburgers. Hetzelfde jaar dat Lodewijk XIV Frans Vlaanderen veroverde en definitief inlijfde (1678, vrede van Nijmegen) bij Frankrijk gebeurde dit ook met het aartsbisdom Kamerijk.
Door een gelukkig toeval vonden we ook de huwelijksdatum van de ouders van Antoon: 1688. Ze huwden echter niet in Honnecourt maar in de aangrenzende buurgemeente Aubencheul-aux-bois. De oudere parochieregisters van Aubencheul-aux-bois zijn ook verloren gegaan in de eerste wereldoorlog, maar er was in de 19e eeuw een pastoor te Aubencheul-aux-bois, abbé Louis Boniface, die in 1859 niet alleen een boekje schreef over de geschiedenis van zijn parochie[4], maar ook een documentje opstelde met vanaf 1664 de “Noms et prénoms des parents, noms des enfants et date de leur naissance” dat bewaard gebleven is[5].
Uit het document van abbé Louis Boniface, 1859
We vinden in dit document ook een zus terug van Antoon en Nicolaas, Angélique Watelle, geboren in 1688. In de huwelijksregisters na 1720 van de paroisse Saint Nicolas te Honnecourt vinden we ook nog een halfzus, Barbe Watelle, geboren in 1685, uit een eerder huwelijk van vader Nicolaas met Marguerite Legrand. En tenslotte vinden we er nog een zus, Marguerite Watelle, geboren te Honnecourt in 1695.
Terug naar Antoon Watelle. Antoon Watelle uit Honnecourt is dus kort na de vrede van Utrecht, 1713, waarbij de Zuidelijke Nederlanden overgingen van de Spaanse naar de Oostenrijkse Habsburgers, te Brussel gehuwd. Hij kreeg er, voor zover we vonden, slechts één kind, zijn zoon Jan, en hij overleed te Damme. Vandaag heeft hij meer dan 50 nakomelingen met de familienaam Watelle, geconcentreerd rond Damme.
Waarom kwam Antoon Watelle van Kamerijk naar Brussel en waarom trok hij later van Brussel naar Damme, zijn fascinerende vragen voor een stamboomonderzoeker. Dit artikel doet een poging om een antwoord te formuleren op beide vragen. De vermelding in de poorterschapaanvraag van zoon Jan dat zijn vader conservaetre van Haere Majesteyts uytgaende ende incommende rechten was, was cruciaal om ons op de goede weg te zetten.
Wat was een conservaetre van Haere Majesteyts uytgaende ende incommende rechten ? Eenvoudig gezegd: een douanier. Na de machtsovername door de Oostenrijkse Habsburgers werd in de Zuidelijke Nederlanden een nieuwe douaneadministratie ingevoerd. Een interessante uitgebreide tekst over de douane in de 18e eeuw is op internet te vinden[6]. In 1718 werd de Luikse baron de Sotelet door de Oostenrijkse overheid aangesteld als admodiateur-generaal. Admodiatie is de term die gebruikt wordt wanneer de inning van douanerechten uitbesteed wordt. Zoals te vrezen valt is dit niet risicovrij. Ook in dit geval. Zowel baron de Sotelet als zijn opvolger baron Botson werden van corruptie beschuldigd en verdwenen uiteindelijk van het toneel. Vanaf 1737 inde de overheid zelf de douanerechten.
Niettegenstaande hij zich persoonlijk probeerde te verrijken wist baron de Sotelet wel een uitstekende douane-administratie op poten te zetten met aan het hoofd een “Bureau de régie des droits d’entrée et de sortie” te Brussel. Tot grote vreugde van stamboomonderzoekers rond voorouders-douaniers is een uitgebreid archief van deze douane-administratie bewaard gebleven in het Belgisch Rijksarchief. In de Oostenrijkse tijd werd deze douane-administratie bijgehouden in het oude paleis op de Coudenberg te Brussel van de hertogen van Brabant, van de latere Bourgondische hertogen en van Karel V. De jammerlijke brand van dit paleis op 3 februari 1731 vernietigde niet alleen dit historische paleis met zijn pronkzaal, de Aula Magna, maar ook het douane-archief tot voor 1731.
Sfeerbeeld in het Brusselse Rijksarchief
Brugge
In dit archief[7] vinden we in 1731 inderdaad Antoon Watelle terug in dienst van de douane-administratie. Op dat moment is hij tewerkgesteld bij het douanedepartement van Brugge in de functie van “garde aux portes”, stadspoortwachter, die aan de Brugse stadpoorten namens de douane de in- en uitvoer van goederen van en naar het buitenland controleert en zo nodig de verschuldigde douanerechten int.
Douane-ambtenaren hadden geen vaste woonplaats. Ze werden regelmatig overgeplaatst naar andere douane-kantoren met de evidente bedoeling te vermijden dat ze te erg ingeburgerd geraken en vriendschapsbanden aangaan met handeldrijvende medeburgers. Kortom om corruptie te voorkomen. Zo vinden we dat Antoon Watelle achtereenvolgens gestationeerd werd in Oostende, Brugge, Gent, Nieuwpoort, opnieuw Gent, opnieuw Oostende, een derde keer Gent, Kortrijk, Komen-Wervik (onder het gezag van het douanedepartement Ieper) en in de stad Ieper zelf. Een volkomen normaal scenario voor een douane-ambtenaar die van her naar der kon verplaatst worden onder de twintigtal douanedepartementen die in de Zuidelijke Nederlanden operationeel waren. Deze douane-departementen hadden meestal een aantal douaneposten “te velde” onder hun gezag, zoals de post van Komen-Wervik onder het gezag van Ieper, die we later zullen tegenkomen. Samen waren er in de Zuidelijke Nederlanden een tweehonderdtal douaneposten die in totaal een 900-tal douaniers in dienst hadden. Gemiddeld dus een veertigtal douane-beambten per departement.
Er waren vier graden onder het douanepersoneel in de douanedepartementen: twee leidende bureelfuncties van ontvanger en controleur en twee actieve functies van garde (als stadspoortwachter of als garde “te velde”) en brigadier (aan het hoofd van enkele gardes).
