☰ Extra

Een “Schoolkwestie” in Heist (1903 – 1914)

Koen Rotsaert

België werd in de loop van de geschiedenis twee keer geteisterd door een schoolstrijd tussen de voorstanders van een neutraal openbaar onderwijs en de voorstanders van een katholiek vrij onderwijs. De eerste vond plaats in de periode 1879-1884 en behelsde de lagere scholen. De tweede deed zich voor tussen 1954 en 1958 met het middelbaar onderwijs als inzet. Maar tussen beide conflicten die toen het politieke leven beheersten en het land op zijn grondvesten deed daveren, deden zich af en toe plaatselijke “schooloorlogjes” voor, ook tussen instellingen van dezelfde ideologische familie. Aan de basis daarvan lag dan meestal de vrees voor concurrentie tussen twee scholen. Dat was o.m. het geval in de kustgemeente Heist, waar de Congregatie van de Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis[1] in botsing kwam met de Franse gelijknamige congregatie die uit Frankrijk gevlucht was en in 1903 een toevluchtsoord aan de Belgische kust gevonden had.[2]

Toen in Frankrijk de eerste antiklerikale onderwijswetten tot stand kwamen, die de uiteindelijke bedoeling hadden de katholieke scholen te vernietigen, keken ook de zusters van Saint-Méen-le-Grand uit naar een vluchtoord in het buitenland. Zij kozen voor België. De algemene overste nam contact op met madame Stoops uit Antwerpen, die ooit in het Bretoense klooster vakantie genomen had. Op haar beurt stelde die zich in verbinding met het “Comité Louis de Mérode” te Brussel, dat bijstand verleende aan de uit Frankrijk gevluchte religieuzen. Na enkele voorstellen te hebben overwogen, kozen de Franse zusters uiteindelijk voor de toen nog zelfstandige kustgemeente Heist. Daar zouden ze hun refuge of vluchthuis vestigen.

frans klooster heistFrans klooster te Heist (privé verzameling)

school van de zuster van de onbevlekte ontvangenis heistKlooster en school van de Zuster van de Onbevlekte Ontvangenis in de Kursaalstraat te Heist (privé verzameling)

Op 20 november 1902 begaven de algemene overste en een assistente zich naar Heist en ze brachten er onmiddellijk een bezoek aan pastoor Edmond Froidure die een ontmoeting regelde met de heer Speybrouck, eigenaar van een geschikt pand op de hoek van de Knokkestraat en de O.-L.-Vrouwstraat. Het kwam spoedig tot een akkoord en nog dezelfde dag werd een compromis getekend. De eigendom werd verkocht voor de gunstprijs van 70.000 BF, op voorwaarde dat de toekomstige bewoners zouden bidden voor het zielenheil van de verkoper. Het pand heette al “Sainte Marie” voor de aankoop door de Franse zusters. Zij dienden er alleen maar “Couvent de…” voor te zetten. De Heistenaars hadden het over “Het Frans klooster” of “De Franse nunnen”.

Tijdens hun verblijf in Heist werden de twee religieuzen  ook ontvangen op het bisdom in Brugge. Mgr. Gustave Waffelaert was op de hoogte gebracht van hun aanwezigheid in zijn bisdom door kardinaal Laboure, aartsbisschop van Rennes, in wiens diocees het hoofdklooster van de congregatie lag. De Brugse bisschop ontving de zusters hartelijk, maar stelde duidelijk dat ze in België geen school mochten openen, geen kostschoolmeisjes mochten aannemen, geen omhalingen mochten doen en hun kapel niet mochten openstellen voor het publiek. Hij raadde hen aan zich te wijden aan ziekenzorg en aan het opnemen en dienen van dames-pensionaires.[3]

