Orgels in Knokke, een boeiende geschiedenis.
Luc Lannoo
De huidige gemeente Knokke-Heist omvat de parochies Duinbergen Heilige Familie, Heist Sint-Antonius Abt, Knokke Heilig Hart, Knokke Onbevlekt Hart van Maria en Sint-Margaretha, Ramskapelle Sint-Vincentius en Westkapelle Sint-Niklaas. Op kerkelijk gebied vormen deze parochies de pastorale eenheid Tiberias binnen het decanaat Oostende-Blankenberge. Daarbij komt nog het Paterskerkje van de Dominicanen in het Zoute. Het Knokse orgellandschap oogt zeker boeiend, al begint links en rechts wat slijtage op te duiken. Een overzicht in acht etappes.
1. De kerk van Duinbergen (1939)
Naar een ontwerp van de architecten Jozef en Luc Viérin en Jules Gunst; het heeft geen orgel in de echte betekenis van het woord. Het beschikt (volgens mijn informatie van 25.10.2021) slechts over een ‘Johannes’-elektronium, zijnde een elektronische nabootsing van het ‘orgel’[1].
2. De in de vlammen opgegane glorie van Westkapelle
Sinds de brand van 28.03.2013 beschikt ook de Sint-Niklaaskerk van Westkapelle niet meer over een orgel. Nochtans bezat die kerk nog restanten van een buitengewoon boeiend instrument. Luc Devliegher[2] geeft een korte vermelding van dit instrument:
‘Orgel, 1648, Arnout Medaert (orgel), Clement de Prince (orgelkast). In 1808 werd in de bestaande orgelkast een nieuw orgel door de fa. van Peteghem[3] geplaatst; in 1938 werden het doksaal en het vergrootte (sic) orgel naar het noordkoor overgebracht. Vóór de verbouwing was de orgelkast drieledig met een vooruitspringend hoger middengedeelte; in het midden van de borstwering van het doksaal was een drieledig rugpositief gebouwd[4]. Lit. 1648 “Alvooren het leveren ende maecken van eenen doxael … Betaelt den selven Prince de somme van sessentsestich ponden X sch. Over het maeken van de casse van den nieuwen orgel … Betaelt aen Mr. Arnout Medart orgelmaeker de somme van negenensestich ponden groot Vlamsch over het leveren ende macken van den nieuwen orgel met sijne toebehoorten van blaesbalcken ende alles anders adaertoe dienende[5].
Het orgel was gebouwd door Arnoult Medaert[6](? -?). Arnoult was de derde zoon van Geraert (Leuven, ? – Roeselare, 1658), schoolmeester-(hulp)koster en orgelbouwer in Rumbeke (1607-1618) en Roeselare (vanaf 1623). Arnoult werkte aanvankelijk samen met zijn broer Jacques (Rumbeke, 1613-Meulebeke, 1674), o.a. in Brugge, Gent en Kortrijk. Hij stond in voor nieuwbouw in Meetkerke (1645-1650) en Westkapelle (1648). Dat laatste orgel was tot 2013 het enige bewaard gebleven instrument van deze orgelbouwersfamilie. Er zijn enkele foto’s bewaard gebleven, o.a.
- een oude archieffoto van vóór de verbouwing door Jules Anneessen in 1938, in het boek van Luc Devliegher[7];
- een foto van de rugzijde van het instrument met de restanten van het rugpositief van na 1938, in het artikel van Jan Lavaert[8];
- 4 foto’s van de frontzijde en de rugzijde van het instrument voor de brand, samen met twee merkwaardige maar onscherpe foto’s van vóór de ombouw in 1938, in de orgelinventaris van Antoon Fauconnier en Patrick Roose[9].
Uit die laatste inventarisfiche[10] blijkt overigens dat het Medaertorgel, op het meubel na, reeds bij het begin van de 19de eeuw verdwenen was. We vermoeden dat het instrument na de annexatie van 1794 door de Fransen leeggeplunderd was. Dat verklaart waarom de oudste pijpen gemaakt waren door de Gentse orgelbouwer Pierre-Charles (senior) Van Peteghem (1776-1852). Pierre-Charles was als zoon van Lambert-Benoît (1742-1807) en kleinzoon van Pieter (1708-1787) een telg uit de bekende familie Van Peteghem uit Gent (1739-1865)[11]. Hij was, samen met zijn broer Lambert-Corneille (1779-1855), zowat de vertegenwoordiger van zijn familie in het 19e eeuwse, postrevolutionaire West-Vlaanderen, dat sinds 1801 en tot 1834 samengevoegd was met Oost-Vlaanderen tot het unitaire bisdom Gent. Juist in die periode, toen ook meerdere orgelbouwersateliers wegens gebrek aan werk ophielden te bestaan, was er zeer veel werk in de geschonden kerken, zeker aan de orgels waarvan de pijpen gegeerd metaal waren geweest voor oorlogvoerende staten.