Zo vonden we een personeelslijst terug van 7 september 1731 van het douanedepartement Brugge waarop Antoon Watelle vermeld staat als één van de negen stadspoortwachters. Het douanedepartement Brugge had de maand voordien een instructie ontvangen van het hoofdbureau te Brussel om een volledige personeelslijst op te stellen met vermelding van alle namen, geboorteplaatsen, hun karakter, of ze de nodige talenkennis hebben die vereist is op de plaats waar ze gestationeerd zijn, hun loon, wie hen benoemd heeft bij de douane-administratie, en welke posten ze voordien bezet hebben met de respectievelijke data.
Een hoogst ongewoon verzoek, op het eerste gezicht, van een hoofdkantoor dat – zoals elders duidelijk blijkt – de administratie strak in handen houdt, en dus al die gegevens toch wel moest hebben. Ongetwijfeld het gevolg van de grote brand van het paleis te Brussel. Een dergelijke personeelslijst is natuurlijk ideaal voor een archief-onderzoeker die meer wil te weten komen over een douanier.
Bij Antoon Watelle staat “naar eigen zeggen geboren te Brussel (zonder vermelding van geboortedatum of leeftijd), aangesteld te Oostende door admodiateur Botson op 6 augustus 1725 en nadien overgeplaatst naar Brugge. Hij kent een beetje Vlaams. Zijn jaarloon bedraagt 220 Brabantse gulden.”
Bij alle andere acht stadspoortwachters te Brugge staat hetzelfde loon vermeld. Naast de ontvanger, de controleur, de brigadiers en de negen stadpoortwachters in dienst, staat ook vermeld dat er één post vacant is door het overlijden van een stadspoortwachter en dat ze eigenlijk twee stadspoortwachters meer nodig hebben. Er staan ook nog enkele betaalde bedienden vermeld die onder meer toezicht houden op het textiel-magazijn en het magazijn voor boter en kaas. Plaatsen waar in beslag genomen goederen werden bewaard en op een later ogenblik openbaar verkocht.
De ondergetekenden van het begeleidend schrijven naar de directie te Brussel, de ontvanger en de controleur van het douanedepartement van Brugge, vermelden uitdrukkelijk dat ze geen weet hebben dat één van hun ambtenaren een commerciële activiteit zou uitoefenen, wat ongetwijfeld verboden is voor een douanier in functie, en ze vermelden bovendien dat ze – conform het geldende douane-reglement - aan hun douanebeambten verboden hebben om gelijk welke bijdrage te ontvangen van handelaars, vervoerders en bootsmannen op straffe van ontslag.
Volgens het hierboven geciteerde artikel6 over de douane in de 18e eeuw was het ontvangen van steekpenningen schering en inslag onder de douanebeambten. Vandaar dat er tientallen omzendbrieven werden verstuurd om te herinneren aan dit verbod. Dat ook Antoon Watelle hiermee te maken kreeg blijkt verder. De salarissen waren niet echt royaal. Een gewone arbeider verdiende ongeveer 100 Brabantse gulden op jaarbasis terwijl een vakman zoals een timmerman een jaarloon had van ongeveer 200 Brabantse gulden. Ze moesten zelf instaan voor hun huisvesting en hun verplaatsingen. De douaniers kregen wel een premie als ze een inbeslagname konden doen. Brigadiers te paard kregen ook een jaarpremie van 80 Brabantse gulden voor het onderhoud van hun paard, maar voor de aankoop moesten ze zelf instaan. Een aantrekkelijke kant van het overigens zware beroep met vele overplaatsingen die het familieleven niet bevorderden, was dat ze na hun opruststelling een pensioentje ontvingen van de douanedienst.
In het Rijksarchief vonden we nog een latere personeelslijst van het douanedepartement te Brugge, deze keer voor 1737, met gegevens en deze keer ook met evaluaties van de douaniers. Dit keer wordt Antoon Watelle als volgt omschreven: “Antoon Watelle, geboren te Brussel, 43 jaar oud, in dienst sinds 1722 in Oostende, daar aangesteld door de Sotelet en Botson, en daarna overgeplaatst naar deze stad.” Een van zijn oversten schrijft dat Antoon Watelle “bekwaam” is. Een andere overste, controleur Corbeels, schrijft dat Antoon Watelle een “zeer goede inspecteur” is die “recent enkele opmerkelijke vangsten heeft gedaan”.
Het zal de lezer misschien opgevallen zijn dat er wat discrepanties zijn met de eerdere gegevens die we hierboven vermeldden. Zo staat er in beide evaluaties dat hij geboren is te Brussel, wat in tegenstrijd is met de geboorteplaats Honnecourt, die we uitvoerig hebben toegelicht. De voor de hand liggende verklaring is dat zijn buitenlandse nationaliteit wellicht een probleem vormde voor de overheidsfunctie die hij bekleedde. Dat hij dit verborg is ook misschien de reden dat er in de evaluatie van 1731 expliciet geschreven staat dat hij “op eigen zeggen” geboren was te Brussel, maar er geen bewijs voor kon aanbrengen. De beruchte brand van het centrum van Brussel, na de Franse beschieting met brandbommen in 1695, vormde een ideaal rookgordijn om het ontbreken van een doopbewijs te rechtvaardigen.
Daarnaast is er zijn leeftijd. Volgens het overlijdensattest van de pastoor te Damme was Antoon Watelle bij zijn overlijden op 17 december 1765 ongeveer 80 jaar. Vermoedelijk geboortejaar dus 1685. Bij de personeelsevaluatie van het departement Brugge in 1737 vertelt hij dat hij dan 43 jaar is. Vermoedelijke geboortedatum dan 1694. We hebben nog één latere leeftijdsvermelding gevonden, in een personeelslijst van 1749 op een van zijn latere standplaatsen, waarin staat dat hij 51 jaar is (en geboren in Brussel). Vermoedelijke geboortedatum is dan 1698.