Op 27 april 1903 kwam de algemene overste met assistente opnieuw naar Heist om de komst van de zustercommunauteit voor te bereiden en om heel wat praktische zaken  te regelen. Een eerste groep van vijf zusters arriveerden begin mei. Wat later volgden er weer vijf. Eerste overste van het nieuwe klooster werd Zuster Marie-Joseph (Victorine Ride). Klaar voor bewoning was het huis nog niet. De verbouwingswerken waren nog volop bezig. Met de hulp van een broeder van de Franse congregatie “Frères de Saint Joseph artisan”, werd een kleine kapel ingericht, de tuin aangelegd en allerlei kleine karweien uitgevoerd .De zusters zelf hielden zich bezig met de schoonmaak en de inrichting van het kloosterhuis. Het eerste jaar van hun verblijf in Heist was er een van kommer en kwel. Daarvan getuigt de kloosterkroniek die de zusters van bij den beginne nauwgezet hebben bijgehouden. De kroniekschrijfster opende met het relaas over de zomerstorm van juli 1903 die veel schade veroorzaakt had en die “zelfs de Bretoenen angstig gemaakt heeft en die waren wel wat gewoon op dat vlak.” Ook hun eerste winter in Heist was voor de kloosterlingen een harde tijd: “Onze kleine cellen waren ijskoud…de verwarming kost te veel geld.” In de omgeving van het kloosterhuis werd druk gebouwd en werden nieuwe straten aangelegd, wat de rust erg verstoorde: ”Een nieuwe spoorlijn grensde aan de kloostertuin en veroorzaakte nog meer lawaai”. Toch hielden de zusters de moed erin: “Het huis zag er steeds netter uit, bloemen fleurden het op, verdreven de zwarte gedachten en verblijdden het hart dat dikwijls leed onder de verbanning.”

De voornaamste zorg van de uitgeweken kloosterlingen was nu het vinden van gepaste middelen van bestaan. Aanvankelijk werden alle uitgaven gedekt door het moederklooster te Saint-Méen. De bedoeling was echter dat het Belgische vluchthuis financieel op eigen benen zou staan. De zusters  hadden dus dringend nood aan een bron van inkomen. Niettegenstaande de congregatie van Saint-Méen een onderwijscongregatie was, waren er steeds een aantal zusters actief in de verpleging. Voor de naar Heist uitgeweken religieuzen, die geen school mochten houden, was ziekenzorg de enige optie om in hun levensonderhoud te voorzien. Voor het opnemen en verzorgen van zieken was hun kloosterhuis echter niet ingericht, zodat ze werkzaam werden als thuisverpleegsters of als oppassters van alleenstaande zieken. Het was vooral de parochiale geestelijkheid die als bemiddelaar optrad. Aldus ontfermden de Franse zusters zich over patiënten in Heist zelf, maar ook in Knokke, Blankenberge, Oostende, Nieuwpoort en Brugge. Daarvoor moesten ze soms voor lange tijd afwezig zijn uit hun klooster. De opbrengst van dat was maar karig en de vraag naar hun hulp was niet groot, wel integendeel. De kroniek van januari 1904 meldt: “Op dit ogenblik hebben we geen zieken te verzorgen. We zijn een novene gestart ter ere van de heilige Jozef, opdat hij voor nieuwe zou zorgen.” Van de heilige timmerman werd aldus de letterlijke toepassing verwacht van de volkse wijsheid “De ene zijn nood, de andere zijn brood.”