Maar ook dit Van Petegheminstrument zou het niet al te lang uitzingen. Na het verplaatsen van het ensemble en een herstelling door Joseph De Prez (1846–1918)[12] en zijn zoon Pierre (1878-1934) in 1908[13], onderging het orgel nogmaals een doortastende ingreep. Die ongelukkige ingreep werd uitgevoerd door de Menense orgelbouwer Jules Anneessens (1876-1956)[14]. De oorspronkelijke stichter van dit orgelbouwersgeslacht was Pieter-Hubertus (1810-1888), leerling van de Brusselse orgelbouwer Johannes Stephanus Smets[15], die zich op 20-jarige leeftijd als zelfstandig orgelbouwer in Pamele-Ledeberg vestigde, en na zijn huwelijk in Ninove. Jules was zijn kleinzoon die debuteerde in het atelier van zijn vader Charles (1835-1903) te Geraardsbergen. Na de brand van dat atelier verhuisde de firma in 1893 naar Menen en Halluin (F). Vermoedelijk ging het bergaf met de firma, wat men o.a. kan afleiden uit de vele processen tegen de firma in Frankrijk, en het feit dat Charles in 1903 te Nice teruggevonden werd in de zee, een paternoster in de hand[16]. De firma viel uiteen in een Kortrijks (Oscar, 1873-1944) en een Meens bedrijf (Jules). Het bedrijf van Jules kende een opleving tijdens het Interbellum, o.a. door de vervanging van zovele vernielde instrumenten in de frontstreek. Mede door de materiaalschaarste behoren veel van zijn instrumenten niet tot de betere klasse. Ook zijn opvattingen inzake instrumentenopbouw zijn veelal minimalistisch en overstijgen de middelmaat van de laatromantische orgelbouw niet. Gelukkig was hij een voortreffelijk intonator, zodat zijn betere instrumenten de middelmaat overstijgen. Ook zijn instrument in Westkapelle (1938) behoorde niet tot de top. Het bestond uit een nieuw Hoofdwerk (grotendeels als Zwelwerk in een gesloten kast), een nieuw pedaal en positief waarin nog Van Peteghempijpwerk stak (cursief in de dispositie):
Hoofdwerk (integraal Anneessens; behalve 1 en 2 in een zwelkast): Montre 8, Prestant 4, Voix céleste 8 (ab c), Salicional 8, Flûte harmonique 8, Sesquialter II, Trompette harmonique 8
Positief: Bourdon 8, Octave 4, Flûte 4, Quinte 2⅔, Doublette 2, Fourniture III, Cornet V
Pedaal: (integraal Anneessens): Sousbasse 16, Quinte 10⅔, Basse 8, Flûte 4
Dit orgel is een voorbeeld van de geschiedenis van zovele instrumenten. Tijdens de oorlogen werden ze van hun pijpwerk beroofd. In de loop van hun geschiedenis werden ze soms zo grondig aangepast aan de evolutie van de tijdssmaak, dat ze onherkenbaar werden. En aangepast aan de tijdsgeest betekende nogal dikwijls de vernietiging van het originele kunstwerk en vervanging door een dikwijls minderwaardig instrument, in het beste geval met behoud van een deel van het historisch pijpwerk. Maar alles in elk geval aangepast aan de (wan)smaak van zelfbenoemde vernieuwers.
3. Wat het Helewoutorgel van de Margarethakerk zou kunnen betekenen
De geschiedenis van het oudste instrument in West-Vlaanderen (1631 !), het Helewoutorgel in de Onbevlekt Hart van Maria en Sint-Margarethakerk begon in de Brugse Sint-Jacobskerk. In 1869 bouwde Louis-Benoît Hooghuys (1822-1885) een nieuw orgel voor zijn parochiekerk in de Sint-Jacobsstraat te Brugge. Het nieuwe orgel werd wellicht nog ingespeeld door Lodewijk Hubené (1817-1871), begaafd organist, beiaardier en componist, en pianoleraar aan de Brugse toonkundige school en het pensionaat van het Engels Klooster[17]. Hij was leerling klavier en compositie van zijn oom en stiefvader Dominicus II Berger (1780-1845), een vriend van de orgelbouwer Simon-Gerard Hooghuys (1780-1853). Die laatste was de vader van de orgelbouwer Louis-Benoît.