Is Antoon Watelle nu geboren in 1685, 1694 of 1698 ? We hechten het minste waarde aan de leeftijd door de pastoor vermeld in het overlijdensregister van de O.-L.-Vrouweparochie te Damme. Alle leeftijden die we gecontroleerd hebben in dit overlijdensregister, wanneer we ook een doopbewijs hadden, bleken verkeerd te zijn. Vermoedelijk maakte de pastoor dus telkens alleen maar een ruwe schatting. Vaak een overschatting. Bovendien huwden de ouders van Antoon Watelle pas in 1688 wat een geboortedatum van 1685 voor Antoon erg onwaarschijnlijk maakt. De tweede datum, 1694, is een beetje verdacht omdat – zoals reeds gezegd - de brand van Brussel misschien als rookgordijn gebruikt wordt om zijn echte geboorteplaats te verbergen. De laatste datum, 1698, is biologisch onwaarschijnlijk omdat zijn broer Nicolaas pas geboren was. Als conclusie van deze discussie hebben we de neiging om de geboorte van Antoon ergens te vermoeden rond 1690 à 1693, netjes tussen de geboortedata van zijn zussen Angélique en Marguerite.
Er is nog een derde discrepantie. Wanneer trad Antoon Watelle in dienst bij de douane? Volgens het Brugse personeelsbestand van 1737 was dit in 1725 en te Oostende, terwijl er in latere documenten steeds over 1722 gesproken wordt. Feit is dat zoon Jan in 1723 te Brussel geboren werd, wat moeilijk te combineren lijkt met een werkadres te Oostende, maar of dit invloed had op zijn tewerkstellingsdatum weten we niet.
Families van douanebeambten volgden soms de wisselende standplaatsen, wat geen sinecure was, maar soms ook niet. We weten dat zoon Jan in 1737 school liep in het college van de Augustijnen te Brugge[8] en vanaf 1740 in de leer ging bij chirurgijn De Vliegher te Brugge8 en we vermoeden daarom dat de vrouw en zoon van Antoon Watelle in Brugge woonden, de standplaats waar hij veruit de langste termijn – meer dan 10 jaar - verbleef. En er wellicht ook bleven wonen en Antoon later niet volgden in zijn steeds wisselende standplaatsen na 1742.
In het douanedepartement van Brugge komt half 1741 een plaats van brigadier vrij. De plaatselijke ontvanger en controleur richten in juli 1741 een schrijven aan het hoofdbureau te Brussel waarin ze aanbevelen Antoon Watelle te bevorderen tot brigadier “want hij is zeer alert en erg plichtsbewust”. Hij wordt inderdaad bevorderd wat betekent dat hij voortaan aan het hoofd staat van een plaatselijk korps van stadspoortwachters en het vergulde insigne van douanier zal dragen op zijn koppelriem in plaats van het bronzen insigne van garde. Belangrijk is dat hij een loonsverhoging krijgt van 220 tot 300 Brabantse gulden op jaarbasis.
Op 11 oktober 1741 stuurt het Brusselse hoofdbureau een brief aan het douanedepartement van Brugge waarin ze stellen dat het hun ter ore gekomen is dat onvoldoende controles gebeuren in de haven van Brugge. Ze stellen daarom voor om ook brigadier Watelle in te schakelen in de douanecontroles in de Brugse haven.
Half 1742 is er een incident bij die havencontroles. Het Rijksarchief bevat een bundeltje van een tiental documenten die dit incident in detail beschrijven. Uit dit dossiertje blijkt dat de lading van schepen die de haven verlieten met bestemming buitenland gecontroleerd werd door de douane, en dat het de gewoonte was dat de schipper een fooi van “10 schellingen wisselgeld” (ongeveer 3 Brabantse gulden) gaf aan de douaniers. Die fooien werden samengelegd (brigadier Antoon Watelle hield die bij) en achteraf dan verdeeld onder de douaniers die instonden voor de controles in de haven. Nu was er op 24 april 1742 een schipper, genaamd De Brabandere, die de haven wilde verlaten met twee scheepsladingen rogge bestemd voor Nederland. Om een of andere reden had hij geen zin de gebruikelijke fooi te geven aan de douaniers. Een en ander leidde tot een hoogoplopende woordenwisseling met de dienstdoende brigadiers Samson en Watelle. De schipper diende een klacht in omdat de brigadiers Samson en Watelle blijkbaar hem het douanedocument dat de lading moest vergezellen niet meteen uitreikten maar het – als drukkingsmiddel ? – even “lieten liggen” in het douanekantoor in de haven.
Daarop volgde een onderzoek door de plaatselijke douanerechter De Blauwe. Elk douanedepartement had een autonome douanerechter die allerlei betwistingen in verband met douane moest onderzoeken en zijn conclusies opsturen aan het Brusselse hoofdbureau. Tot hun verdediging voerden de betrokken brigadiers aan dat het betalen van deze fooi een gewoonte was die sinds mensenheugenis bestond en ook gebruikelijk was in de havens van Oostende en Nieuwpoort. Maar rechter De Blauwe kon alleen maar besluiten dat dit gebruik strijdig was met de wet. De douaniers werden verplicht de fooien die geïnd waren tijdens het voorbije jaar terug te betalen. Het hoofdbureau van Brussel tilde blijkbaar toch niet al te zwaar aan dit incident want het ging niet in op de suggestie van rechter De Blauwe om de betrokken brigadiers te degraderen. Blijkbaar werden dit soort overtredingen bijna nooit bestraft door Brussel, voor zover de staatskas niet rechtstreeks werd benadeeld. Er ging wel een instructie naar de douanekantoren van Brugge, Nieuwpoort en Oostende om te wijzen op de ontoelaatbaarheid van deze praktijk.
Misschien ten gevolge van dit incident werd brigadier Antoon Watelle in oktober 1742 overgeplaatst naar het douanedepartement Gent. Anderzijds was Antoon Watelle al ongewoon lang (meer dan tien jaar) op eenzelfde standplaats gebleven en een overplaatsing zat er allang aan te komen. Daar zou de komende jaren verandering in komen. Het was zeker gebruikelijk ervaren brigadiers zoals Antoon Watelle regelmatig te verplaatsen zodat ook jongere douaniers konden profiteren van hun kennis en ervaring.