 Reeds in de zomer van 1903 had de algemene overste uit Saint -Méen aangedrongen opdat het klooster in het Belgische Heist pension zou bieden aan voorname en welstellende dames met vakantie aan zee. Zij voorspelde: ”De pensionaires zullen toestromen, onze zorgen zullen oplossen en de glorie van God voortbrengen.” En inderdaad, nadat de verbouwingswerken voltooid waren, dienden de eerste gasten zich aan. Hun aantal groeide gestaag. Van een tiental bij de aanvang tot meer dan 25 in de zomer van 1911, wat erop wijst dat het “Pension Sainte Marie” uit Heist een goede faam had verworven. De dames hadden overwegend de Belgische of de Duitse nationaliteit en sommigen waren van hoge komaf. “Alles wijst erop dat zij zich bij ons goed voelen”, zegt de kroniek. Het succes van het pension van de Franse zusters in de Knokkestraat was de Heistse Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis uit de Kursaalstraat niet ontgaan en daar ontstond de vrees voor concurrentie. Die Vlaamse zusters ontvingen ook vakantiegangers, maar dan alleen in de zomermaanden wanneer de kostschoolmeisjes afwezig waren. Die vrees voor concurrentie inzake het verlenen van logies aan rijke alleenstaande dames, was nog maar het begin van de spanning tussen beide kloostergemeenschappen. Het bisdom had echter aan de Franse zusters toelating verleend om een pension te openen en daar hadden ze in de Kursaalstraat het kijken naar. Maar in “Sainte Marie” ging men nog een stapje verder. Er werden cursussen Franse taal, muziek, zang en tekenen ingericht voor jonge meisjes. Aan het hoofdklooster te Saint-Méen-le-Grand werden handboeken en ander lesmateriaal gevraagd, zelfs een harmonium. De al vernoemde “beschermvrouwe” madame Stoops uit Antwerpen, regelde de aankoop van een piano. De meisjes overnachtten echter niet in het klooster, maar wel in het hotel “Troffaes”, wat verder gelegen. Zij volgden eigenlijk een gezondheidskuur aan zee. De Franse zusters hadden een “soeur sécularisée” laten overkomen om de meisjes dagelijks naar het strand te begeleiden. Dat was immers verboden gebied voor “echte” religieuzen.[4] Deze gang van zaken was een doorn in het oog van de zusters uit de Kursaalstraat. Zij claimden immers het alleenrecht op meisjesonderwijs in Heist en verzetten zich tegen initiatieven op dat gebied, uitgaande van de Franse zusters. In Heist ontstond aldus een “schoolkwestie”.

In oktober 1905 wendde Eerwaarde Moeder Neri (Jeannette Dumon), algemene overste van de Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis uit Heist, zich tot de Brugse bisschop Gustave Waffelaert. Ze maakte haar beklag over de Franse zusters die, in tegenstelling tot zijn verordeningen, onderwijs gaven aan kinderen waarvoor de zorg uitsluitend toekwam aan “haar” zusters. Maar dat was niet helemaal waar. Het betrof hier zwakke kinderen die om gezondheidsredenen een beperkte tijd aan zee verbleven. Het onderwijs dat zij ondertussen genoten in het Franse klooster was geen voltijds onderwijs en beantwoordde geenszins aan een erkend schoolprogramma. Het was eerder vrijetijdsbesteding. De bisschop reageerde niet op die klachtenbrief van Moeder Neri, maar hij vroeg wel aan de Heistse pastoor Froidure om te bemiddelen tussen beide congregaties en aan hun geestelijke directeur, priester Camiel Maenhout, alles in het werk te stellen om een conflict te vermijden. (brief van 26-10-1905)

De overste van de Franse kloosterzusters, Mère Marie-Joseph, wendde zich op haar beurt tot het bisdom. Zij verzekerde monseigneur dat het niet de bedoeling was om de zusterschool te Heist concurrentie aan te doen, maar dat haar zusters enkel zochten naar inkomsten om de periode van ballingschap te kunnen overleven.      

Het was vicaris-generaal Rembry die antwoordde in naam van de bisschop: “Monseigneur begrijpt zeer goed uw moeilijke positie door de gebeurtenissen in Frankrijk en uw verlangen om in het onderwijs of de caritas iets te verrichten. Maar hij denkt dat uw voorstel niet uitvoerbaar is. Daaruit zouden heel wat moeilijkheden ontstaan die hij wil vermijden. Hij kent de hoge huur die gij te Heist betaalt en vraagt zich af of u niet beter op een andere gemeente zou wonen waar u niet zoveel moet betalen: zo zoudt u een belangrijke besparing verwezenlijken. Wendt u tot gravin Louis de Mérode te Brussel die voorzitster is van het Belgisch comité om Franse communauteiten te helpen. De bisschop schenkt U ingesloten een gift om u te helpen.”(brief van 20-3-1907)

Blijkbaar was de vicaris er niet van op de hoogte dat de Franse zusters geen huurders, maar wel eigenaars waren van hun kloostergebouw in Heist en dat er dus geen sprake kon zijn van verhuizen naar een “goedkopere” gemeente. Overste Marie-Joseph beantwoordde zijn schrijven niet, maar wendde zich nogmaals rechtstreeks tot de bisschop en stak daarbij haar ontgoocheling niet weg.