Het Helewoutorgel, of wat nog resteerde van het instrument, kwam zo terecht in de oude kerk te Knokke, wellicht ter vervanging van een ouder instrument[18]. Na de bouw van de nieuwe kerk (1958) kwam het, zonder zijn historisch meubel, op de westtribune terecht. De orgelbouwers Loncke uit Esen (Diksmuide) hadden het instrument uit de oude kerk gedemonteerd en in de geklasseerde toren ondergebracht. De orgelbouwers Stevens uit Duffel hebben het zonder kast gemonteerd in de nieuwe kerk. Op 24 juni 1997 kon het meubel teruggebracht worden uit de ‘Sankt Petrikirche’ te Keulen[19] en kon de heropbouw van het instrument op de noordtribune uitgevoerd worden door orgelbouwer Jos II Loncke (°1947)[20].
Ook dit instrument kende dus een meer dan bewogen geschiedenis.
Nicolaas Helewout (?-1629/1633) was vanaf 1579 tot aan zijn dood organist in de Sint-Donaaskathedraal op de Brugse Burg. Zoals zovele organisten vóór en na hem was ook hij werkzaam als orgelbouwer. Niet alleen in 1590 in zijn eigen kathedraal (afgebroken tijdens de Franse tijd, vanaf 1800) maar ook in de Brugse kerken van de Abdij Ten Eeckhout (Augustijnen-Heremieten, 1624), Sint-Anna (1629), Sint-Jacob (1631) en te Watervliet (1595). Enkel dit laatste instrument staat nog in de oorspronkelijke kerk. Het instrument van de Ten Eeckhoutabdij staat sinds 1797 in de Sint-Amanduskerk te Uitkerke. Het instrument van de Sint-Annakerk werd in 1710 door de Ieperling Jacob van Eynde (?-1727) overgeplaatst naar de Sint-Jacob de Meerderekerk in Lichtervelde waar het in 1918 door oorlogsgeweld vernield werd. Het instrument van de Sint-Jacobskerk verhuisde in 1869 naar de Knokse kerk[21].
Na de bouw van het instrument werd het instrument door verschillende bouwers onderhouden en gewijzigd: Louis Medaert (1646-?), zoon van Jacques en neef van Arnoult (Cf. supra Westkapelle) in 1639, de Bruggelingen Boudewijn Ledou (fl. 1639-1643) in 1643/1669 en Crespin Dubois (?-?) in 1659, vervolgens Gregorius van der Haeghen (Antwerpen, ca. 1629-1684) in 1666 en Jan van Belle (Sint-Winoksbergen-Ieper, eind 17e eeuw) in 1680, de Brugse familie Berger van 1747 tot 1777, de Gentse orgelbouwers Van Peteghem van 1785 tot 1829. Dan komt de familie Hooghuys aan bod vanaf 1830[22]. Zij is uiteindelijk verantwoordelijk voor de overplaatsing van het instrument naar Knokke in 1869.
Op het einde van de 19de eeuw wordt het instrument onderhouden van 1889 tot 1914 door Joseph De Prez, die we reeds in Westkapelle aan het werk zagen (1908). Aan het eind van de lange lijst vinden we nog de Menense orgelbouwer Jules Anneessens, die een elektrische ventilator toevoegde aan de blaasbalg in 1928[23] en uiteindelijk de Duffelse orgelbouwers Stevens, die het orgel als kastloos instrument opbouwde in de nieuwe kerk (1963). Uiteindelijk verplaatste orgelbouwer Frans-Frederik II Loncke (1921-2007) het Helewoutorgel naar het noorddoksaal (1995), waar zijn zoon Jos II instond voor het terugplaatsen van het orgelmeubel (1997) rond het oude instrument. Het blijft wachten op een verantwoorde restauratie voor dit belangrijke instrument[24].
