Oostkerke opgeschrikt door zedenschandaal in 1860[1]
Geert Tavernier
De schoolmeester van Oostkerke, Richard Depoorter, maakte zich in de periode van 1857-1860 schuldig aan zedenfeiten op zes van zijn (ex)leerlingen. Vijf meisjes die bij hem les volgden, namelijk Mathilde Matthys, Sophie Van Belleghem, Marie Desmidt, Melanie Monballiu en Nathalie Van Nieuwenhuyse verklaarden dat hij gedurende de schooltijd herhaaldelijk naast hen kwam zitten onder het voorwendsel van hen de les te laten opzeggen. Daarbij stak hij zijn hand door de spleet van hun kleed, hief onder hun kledij hun rok en hemd op, en speelde met zijn vingers aan en in hun geslachtsdeel. Hij had hen ook dikwijls gedwongen om met hun handen op zijn mannelijk lid te wrijven tot er vocht uit kwam. Terwijl hij dit deed waren andere leerlingen daar getuige van. Alle slachtoffers waren jonger dan 14 jaar. Bij Mathilde Matthys zouden deze feiten 15-maal voorgevallen zijn, bij Sophie Van Belleghem 16-maal, bij Marie Desmidt 10-maal, bij Melanie Monballiu 2-maal, en bij Nathalie Van Nieuwenhuyse 6-maal. Bovendien had De Poorter enkele malen een leerling meegenomen naar zijn land, waar hij aardappelen verbouwde, en daar had hij gelijkaardige feiten gepleegd.
Het gerechtelijk onderzoek bracht nog een ander feit aan het licht. De 11-jarige Mathilde Optebeke had lang bij Depoorter school gelopen. Zij verklaarde dat ze in juni 1860, nadat zij de school reeds verlaten had, hem op een namiddag rond 17.00 uur ontmoette aan zijn land. Daar dwong hij haar om langs een sloot, achter een doornhaag, neer te liggen, en om met haar hand in zijn voorbroek te gaan en aan zijn mannelijk lid te spelen tot er vocht uit kwam. Hij stak ook zijn vingers in haar geslachtsdeel, wat pijn deed. Zij had geroepen, maar Depoorter had zes of zeven maal met zijn hand tegen haar hoofd geslagen, tot ze zweeg. Daarna legde hij zich op haar en stak zijn mannelijk lid in haar geslachtsdeel. Ze had hierover niets durven zeggen tegen haar moeder.
In bijlage zijn de verklaringen te vinden van enkele van de slachtoffers.
Depoorter gaf toe dat hij de meisjes regelmatig op de billen sloeg, en dat hij daarbij bovendien met zijn handen ter hoogte van het geslachtsdeel geslagen had, maar hij ontkende dat er sprake was van zedenfeiten. Hij ontkende dat hij de meisjes dwong om zijn geslachtsdeel vast te houden enz. De feiten op Mathilde Optebeke ontkende hij volledig.
Sommigen van de slachtoffers hadden wel iets tegen hun ouders gezegd over feiten, maar anderen durfden niks zeggen omdat ze bang waren berispt te worden. Overigens was het niet evident een gezagsdrager zoals een schoolmeester van zoiets te beschuldigen.
Alles samen waren er dus zes slachtoffers:
- Matthys Mathilde (° 11-07-1852 te Oostkerke) had gedurende 4 jaar les gevolgd bij Depoorter tot de zomer van 1860; zij was max. 7 jaar op het ogenblik van de feiten.
- Van Belleghem Sophie (° 10-11-1853 te Oostkerke) had les bij hem gevolgd tot de zomer van 1860; zij was max. 6 jaar op het ogenblik van de feiten.
- Desmidt Marie (° 11-07-1850 te Oostkerke) had les bij hem gevolgd tot de zomer van 1860; zij was max. 9 jaar op het ogenblik van de feiten.