Monseigneur, laat mij toe U te bedanken voor uw genereuze gift. Hoe pijnlijk voor ons de weigering van enige middelen van bestaan tijdens onze verbanning ook is, onderwerpen wij ons ootmoedig aan de beslissing door U genomen, hopende dat de goddelijke voorzienigheid ons ter hulp zal komen. (brief van 23-3-1907) 

Maar om centen ging het toen niet zo zeer. Het pension “Sainte Marie” werd bezocht door de hogere klasse en bouwde een benijdenswaardige faam op. Adellijke families kwamen er geregeld over de vloer. De Franse zusters gaven bijwijlen privélessen Franse taal aan kinderen van bemiddelde vakantiegangers of uit de plaatselijke middenstand. Ze namen ook kinderen op voor een langere periode om ze te onderwijzen, tot ergernis van de school uit de Kursaalstraat. Zo logeerde er een kleine Poolse baron wiens ouders in Brussel verbleven en die een villa bezaten in Heist. Twee zusters werden voor een tijd naar Duitsland gestuurd om er de taal te leren, want heel wat verblijvers in hun Heistse pension waren Duitsers, vooral Duitse priesters. Maar ook Franse geestelijken en niet van de minste, vonden hun weg naar het tehuis van hun verbannen landgenoten, o.a. de bekende kanunnik Charost uit Rijsel, die later aartsbisschop van Rennes werd en kardinaal. Ook de bisschop van Luxemburg bracht enkele vakantiedagen door in “Sainte Marie”. In het bescheiden kloosterkapelletje werden soms vier missen per dag gecelebreerd en ook dat had zijn lucratieve kant voor de kloostergemeenschap.

Op zeker ogenblik streek er ten huize “Sainte Marie” een groep van 33 Franse meisjes neer, onder begeleiding van geseculariseerde religieuzen. Onmiddellijk brak paniek uit onder de zusters uit de Vlaamse kloosterschool in de Kursaalstraat. Zij haastten zich naar de pastorie in de hoop er begrip en steun te vinden om de “nieuwe aanslag” op hun onderwijsinstelling te voorkomen. De pastoor kon ze echter geruststellen met de mededeling dat de groep meisjes slechts een paar dagen in Heist zouden vertoeven.

Ondertussen hadden de Franse zusters nog allerlei taken op zich genomen, enerzijds uit menslievendheid en dienstbaarheid, maar anderzijds ook om hun inkomen te verzekeren. Twee zusters stonden in voor de melkbedeling in de gemeentelijke kinderkribbe (l’oeuvre de la goutte de lait). Andere bezochten verwaarloosde kinderen aan huis (l’oeuvre de miséricorde). Een aardige cent verdiende het klooster aan het bakken van hosties en aan het wassen en verstellen van kerklinnen voor de parochies uit de omgeving. Het aantal Franse kloosterlingen in Heist bedroeg steeds een 13-tal. In 1910 verhuisden er enkelen, op vraag van de stichters van een sanatorium in La Hulpe (Terhulpen) nabij Waterloo om er ziekendienst te verrichten.