Gent
Het douanedepartement van Gent had aan het hoofdbureau van Brussel om meer douanepersoneel gevraagd om de smokkel over de Nederlandse grens beter te kunnen bestrijden. Het hoofdkantoor ging hier maar gedeeltelijk op in. In een schrijven van 25 augustus 1743 stelde het hoofdbureau onder meer voor om van tijd tot tijd brigadier Watelle aan het hoofd van een aantal douanegardes op stap te sturen langs de meest bekende smokkelwegen.
Eind december 1743, na iets meer dan een jaar gediend te hebben in Gent, volgde een nieuwe overplaatsing, en zo zou het de komende jaren voortdurend gebeuren. Antoon Watelle kreeg de opdracht zich vanaf 1 januari 1744 te melden op het douanedepartement van Nieuwpoort.
Nieuwpoort
In West-Europa woedde sinds 1740 een nieuwe internationale oorlog. Een aantal landen weigerden de Pragmatieke Sanctie te aanvaarden, die bepaalde dat Maria Theresia keizerin zou worden van Oostenrijk na het overlijden van haar vader. De Zuidelijke Nederlanden zouden niet buiten het strijdgewoel van deze Oostenrijkse successieoorlog blijven. De Franse koning Lodewijk XV zag de kans schoon om een nieuwe poging te doen, zoals zijn vader, zonnekoning Lodewijk XIV voor hem, om de Zuidelijke Nederlanden in te palmen. Hij schaarde zich aan de zijde van de tegenstanders van Maria Theresia. In het zuiden van West-Vlaanderen stellen zich vanaf maart 1744 al problemen met de Fransen die er steden bedreigen. Hoewel Nieuwpoort niet meteen rechtstreeks werd bedreigd voelden ze toch de hete adem van de Franse invallers.
Aan het hoofd van het departement van Nieuwpoort stonden op dat ogenblik ontvanger Coppieters en controleur Louis Loot. Op zijn zachtst gezegd waren zij geen goede vrienden van elkaar. Elk om beurten stuurden ze brieven naar het hoofdbureau met klachten over hun collega. Ook brigadier Antoon Watelle zou hierin betrokken worden. In één van die brieven maakt bijvoorbeeld controleur Loot zijn beklag bij Brussel dat ontvanger Coppieters, wiens vrouw het jaar voordien overleden is, regelmatig afwezig is zonder toelating, en dat hij fouten maakt in zijn afrekeningen. Coppieters schrijft dan weer aan Brussel dat Loot in beslag genomen goederen in zijn privé woning laat opslaan.
In het archief steekt een schrijven van een plaatselijke handelaar te Nieuwpoort, Jacques Doncelet, naar het hoofdbureau te Brussel. Deze handelaar maakt zich zorgen over de veiligheid van zijn goederen in deze onrustige tijden waarbij onder meer in de havens van Nieuwpoort en Oostende veel soldaten aanwezig zijn en vraagt aan de douane of het niet mogelijk is samen met de douanediensten veilige magazijnen te huren te Nieuwpoort die goed afsluitbaar zijn en waar er twee sleutels nodig zijn om toegang te krijgen, één voor de douane en één voor de handelaar. In deze magazijnen zou hij graag zout opslaan dat per schip ingevoerd wordt uit Nederland voor het pekelen van haring en ook een hoeveelheid brandewijn en jenever.
Het hoofdbureau staat positief tegenover deze vraag en vraagt ontvanger Coppieters om te zoeken naar dergelijke magazijnen. In hetzelfde schrijven aan Coppieters en Loot van 16 april 1744 beveelt het hoofdbureau om vrije toegang te geven aan de brigadier Watelle en zijn gardes tot zijn douanekantoor te Nieuwpoort om er de boekhouding te controleren zonder dat ze hiervoor een rechtvaardiging moeten geven.
Coppieters is in zijn wiek geschoten en schrijft meteen terug naar het hoofdkantoor dat hij onaangenaam verrast is door deze verdachtmakingen. Hij zegt dat het waar is dat brigadier Watelle eerder in een gril gevraagd heeft om zijn boekhouding in te kijken. Op de vraag waarom hij dit wou, had de brigadier kortaf gezegd dat hij dit niet moest verantwoorden. Coppieters gaat verder en schrijft dat niet hij een berisping verdient, maar brigadier Watelle. Watelle is er alleen maar op uit te beschadigen en last te veroorzaken aan eerlijke mensen. Bovendien laat Watelle, met zijn ongebreidelde fantasie en zijn woedeaanvallen, na om hem respect te betonen in het douanekantoor van Nieuwpoort en dit in aanwezigheid van handelaars en vervoerders.
Weer een paar dagen later een brief uit Brussel die de ontvanger en controleur beveelt om hun plicht te doen en in vrede samen te leven met de andere douanebeambten en nieuwe meningsverschillen met de brigadier te vermijden.
Maar de strubbelingen in het kantoor van Nieuwpoort houden niet op. In juni 1744 gaat een brief van de burgemeester van Nieuwpoort naar Brussel, waarin deze zijn beklag maakt over controleur Loot. De burgemeester zou graag paarden stallen in een van de magazijnen die Loot gehuurd heeft voor opslag van goederen, maar Loot slaat die goederen blijkbaar niet op in zijn magazijn maar in zijn eigen huis.
Het Franse leger begint Zuid-Nederlandse steden in te nemen dicht bij de Franse grens. De douaniers van Adinkerke vluchten naar Nieuwpoort en nemen hun wapens en dossiers mee. Op 26 juni geeft Ieper zich over aan de Fransen. Ook Poperinge komt onder Frans bestuur. Loot schrijft aan Brussel dat hij zelf gezien heeft dat de Franse koning Lodewijk XV in hoogsteigen persoon verblijft in het kasteel van Vlamertinge. Ook de baljuw van Ieper heeft hij daar opgemerkt.
Er ontstaat een druk briefverkeer tussen Nieuwpoort en Brussel met vragen om instructies. Moeten zij de lonen betalen van al die gevluchte douaniers die hun toevlucht zoeken in Nieuwpoort, dat blijkbaar nog niet belaagd wordt, ongetwijfeld wegens de aanwezigheid van militairen in de haven ?