- Monballiu Melanie (° 11-02-1845 te Oostkerke) had anderhalf à twee jaar les bij hem gevolgd, tot begin 1860; zij was max 14 jaar op het ogenblik van de feiten.
- Van Nieuwenhuyse Nathalie (° 22-02-1846 te Oostkerke) had enkel in 1858 les bij hem gevolgd (tot het einde van dat jaar); zij was 12 jaar op het ogenblik van de feiten.
- Optebeke Mathilde (° 05-05-1849 te Oostkerke) had les bij hem gevolgd tot de zomer van 1860; zij was 11 jaar op het ogenblik van de feiten.
In de loop van 1860 verspreidde zich in Oostkerke het gerucht dat de plaatselijke schoolmeester al een tijd zijn handen niet van de leerlingen kon thuishouden. Dat kon niet blijven duren, en zodoende werd het gerecht in Brugge ingelicht. Op 27 augustus 1860 had de gemeentesecretaris van Oostkerke, dhr. Van Vyve, de verklaring van twee slachtoffers (Marie Desmidt en Sophie Van Belleghem) genoteerd en overgemaakt aan het parket. Op 28 augustus 1860 begaven zich volgende heren van het gerecht naar Oostkerke:
- onderzoeksrechter Charles Vercauteren,
- procureur des Konings Justin De Ryckman,
- gerechtsdokters de heren Francois Vanden Abeele en Pierre Verté,
- griffier Louis De Net.
In het gemeentehuis verhoorden ze verschillende slachtoffers, getuigen, en de verdachte. Daarna begaven ze zich naar het klaslokaal waar een groot aantal van de feiten zouden plaatsgevonden hebben. De heren van de wet stelden vast dat de leerlingen op banken zaten die rond een lange tafel stonden. Het was duidelijk dat medeleerlingen getuige moesten geweest zijn van de feiten die in de klas plaatsvonden, hetgeen sommige medeleerlingen ook bevestigden. Tenslotte begaf het gezelschap zich met slachtoffer Mathilde Optebeke naar de plaats waar ze verkracht zou zijn. Deze plaats bevond zich aan een sloot, achter een doornhaag, op 300 meter van de woning van landbouwer Luyckx. Om tot bij die plaats te geraken moest men passeren langs het land en door de boomgaard van Luyckx. Verder onderzochten de wetsdokters vier slachtoffers (Matthys, Optebeke, Van Belleghem en Desmidt) maar ze stelden geen beschadiging van het maagdenvlies vast, zodat ze op basis daarvan niet konden bevestigen of de meisjes mogelijks verkracht waren.
Op 16 november 1860 moest Richard Depoorter terechtstaan voor het West-Vlaams assisenhof, waar een jury van 12 burgers zich uitsprak over zijn schuld. Het hof werd voorgezeten door Charles Van Caloen. De jury bevond Depoorter over de ganse lijn schuldig. Het hof veroordeelde hem n.a.v. de feiten van aanranding van de eerbaarheid en verkrachting op minderjarigen jonger dan 14 jaar tot 8 jaar dwangarbeid, ontzetting uit de vaderlijke macht enz., tentoonstelling en politietoezicht (na zijn gevangenschap).
Richard Depoorter was op 06-02-1828 geboren te Mesen. Hij had een opleiding tot onderwijzer genoten, ook in het Frans. Op 11-07-1848 was hij te Nieuwpoort gehuwd met Antoinette Leurison, die op 16-12-1853 te Damme overleed. Op 31-10-1856 hertrouwde hij in Brugge met Clemence Lagrou, met wie hij in 1860 twee kinderen had. Ook later, na zijn gevangenschap, werden nog een aantal kinderen van hem en Clemence Lagrou geboren. Zij overleed op 10-11-1873 te Brugge, waarop hij een derde maal huwde op 08-12-1875 te Geluwe met Leonie Degryse. In deze huwelijksakte wordt hij vermeld als schrijver (griffier). Richard overleed op 30-12-1912 te Wasquehal (bij Rijsel) op 84-jarige leeftijd.