Toch bleef er in Heist een harde kern van onderwijszusters aanwezig die bleven dromen van een groot en prestigieus meisjespensionaat aan de Belgische oostkust, naar het voorbeeld van het  “Pensionat des Sacrés Coeurs” in het Nederlandse stadje Sluis[5]. Dat was een stichting van de eveneens uit Frankrijk gevluchte “Zusters Ursulinen” uit Tours en stak de ogen uit van de Franse zusters in Heist. “Indien wij in de mogelijkheid waren te onderwijzen, zouden wij geen leerlingen te weinig hebben…Het is niet mogelijk dat de goede God ons zou weigeren hen te ontmoeten en te beminnen.”, staat nog te lezen in de kroniek van 11 juni 1911. Helemaal in het kader van hun “droomscenario” werden zusters uitgestuurd om in Brussel voor de examencommissie het noodzakelijk brevet te halen om in België te mogen lesgeven. Twee zusters gingen wekelijks naar de kostschool van de Ursulinen te Sluis om er gymnastieklessen te volgen, om te kunnen voldoen aan het Belgische leerprogramma. De bestuurder, de overste en de zusters van de school in de Kursaalstraat keken met argwaan naar de “manoeuvres” ten huize “Sainte Marie”. Wanneer aan de Franse zusters vragen gesteld werden, waren zij “zeer voorzichtig en vooral zeer vriendelijk, maar antwoorden niet”, verklapte de kroniek.

Aan die “schoolkwestie” in Heist kwam een abrupt einde met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het Franse klooster bood eerst onderdak aan vluchtelingen en vervolgens aan gewonde Belgische militairen. Vanaf november 1914 werden er 300 Duitse soldaten ingekwartierd, die veel schade berokkenden aan het gebouw. Toch mochten vier zusters er gedurende de hele oorlogsperiode blijven wonen in een afgeschermd gedeelte. De overige zusters moesten uitwijken. Drie werden opgevangen door de Ursulinen in Sluis en acht bereikten na een avontuurlijke tocht het Engelse klooster van hun congregatie te Ilfracombe. Na de oorlog besliste het moederklooster in Saint-Méen-le-Grand om het huis in Heist op te heffen en de zusters werden naar Frankrijk teruggeroepen. Het opknappen van het gebouw zou immers een kostelijke zaak worden en de oorspronkelijke bestaansreden ervan was weggevallen. De vooroorlogse fel antiklerikale politiek in Frankrijk was intussen gemilderd. De vaak heldhaftige vaderlandslievende houding van de Franse katholieken, was daar de oorzaak van. Aan de kloostervervolging kwam een einde.

Op 6 december 1919 zijn de laatste Franse zusters uit Heist vertrokken. In juli 1920 kwamen er een paar terug om de verhuis en de openbare verkoop van het kloosterhuis te regelen. Die had plaats op 26 oktober 1923. De Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis uit de Kursaalstraat konden weer rustig slapen. De enige herinnering aan “Le couvent Sainte Marie” in Heist is de straatnaam “Rue Sainte Marie” (O.-L.-Vrouwstraat) waar het gelegen was.

Bronnen

ARCHIEVEN:

  • Archives de la communauté des Soeurs de l’Immaculée-Conception de Saint-Méen-Le-Grand:
    • Chroniques (1903-1919)
    • Correspondance (id.)
  • Bisschoppelijk Archief Brugge:
    • Acta Waffelaert 1907
    • B 190 Briefwisseling
  • Documentatie Mw. J. Pirard-Schoutteten (La Hulpe)
  • Liber Memoralis parochie St.-Antonius (Heist 1903-1919)

LITERATUUR:

  • Callewaert D., De Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis uit Heist, Knokke-Heist 1997.
  • Rotsaert K., De Zwarte invasie, in “Biekorf” 2001 nr.1 en Franse kloosterlingen via West-Vlaanderen naar Sluis (1907-1939), in “Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis” 2005 nr. 1-2.
  • Van den Heuvel J., Frans klooster, in “De Sint-Antoniuskerk te Heist aan Zee” door A. Van de Sompele, Knokke-Heist 1992.