In het vlakbij gelegen Diksmuide zijn de Fransen ook al aanwezig en beginnen in naam van de Franse koning douanerechten te innen op de ingevoerde goederen op de wekelijkse markt. De Fransen bezetten bovendien een post op een steenworp van Nieuwpoort, schrijft Loot aan Brussel.
Loot krijgt het aan de stok met brigadier Watelle. In zijn brief van 27 juni 1744 maakt hij zijn beklag over zijn brigadier. Watelle overtreedt alle gezagsregels, zo schrijft hij, en doet alsof ik zijn ondergeschikte ben en niet andersom. “Hij brengt geen verslag meer uit over wat er gebeurt bij de gardes en ik verneem niets over de aan de gang zijnde weging en opslag van het zout uit twee boten in de magazijnen. Wanneer ik hem hierover op een rustige manier aanspreek ontsteekt hij in grote woede, hij uit verwensingen, hij slaat met grote kracht op de schrijftafels in het bureau zodat de schrijfstellen omvallen. Hij roept als een bezetene, zelfs in aanwezigheid van handelaars en vervoerders die hierover geschandaliseerd zijn. Ze zeggen dat de uitbarstingen van Watelle en zijn gebrek aan respect niet kunnen getolereerd worden. Hij bemoeit zich met alles, hij onderbreekt ons als we willen antwoorden aan diegenen die ons bezoeken. Hij voelt zich beledigd als ik hem vraag naar onze sleutel van het magazijn waar het zout opgeslagen wordt. De eerste dag van het opslaan van dit zout heb ik hem niet gezien. Hij heeft me de sleutel gebracht na de tweede dag en heeft mij dan toegesproken met een totaal gebrek aan respect en terughoudendheid. Ik heb hem bij de arm genomen en hem naar buiten, naar de straat, geleid en de deur van het bureau op slot gedaan. Deze morgen is hij opnieuw verschenen. Omdat ik verhinderd was heeft mijn vrouw hem de sleutel van het magazijn gegeven. Misschien was hij wel gekomen om mij te mishandelen. Ik heb geen idee wat zijn bedoelingen waren.”
Loot maakt zich ongerust en vraagt aan zijn oversten te Brussel om maatregelen te nemen opdat hij niet zou blootgesteld worden “aan dezelfde wandaden die hij pocht gedaan te hebben in Frankrijk wanneer hij officier was in het leger”.
Misschien is fransman Antoon Watelle wat zenuwachtig door de aanwezigheid van Franse troepen “op een steenworp afstand”. Wellicht ook is dit officierschap wat grootspraak, maar dit is toch wel een heel verrassende uitspraak van Antoon Watelle die aan zijn werkgever steeds beweerd heeft dat hij in Brussel geboren is. We komen op deze belangrijke uitspraak terug op het einde van dit artikel.
De aanwezigheid van de vrouw van Loot in het douanebureau van Nieuwpoort lijkt ook ongewoon. Maar niet in het licht van wat we later lezen in de douane-archieven. Enkele jaren later, na tussentijdse overplaatsingen, is Loot terug te Nieuwpoort, dit keer als ontvanger. Zijn controleur Jacques Vanderlinden schrijft het volgende aan Brussel over zijn collega “ontvanger Loot is alleen maar goed om iedereen het leven zuur te maken, zoals hij steeds overal gedaan heeft, en is bij iedereen hiervoor gekend. De kooplieden van Nieuwpoort klagen erg over hem en over zijn vrouw, die de echte baas is van het douane-bureau, zoals de brigadier en alle bedienden in deze stad kunnen getuigen …”
Af en toe vinden we in het archief een externe evaluatie van het personeel van een douanedepartement, vooral na 1750. In een van die evaluaties (van 1752) lezen we dan weer het volgende over de zojuist genoemde controleur Vanderlinden “Vanderlinden is als een imbeciel. Hij is hoogstens goed voor het bureau van Nieuwpoort, waar er geen ontspanning is.” Over Loot schrijft de evaluatie dan weer het volgende “Loot voldoet voor Nieuwpoort. Als een echte lastverkoper slaagt hij erin iedereen te ergeren en wanorde te scheppen in heel zijn departement.” Hoogst merkwaardige weinig fijnzinnig geformuleerde evaluaties …
Een echte krabbenmand dus, dit douanebureel van Nieuwpoort, waar iedereen het met iedereen aan de stok heeft en waar de pot de ketel verwijt dat hij zwart ziet.
Antoon Watelle zal het verder verloop van de oorlog niet meemaken te Nieuwpoort, want eind juli 1744 wordt hij terug overgeplaatst naar Gent
Gent
Het nieuwe verblijf in het douanedepartement van Gent is echter niet voor lang. Nauwelijks twee maand later, op 18 september 1744, volgt een nieuwe instructie vanuit Brussel. Antoon Watelle moet zich melden in het douanedepartement van Oostende.
Oostende
Het douanedepartement Oostende heeft als ontvanger Bossaert, als controleur Stenemeulen, twee brigadiers: Geeraert en Watelle, tien gardes en één matroos. Brigadier Watelle en enkele gardes worden in Oostende belast met de bewaking van het magazijn.
Het douanedepartement van Oostende is intern een toonbeeld van rust en verdraagzaamheid in vergelijking met dit van Nieuwpoort. In het archief is in elk geval geen correspondentie terug te vinden met klachten en verdachtmakingen van het soort dat bijna dagelijks verstuurd werd van uit Nieuwpoort.
Maar ook in Oostende heerst een oorlogssfeer. Allerlei troepen van bondgenoten van keizerin Maria Theresia komen er aan land. Vooral uit Engeland. Dit veroorzaakt dan weer extra moeilijkheden voor de douane. Zo ontstaat er een groot incident rond een verzegelde koffer in de haven die de Engelsen niet willen openmaken voor de douane “omdat hij militair materiaal bevat”. Er wordt gekibbeld en brigadier Geeraert wordt een tijdlang aangehouden door de Engelsen. Uiteindelijk neemt de douane de koffer in beslag en laat hem openmaken. Er blijkt alleen maar smokkelwaar in te zitten.