Het signalement van Richard Depoorter leert ons dat hij 1,88 meter lang was, blond haar en blonde wenkbrauwen had, een hoog voorhoofd, blauwe ogen, een dikke neus, een grote mond, een ronde kin en een ovaal aangezicht.
Hoe kunnen we de persoonlijkheid en problematiek van Richard Depoorter opvatten, om van daaruit te begrijpen waarom of waardoor hij deze feiten pleegde? Het antwoord op die vraag zal steeds voor een stuk hypothetisch blijven, gezien we weinig info hebben over het gedrag van de man. Op intelligentievlak is het nochtans duidelijk dat we met een intelligente man moeten te maken hebben, gezien zijn diploma en functie als leerkracht. Op persoonlijkheidsvlak kunnen we vermoeden dat hij weinig empathisch gevoel aan de dag legde, gezien het gemak waarmee hij de slachtoffers leed toebracht. Ook kunnen we vermoeden dat hij het gevoel had meer rechten dan andere te hebben, en dat hij andere personen voor zijn eigen doeleinden gebruikt (‘exploiteert’) zonder rekening te houden met hun gevoelens of hun welzijn. Dergelijke persoonlijkheidstrekken wijzen waarschijnlijk op een persoonlijkheid met narcistisch inslag. Op seksualiteitsvlak stelt zich de vraag waarom hij zich aan kinderen vergreep, temeer omdat hij gehuwd was. We kunnen aannemen dat hier sprake is van pedofilie. Onder pedofilie wordt een afwijking verstaan waarbij een volwassene seksueel opgewonden raakt door minderjarigen. De slachtoffers in kwestie waren allen tussen ongeveer 6 en max. 14 jaar oud. Bij hedendaagse zedendelinquenten wordt wel vaker een combinatie aangetroffen van pedofilie met afwijkingen op persoonlijkheidsvlak.[2] Richard Depoorter verschilde op dit vlak wellicht niet van bepaalde hedendaagse daders. Pedofilie is – spijtig genoeg – van alle tijden. In 1860 had men nog geen notie van de psychiatrische achtergrond van dergelijke daders, en beperkte men zich tot het (moreel) afkeuren en (gerechtelijk) vervolgen.
Het is duidelijk dat zijn functie als leerkracht en het gezag dat van deze functie uitging op de kinderen het hem gemakkelijker maakten om slachtoffertjes te maken. Het is een open vraag of hij vanuit zijn seksuele afwijking opzettelijk leerkracht werd om zo gemakkelijk toegang te hebben tot seksuele ‘prooien’?!
Bijlagen: enkele slachtofferverklaringen
Verklaring van Mathilde Matthys d.d. 25-08-1860:
Ik ga sedert omtrent vier jaren te school bij Richard De Poortere. Alle de kinders zijn in die school op banken rond eene lange vierkante tafel geplaetst. Als wanneer ik mijne les moest zeggen, is De Poortere, misschien vijftien malen, bij mij gekomen en zijn been op den bank waerop ik mede gezeten was, zettende, en met de eene hand op de tafel leunende, hij stak de andere hand in mijne kuyssens (dit is eene zak aen de rok hangende, alwaer men door eene spleet aen de kant van het kleed gemaekt de hand kan insteeken). Hij hefte alzoo mijne rok en mijn hemd op, en voelde alsdan aen mijne teeldeelen en drong er zijne vinger in. Dit deed mij zeer en zelfs daer na gevoelde ik pijn als wanneer ik mijn water moest lossen.
De Poortere heeft dit iedere mael gedaen in de school en in de tegenwoordigheyd van alle de leerlingen die rond mij op de banken voor de tafel gezeten waren. Het is voor de laetste mael gebuert over omtrent drie weken.