                                                 

 Voetnoten

[1]    De diocesane congregatie van de Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis met hoofdklooster te Heist, werd gesticht te Brugge in 1859 door de pastoor-deken Frederik Van Coillie (1802-1884) en juffrouw Annette Serweytens (1822-1888). De eerste leden waren “buitenzusters” van het slotklooster der Dienstmaagden van de Zaligmaker, in 1854 door hetzelfde duo opgericht. In 1897 gingen de twee kloostergemeenschappen uit elkaar. De voormalige “buitenzusters” werden een zelfstandige congregatie die zich vooral bezighield met volksonderwijs. In de eerste 15 jaar van haar bestaan, werden 18 lagere scholen opgericht of overgenomen. Te Heist in de Kursaalstraat, werd ondertussen het hoofdklooster gestaag uitgebreid en bood onderdak aan een volledige lagere meisjesschool, een pensionaat, huishoudklassen en een feestzaal. Tijdens de zomervakantie werd het internaat omgetoverd in een pension voor welstellende dames uit binnen- en buitenland. Ook tijdens de zomer richtten de zusters lessen Duits en Engels in, voor de eigen bevolking en voor vakantiegangers.

[2]    Op vraag van pastoor Jean-François Corvaisier uit het Franse stadje Saint-Méen-le-Grand in Bretagne, opende de vrome juffrouw Pélagie Le Breton de Maisonneuve (1789-1874) er een school in 1831. Dat werd meteen het stichtingsjaar van een nieuwe Franse onderwijscongregatie. In 1842 legde de stichteres met een aantal volgelingen hun eerste kloostergeloften af. Dertig jaar later telde de congregatie al 260 leden verspreid over 56 huizen. Ondertussen was hun naam “Congregatie van de Voorzienigheid van Saint Méen” vervangen door “Filles de l’Immaculée-Conception”. In 1854 was de “onbevlekte ontvangenis” van Maria als dogma afgekondigd. Toen Frankrijk geregeerd werd door een sterk antiklerikaal blok, begon de vervolging van de kloosters. Onder eerste minister Combes (1902-1905) werd een wet gestemd die de congregaties verbood nog langer onderwijs te verstrekken. Vele tientallen voelden zich genoodzaakt Frankrijk te verlaten en trachtten in het buitenland te overleven. België was het “uitverkoren land”. Vooral in het bisdom Brugge waren de vluchtende kloosterlingen welkom. Tal van Franse vrouwelijke religieuzen, waaronder die uit Saint-Méen, kregen van bisschop Gustave Waffelaert de toestemming om er zich te vestigen. Er was toen sprake van een “zwarte invasie” te Brugge.

[3]    Een schriftelijke toelating van de Brugse bisschop aan de Bretoense zusters om zich in Heist te vestigen, komt niet voor in de bisschoppelijke archieven. Hun congregatie komt evenmin voor op de lijst van Franse kloosters die autorisatie gekregen hebben om een huis in het bisdom te openen. Die lijst bevat 107 Franse congregaties, verspreid over 50 gemeenten. Heist komt er om niet te achterhalen redenen, niet in voor.

[4]    Na de invoering van de antiklerikale onderwijswetten in Frankrijk, mochten kloosterzusters wel nog les geven, ook in openbare scholen, indien zij “geseculariseerd” waren, d.w.z. uit het klooster treden, afzonderlijk gaan wonen, burgerkledij dragen en verzaken aan hun geloften. Velen deden dat uit noodzaak, maar vervoegden na de vervolgingsperiode opnieuw hun congregatie.

[5]    De Franse Zusters Ursulinen uit Tours, eveneens uit hun vaderland gevlucht omwille van de kloostervervolging, vonden een toevluchtsoord in de toen Brugse randgemeente Assebroek. Zij verwierven er het landgoed “Haverloo” en lieten er in 1904 een pensionaat bouwen voor de Franse meisjes die hen gevolgd waren, maar dat ook toegankelijk was voor Belgische meisjes. Bevreesd dat er zich in België gelijkaardige toestanden als in Frankrijk zouden voordoen, stichtten die zusters een tweede kostschool in het Nederlandse Sluis, die opende in 1911 onder de naam “Pensionnat des Sacrés Coeurs”.

Een “Schoolkwestie” in Heist (1903 – 1914)

Koen Rotsaert

Rond de poldertorens
2022
02
044-051
BV
2025-01-09 13:22:37