Er zijn berichten over het onder water zetten van enkele polders, maar uiteindelijk wordt in het personeelsoverzicht van Oostende gemeld dat in augustus 1745 de lonen voor een laatste keer betaald werden en dit tot de 23e van de maand, dag van de capitulatie van de stad. In 1745 vallen de Fransen immers volop de Zuidelijke Nederlanden binnen en behalen er de ene zege na de andere (Fontenoy 1745, Rocourt 1746, Lafelt 1747). Lodewijk XV is bij veel van die veldslagen persoonlijk aanwezig. Na zijn overwinning in de slag bij Lafelt in Limburg, soms ook de slag bij Maastricht genoemd, dat kort daarop werd ingenomen, laat hij een plechtig Te Deum zingen in de kapel van het kasteel te Alden Biezen.
Maar in de Oostenrijkse succesieoorlog keert het tij in het voordeel van keizerin Maria Theresia. Ze krijgt doorslaggevende steun van de Russische tsaar. De strijdende partijen sluiten de vrede van Aken op 18 oktober 1748 en de Fransen ontruimen terug de Zuidelijke Nederlanden. De oorlog heeft Frankrijk niets opgeleverd behalve duizenden doden. In de slag van Lafelt alleen al sneuvelden naar verluidt meer dan 10.000 Fransen.
De archieven van de douane zijn schaars over de periode tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog. Blijkbaar namen de Fransen de bestaande douanekantoren over en lieten de douaniers verder werken maar nu in dienst van de Franse koning. Bij hun terugtocht in 1748 namen de Fransen vaak de documenten van deze douanekantoren mee zodat we omzeggens niets terugvinden.
Zo vinden we in de douanearchieven niets over Oostende tussen augustus 1745, wanneer Oostende veroverd werd door de Fransen, en november 1748, de maand na de Vrede van Aken en het vertrek van de Fransen, wanneer we Antoon Watelle terugvinden op de persoonslijst van het douanedepartement van Gent.
We vinden Antoon Watelle wel terug in een acte van een Oostendse notaris, Philips Rijcx, van 9 juli 1746[9]. In deze acte geeft Antoon Watelle volmacht aan iemand van Honnecourt om namens hem op te treden in een financieel geschil aldaar. Belangrijk voor deze studie is dat Antoon Watelle in juli 1746 wel degelijk nog in Oostende is, dat hij nog altijd de functie van brigadier bekleedt, weliswaar nu in dienst van de Franse koning, en dat hij blijkbaar nog banden heeft met Honnecourt.
In november 1748 is hij niet meer te Oostende maar te Gent. Hij is in Oostende als brigadier inmiddels vervangen door een oude bekende, brigadier Samson, met wie hij de havenperikelen in Brugge doormaakte.
Gent
We vinden geen bijzondere vermeldingen over dit derde verblijf van Antoon Watelle te Gent, behalve één keer. De naam Watelle komt voor in een schrijven op 14 juli 1749 vanuit het douanedepartement Gent naar het hoofdkantoor te Brussel, waarin Gent antwoordt op het verwijt vanuit Brussel dat ze niet genoeg vangsten doen. Toch wel, schrijft Gent, “nauwelijks twee dagen geleden heeft brigadier Watelle iemand betrapt met 15 pond saffraan. Dit heeft de staat 140 Brabantse gulden opgebracht.”
Kortrijk
Op 13 augustus 1749 is het opnieuw zover en wordt Antoon Watelle overgeplaatst vanuit Gent naar het douanedepartement van Kortrijk.
In het archief steekt een personeelslijst van het departement Kortrijk, gedateerd 1749, met enkele technische gegevens van de personeelsleden en een kolom “goede en slechte eigenschappen”. Het is een interne evaluatie door de plaatselijke oversten zodat voor de ontvanger en de controleur niets staat ingevuld. Voor brigadier Watelle staat enkel dat hij pas recent aangekomen is.
De ontvanger en de controleur zijn geen onbekenden. Ontvanger is “lastverkoper” Louis Loot en controleur is “imbeciel” Vanderlinden. We hebben beiden al ontmoet te Nieuwpoort. Het drietal Loot - Vanderlinden en Watelle kunnen beslist geen vrienden genoemd worden, maar uit de bewaarde briefwisseling van het douanedepartement Kortrijk komen geen conflicten aan het oppervlak.
Brigadier Antoon Watelle krijgt vanuit Brussel de expliciete opdracht met zijn gardes te patrouilleren in de stad Kortrijk en ook bij de ondergeschikte douaneposten.
Hij doet dit blijkbaar met veel verve, want dit leidt op 28 oktober 1750 tot een protestbrief naar Brussel namens de Kortrijkse handelaars dat de ontvanger Loot en brigadier Watelle de internationale handel in goederen belemmeren door hun vele controles. We vinden in het archief geen documenten waaruit zou blijken dat aan deze klacht enig gevolg is gegeven. Wellicht vindt het hoofdbestuur dit eerder een positieve boodschap.
Op 26 februari 1751 ontvangt brigadier Antoon Watelle de boodschap dat hij overgeplaatst wordt naar de douanepost van Komen-Wervik. Deze douanepost valt onder het bestuur van het douanedepartement van Ieper.
Ieper
Het hoofbestuur in Brussel blijkt een steek te hebben laten vallen. Wanneer Antoon Watelle zich op 11 maart 1751 aanbiedt te Ieper bij ontvanger De Sutter en controleur Jason blijken dezen uit de lucht te vallen. Het hoofdkantoor is blijkbaar vergeten het douanedepartement van Ieper te verwittigen.
Ieper stuurt meteen op 12 maart een kopie van de aanstellingsbrief die Antoon Watelle bij zich heeft naar Brussel. Deze kopie wordt ondertekend door Antoon Watelle als zijnde conform met het origineel.
Dit is het enige document dat we in het archief vonden waarop we het persoonlijk handschrift van Antoon Watelle aantreffen.