Ik heb gezien dat hij zulks ook verrigt heeft met Sophie Van Belleghem en met Marie Desmedt.
De Poorter nam ook dikwijls mijne hand en vreef ze aen zijnen voorbroek boven het laken. Ik gevoelde dan iets die dik was en hij zeide met eene stille stem, zoodat de andere kinders die in de school waren het niet konden hooren: ‘Duigd’[3]; maer zij konden gemakkelijk zien wat hij verrigte.
Telkens dat hij zulks heeft gedaen gaf ik hem eenen stoot tegen den arm om hem te doen eindigen, maer hij wilde niet weggaen.
De Poortere heeft nooit zulke misdaeden of andere op mij gepleegd als wanneer ik alleen met hem in school was toen ik daer moest verblijven om mijne les te leezen.
Mijne moeder heeft mij over dit alles ondervraegt en ik heb aen haer ook alles verklaert.
Verklaring van Sophie Van Belleghem d.d. 31-08-1860:
Ik ben te school gegaen, met Mathilde Matthys, Mathilde Opdebeek, Marie Desmedt en andere, bij Richard De Poortere, en ik ben daer blijven gaen tot den vrijdag 24sten Augustus laetstleden.
Het is misschien tien malen gebeurt dat de meester, als wanneer hij mijne lesse deed spellen, bij mij kwam en, regt staende, dat hij zijne hand in de spleet van mijne kuyssens stak, alsdan mijne rokken en mijn hemd ophefde en zijne vingers stak aen en in hetgonne alwaer ik moete pissen. Als hij dit verrigte, ik gevoelde geene pijn noch daer na, ik heb ook geene pijn gehad als ik mijn water moest maken.
Het is ook omtrent zes maelen gebeurt dat De Poortere mijn hand vastnam en legde op hetgonne waer mede hij moet pissen. Dat was niet ontbloot en zijn broek was niet open maer ik moeste de hand daer op leggen boven zijnen broek, hij zegde toen: ‘duygd’, en ik moeste duygen tot dat hij weg ging.
Ik heb niet gezien dat daerdoor zijnen broek nat wierd. Dit alles gebeurde in de school, op den bank, waerop ik was geplaetst en in de tegenwoordigheyd van alle de scholieren, zoodanig dat zij dat gemakkelijk konden zien, juist gelijk of ik gezien heb dat De Poortere zijne hand in de spleet der kuysschen van Mathilde Matthys en van Marie Desmedt gesteeken; maer ik heb niet gezien dat hij hun deed de hand op zijnen voorbroek steken.
Het was omtrent veertien dagen geleden als ik heb de school verlaten dat de meester die misdaden op mij bedreven had; ik heb dit eenige tijd later alles aen mijne moeder verklaerd.
Verders heeft De Poortere nooit iets anders op mij bedreven. Hij heeft mij nooit naer zijn land mede gevraegd noch ik ben daer nooit met hem geweest.
Verklaring van Marie Desmidt d.d. 31-08-1860:
Ik ben te school gegaen bij Richard De Poortere, zoo als Mathilde Matthys en Sophie Van Belleghem, tot den 24sten Augustus laetstleden.
De Poortere heeft omtrent zes malen, waervan de laetste mael over twee maenden geweest is, zijne hand in de spleet mijner kuyssens of zakken gesteken, mijn rokken en hemd opgeheft en alzoo zijn hand tusschen mijne beenen gevreven en zijne vinger er ook in gesteeken. Dit gebeurde in de school, als ik moest mijne les zeggen en dat ik op den bank nedergezeten was; ieder mael stoote ik tegen zijn hand, om hem te doen ophouden maer hij wilde niet weggaen.
Hij heeft ook mijn hand vastgenomen en boven zijne broek aen zijne pisser gesteken zeggende ‘duigd’. Ik gevoelde dan iet dat hart was, maer ik heb niet gevoeld dat zijnen broek nat wierd. Ik kan niet juist zeggen hoe veel keeren hij heeft dat gedaen, misschien vier keeren en het is meer dan twee maenden geleden.
Zulks heeft niet gebeurd als ik s’middags moest blijven in school omdat ik mijn les moest leeren. Alle kinderen waren dan weg maer zijne vrouw bleef in de school zoo wel binst den schooltijd als na dat de school gedaen was.
De Poortere heeft mij ook omtrent drie malen s’middags, als wij speelden, medegevraagd naer zijn land, die tegen den boomgaerd van Luyckx gelegen is en alwaer hij aerdappelen ging uitdoen.
Als hij daer kwam zette hij mij neder, trok mij bij hem en stak zijn hand in de spleet mijner kuyssens en speelde aen en in mijne teeldeelen. Hij heeft daer niet anders verrigt.
Ik heb daer van nooyt aen mijne moeder gesproken, omdat ik bang was van bekeven te worden.
Verders heb ik gezien dat De Poorter met Mathilde Matthys en met Sophie Belleghem in school gehandeld heeft als met mij. Hij heeft zijne hand ook in hunne kuyssens gesteeken en hun de hand vastgenomen en op zijnen voorbroek gelegd.
Verklaring van Mathilde Optebeek d.d. 25-08-1860:
Ik heb in de school van De Poortere gegaen tot agter den winter en gedurende geheel den tijd dat ik daer te school ben geweest heeft hij nooit geene slechte dingen op mij gepleegd.
Maer over omtrent twee maenden, als wanneer ik, sedert eenigen tijd, die school had verlaten, ik heb op eenen namiddag naer het dorpe gaende, rond den vijf uren De Poortere ontmoet die naer zijn land ging. Hij heeft mij gevraegd om hem daer te vergezellen mij beloovende geld of iets anders.
Hij heeft mij daer geleyd langs den weg die den boomgaerd der hofstede gebruikt door Luyckx dooploopt en die aen dit land aenpalend is. Daer, langs eene gracht achter eene doornhage zijnde, heeft hij mij doen mijn hand in zijne open voorbroek steken; hij zeide mij: “Gij moet duygen”, en als wanneer ik wat gedoogen had, is er water uit zijne mannelijkheyd gekomen.
Hij heeft dan mijne rokken opgeheft en zijne vingers in mijne teeldeelen gesteeken; dit deed mij zeer en ik riep, maer hij gaf mij vijf of zes slagen met zijne hand tegen mijn hoofd om mij te doen zwijgen.
Nog verders heeft hij mij wedergelegt op den boord van de gracht, mijne rokken opgeheft, zich op mij gelegd en zijne mannenlijkheid in mijne teeldeelen gesteeken. Hij heeft mij nat gemaekt en mijn hemd was vol plekken; ten gevolge dies heb ik niet gebloed maer ik heb tot vier dagen daer na pijn gevoeld.
Ik heb daervan aen mijne moeder niet durven spreken om reden dat ik bang was van gestraft of bekeeven te worden; het is ook daerom dat ik het beplekt hemd aenstonds naer het feyt heb uytgewasschen.
De plaets waer dit feyt is gebeurt is nog al verre van de omliggende woonhuysen afgeweyderd, zoodat niemand mijne noodkreten hadde kunnen hooren; ik heb daer maer eene keer met De Poortere geweest en hij heeft zich ook maer eene keer aen deze misdaed op mijn pligtig gemaekt.
Voetnoten
[1] Gebaseerd op de studie van het gerechtelijk dossier, bewaard in het Rijksarchief Brugge, archief van het assisenhof van West-Vlaanderen en rechtsvoorgangers (1796-1960), inventarisnummer (doos) 639, dossier 3217.
[2] De auteur is forensisch psycholoog van beroep.
[3] Volgens het Westvlaamsch Idioticon van L. L. De Bo (1892) betekent ‘duigen’ hetzelfde als duwen.