Brussel maakt nog een tweede fout. Op 6 mei sturen ze een instructie aan Ieper dat brigadier Thomas Molitor uit het douanedepartement van Moeskroen aangesteld wordt op de douanepost van Komen-Wervik gezien daar een vacature is. Wanneer Ieper het hoofdkantoor wijst op het feit dat deze post pas bezet is door Antoon Watelle, krabbelen ze terug: “In antwoord op uw brief van 10 mei laten wij u weten dat het door een fout van de copiist is dat we geschreven hebben dat Molitor de plaats van brigadier zal innemen te Komen-Wervik, gezien we deze post al toegekend hebben aan N. Watelle”.
Thomas Molitor moet dus in Moeskroen blijven. Maar dit is zonder de waard gerekend, in de persoon van de burgemeester van Moeskroen. In het Rijksarchief steekt een brief van 9 bladzijden, ondertekend door 6 personen uit Moeskroen, waaronder de burgemeester en de baljuw. Zij willen kost wat kost dat brigadier Molitor vertrekt uit Moeskroen. Het is een ellenlang pleidooi dat uitlegt waarom Molitor weg moet. Ze ergeren zich blijkbaar vooral aan de godlasterende taal die deze Molitor voortdurend uitslaat, vooral als hij wat gedronken heeft, en geven hier tal van voorbeelden van, waarbij telkens vermeld wordt dat meerdere getuigen dit relaas kunnen bevestigen. Hij heeft ook op een overdreven wijze een jongen lastiggevallen die wat ingevoerd textiel verkocht van deur tot deur zonder hierop douanelasten te hebben betaald. Het toppunt is het feit dat Thomas Molitor twee keer met zijn pistool in de lucht geschoten heeft. De eerste keer is die kogel terechtgekomen in het strooien dak van een huis waardoor het begin van een brandje is ontstaan, dat gelukkig kon geblust worden. De tweede keer is de kogel terechtgekomen in de deur van een huis. Daar woonde een zwangere vrouw. Die had hierdoor wel een miskraam kunnen krijgen, schrijft de burgemeester, en dan zou Molitor één of misschien zelfs twee doden op zijn geweten hebben gehad.
Tegen zoveel argumenten kan Brussel niet op en in een schrijven van 23 september 1751 dragen ze het departement Ieper op om Antoon Watelle, die brigadier is op de douanepost te Komen-Wervik, toch te vervangen door Thomas Molitor en om Antoon Watelle dan maar dienst te laten doen als stadspoortwachter van Ieper.
Het hoofdbureau schrijft er niet bij of dit een degradatie betekent van Antoon Watelle van brigadier tot garde, en geeft ook geen argumenten waarom een degradatie nodig zou zijn. Maar de facto is dat natuurlijk zo, en vooral, het wordt door Antoon Watelle zo ervaren. Het lijkt er eerder op dat dit een derde vergissing of op zijn minst een ondoordachte beslissing is van het hoofdbureau te Brussel.
Antoon Watelle is in zijn wiek geschoten en schrijft een emotionele brief van drie bladzijden, gedateerd op 6 november 1751, om zijn beklag te maken over deze degradatie. Of liever, hij dicteert een brief en laat die neerpennen, met veel sierlijke krullen, door een ervaren briefschrijver. “Ik heb Hare Majesteit dertig jaren gediend”, zo schrijft Antoon Watelle, “als garde en als brigadier en dit in Nieuwpoort, Oostende, Brugge, Gent, Kortrijk, Wervik en Komen en heb dit steeds gedaan met veel ijver en op een eervolle manier. Ik kreeg hiervoor felicitaties van mijn oversten die me prezen voor mijn inzet voor de belangen van Hare Majesteit.” Antoon Watelle schrijft verder dat hij vermoedt dat zijn degradatie te maken heeft met valse klachten die tegen hem geuit zijn door een brigadier die momenteel te Menen is, maar deze klachten zijn onderzocht door de douanerechter, schrijft hij, en die bleken totaal ongegrond te zijn, zodat deze brigadier zijn woorden heeft moeten intrekken. Daarom smeekt Antoon Watelle het hoofdkantoor heel nederig om hem de post van brigadier terug te geven.
Over die onterechte klachten tegen Antoon Watelle door de brigadier van Menen hebben we niets teruggevonden in het archief. Daarom vermoeden we andermaal dat dit niet de oorzaak is van de de facto degradatie, maar de onachtzaamheid van het hoofdkantoor te Brussel met de aanstelling van Molitor in plaats van Antoon Watelle.
Antoon Watelle heeft deze brief zelf naar het hoofdkantoor te Brussel gebracht, zoals genoteerd staat in de marge van de brief. Antoon Watelle beging hierbij wel de onvoorzichtigheid om zonder toelating te vragen afwezig te zijn op zijn post aan de stadspoort van Ieper. Deze onterechte afwezigheid werd door zijn oversten te Ieper gerapporteerd aan Brussel, zoals ook genoteerd staat in de marge van zijn ontvangen brief. Antoon Watelle besefte niet dat op een dergelijke onterechte afwezigheid om naar het hoofdkantoor te Brussel te reizen een zware sanctie stond. Zoals we ook voor een gelijkaardige overtreding vonden in het archief werd dit bestraft met verlies van loon. Het hoofdkantoor te Brussel liet aan zijn oversten De Sutter en Jason weten dat ze aan Antoon Watelle moesten meedelen dat hij één maand loon zou verliezen, en dat hij, bij herhaling, zou kunnen ontslagen worden.
De apotheose van dit drama staat genoteerd in een laatste brief die we in het Rijksarchief terugvonden, waarop de naam Watelle voorkomt, gedateerd op 16 november 1751. Het is een brief van ontvanger De Sutter en controleur Jason aan het hoofdbureau. ”Op 11 november”, schrijven ze, “hebben we aan garde Watelle meegedeeld dat we op bevel van het hoofdkantoor een maand van zijn wedde moeten inhouden en dat hij, als hij opnieuw ongewettigd afwezig zou zijn, zou kunnen ontslagen worden. Daarop heeft Watelle niets anders geantwoord dat hij erkende dat hij zonder toelating naar Brussel was geweest.
Vandaag, om twee uur deze namiddag, is dezelfde garde Watelle op het douanebureau te Ieper verschenen. Hij had zijn koppelriem met zijn insigne van douanier in de hand en overhandigde die aan ons en zegde dat hij ontslag nam. We vroegen hem wat zijn motieven waren. Hij antwoordde dat het ontoelaatbaar was dat een werknemer op een dergelijke manier behandeld werd. Hij heeft vervolgens meteen de stad verlaten.”
Wat nu ?
We weten niet wat Antoon Watelle gedaan heeft na zijn ontslagname half november 1751.
Hij was ongeveer 60 jaar oud en had geen werk meer. Door zijn ontslagname had hij ook geen uitzicht meer op een pensioen van de douane-overheid bij opruststelling. Wij vermoeden dat hij naar zijn vrouw en zoon in het Brugse gereisd is. Zijn zoon Jan woonde te Oostkerke, grenzend aan Damme. Antoon Watelle was ondertussen grootvader geworden. Zijn oudste kleinzoon was echter na een half jaar overleden. Maar een tweede kleinzoon was ondertussen op komst. Er zouden nog zeven kleinkinderen volgen. Een rustiger oude dag in familiekring trok hem misschien wel aan na het hectische leven van douanier.
Wellicht heeft Antoon zijn zoon Jan, chirurgijn-koopman te Oostkerke en later te Damme, geholpen bij het handeldrijven. Een douanier met 30 jaar dienst had een onschatbare kennis en ervaring die nuttig kon zijn voor het drijven van handel. Hij kende de waarde van goederen in binnen- en buitenland en wist met welke goederen mooie winsten te maken waren.
De handelsactiviteit van poorter Jan Watelle (waarschijnlijk ondersteund door vader Antoon) heeft de familie Watelle in elk geval geen windeieren gelegd. Frans Watelle (1760-1827), zoon van Jan, slaagde erin op 21-jarige (!) leeftijd de Christoffelhoeve te Damme te kopen, vandaag een geklasseerd monument aan de Damse vaart.
Besluit
We vroegen ons bij het begin van dit manuscript af waarom Antoon Watelle uit Honnecourt naar Brussel gekomen is, en waarom hij uiteindelijk in Damme terechtkwam.
Op de eerste vraag kregen we het antwoord toen Antoon zich te Nieuwpoort in een oplopende ruzie met controleur Louis Loot verrassend liet ontvallen dat hij vroeger officier was in het Franse leger. De laatste keer – voor de bezetting van onze streken tijdens Oostenrijkse Successieoorlog - dat het Franse leger in de Zuidelijke Nederlanden actief was, was onder Lodewijk XIV tijdens de Spaanse Successieoorlog met als voornaamste veldslagen die in 1706 bij Ramillies, tussen Leuven en Namen, en in 1709 te Malplaquet in Henegouwen. Frankrijk verloor beide veldslagen. Hoewel waarschijnlijk nog jong, zeker om officier te zijn – we kennen overigens zijn juiste geboortedatum niet – is het goed mogelijk dat Antoon Watelle aanwezig was bij één of meerdere van die veldslagen en bleef “hangen” in ons land en terechtkwam in Brussel. Het is ook mogelijk dat hij los van die veldslagen naar Brussel kwam om er zijn geluk te beproeven, want er was een hele groep Fransgezinden in het land die hoopten dat de Spaanse Successieoorlog zou uitdraaien op een aanhechting bij Frankrijk met wellicht interessante beroepsvooruitzichten. Wellicht zijn er nog Franse legerarchieven waar iets te vinden is over het militaire verleden en de juiste geboortedatum van Antoon Watelle.
Op de tweede vraag is het antwoord duidelijk dat het beroep van douanier en de standplaats van meer dan 10 jaar te Brugge Antoon met zijn gezin naar Brugge gebracht heeft. Toen zoon Jan er college liep en in de leer ging bij een plaatselijke chirurgijn en er later huwde zorgde dit voor een definitieve inplanting van het gezin Watelle in de regio.
Dank
We zijn het meeste dank verschuldigd aan mijn oom, Leon Watelle, eveneens amateur-stamboomonderzoeker, om mijn belangstelling te wekken voor de geschiedenis van de familie Watelle. De geschilderde portretten van chirurgijn-burgemeester Frans Watelle, kleinzoon van Antoon, en van zijn echtgenote, die op een ereplaats in zijn woonkamer hingen, vond ik fascinerend. In de documenten die ik van hem kreeg vond ik een afschrift van de poorterschap-aanvraag1 van Jan Watelle die mij op het spoor zette van het douane-verleden van Antoon Watelle.
We danken Patrick Gillis en Marleen van Acker, auteurs van een website6 over hun opzoekingen over de douaniers-familie Capitaine, om mij de concrete weg te wijzen in het Algemeen Rijksarchief. Zonder hun hulp was ik er zeker de weg kwijtgeraakt.
Voetnoten
1 Resolutieboek van Damme pagina 168 verso. Brugge Rijksarchief nr. 15783. Reg. Brugse Vrije.
[2] https://www.zwinstreek.eu/geschiedenis/heemkundige-kringen/zoeken-in-publicaties/1584-twee-lastige-klanten-j-watelle-en-lde-bel-recht-te-damme-1978-01.
[3] J. Desmet, De bevolking van Oostkerke in 1748, geraadpleegd op www.zwinstreek.eu
[4] Louis Boniface “Notice sur Aubencheul-aux-bois et les hameaux voisins” 1859, recent heruitgegeven door Hachette, Frankrijk.
[6] Patrick Gillis en Marleen van Acker, "Genealogie familie Capitaine / Capiteyn, geschiedenis van een eigenzinnige familie." Voorlopige publicatie in https://www.stamboom-capitaine.be/
[7] In het Algemeen Rijksarchief Brussel consulteerden we ter plaatse de archieven van de Raad van Financiën. Hierin de Correspondentie met de douanedepartementen en Algemene administratieve correspondentie. We vonden er tientallen vermeldingen in over Antoon Watelle.
[8] Leon Watelle, persoonlijke mededeling
[9] https://www.familysearch.org/nl/ (databank Mormonen), Oostende, notarial records.