Na deze lange lijst van orgelbouwers, die elk op hun beurt hun stempel drukten op de klank van het instrument, kan men zich terecht de vraag stellen naar de huidige samenstelling van het instrument:
Manuaal: Tremolo, Prestant 8, Gedekt 8, Houtfluit 8, Prestant 4, Flûte Douce 4, Prestant 2, Cornet IV, Fourniture III, X (leeg halfregister van de Trompette 8 Bas), Clairon 4 (leeg halfregister Baskant), Trompette 2 (leeg halfregister Discant), Clarinette 2 (eigenlijk Cromhoorn 8 Discant)
Pedaal: Bourdon 16
Gezien het belang van dit instrument en zijn complexe restauratieproblematiek is een summiere analyse van het pijpwerk per register[25] en de volgorde op de laat 18e eeuwse Van Peteghemwindlade (Lambert-Benoît, 1785?) hier op zijn plaats.
Cornet IV: gemengde samenstelling, waarbij de
1e rang 8 voet: Van Peteghem, gesigneerd ‘Engels Klooster’ te Brugge
2e rang 4 voet: Berger, gesigneerd ‘cornet Ramscapelle 4 pypen’
3e rang 2⅔ voet:vermoedelijk Berger
4e rang 2 voet: vermoedelijk Berger
Prestant 4: overwegend Helewout. Het oude pijpwerk vertoont de typische inscripties van de Iepers- Brugse school zoals o.a. van Belle, Helewout, van Eynde en Berger
Bourdon 8: houten pijpwerk 17e eeuws maar grondig vernieuwd door Hooghuys, metalen pijpen Helewout (met inscripties)
Doublette 2: groot octaaf Van Peteghem; metalen pijpwerk vertoont de typische inscripties, maar werd door Van Peteghem niet in de logische volgorde op de lade geplaatst
Houtfluit 8 vanaf c (zonder groot octaaf): 4 houten pijpen van Hooghuys of Van Peteghem; het oude metalen pijpwerk vertoont de 17e eeuwse inscripties, dus Helewout
Flûte Douce 4: mengeling van 17e eeuws pijpwerk, Hooghuys (enkele pijpen in de baskant) en Van Peteghem (9 open pijpen). Het oude pijpwerk heeft de typische inscripties
Prestant 8: enkele baspijpen zouden Van Peteghem zijn[26], de andere duidelijk niet Van Peteghem, al zijn de losse hoeden vastgezet met Gents krantenpapier uit de Napoleontische periode
Fourniture III: zou nog heel wat Helewoutpijpen kunnen bevatten[27], al ontbreken de typische tooninscripties. Ofwel betreft het hier, zoals het restauratieontwerp van 2009[28] noteerde, een willekeurige samenstelling van pijpwerk uit 3 verschillende fases, die pas in de 19e eeuw samengebracht werden, ter vervanging van een weggenomen oudere Fourniture, die wellicht niet 3 (=III) maar slechts 2 rangen telde[29]. De rangen I en II zouden samengesteld zijn uit Van Peteghempijpwerk van andere orgels, terwijl rang III als restant van een 17e eeuws register kan omschreven worden.
Clarinette 2[30]: toe te schrijven aan Van Peteghem. Misschien werden de tongen tijdens de 19e eeuw vernieuwd (auteur onbekend)[31].
Bourdon 16: op een aparte windlade (pneumatisch). Pijpen van de hand van de orgelbouwer Stevens uit 1963
De windlade van het manuaal is nog de originele Lambert-Corneille Van Peteghemlade uit 1785, licht gewijzigd door Louis-Benoît Hooghuys in 1869.
Ook de toets- en registertractuur is nog van Hooghuys.
Het klavier zou 18e eeuws zijn (Van Peteghem ?), maar op de zijkant gebracht en bewerkt zijn door Hooghuys[32].
De windvoorziening is van de hand van Stevens (1963).
Het zal voor iedereen ondertussen duidelijk zijn dat het restaureren van dit instrument een zeer complexe aangelegenheid is. Er is enerzijds de duidelijke kustvlaamse baroktraditie van Helewout tot en met de familie Berger. Anderzijds moet er rekening gehouden worden met het unieke karakter van het orgel: het is het enige instrument dat ons rest van het œuvre van Nicolaas Helewout. En de inbreng van Berger is minimaal: zowat 78 pijpen uit de Cornet van het Bergerorgel van Ramskapelle, een nog niet gedateerd instrument. Het is wellicht zo dat dit pijpwerk er door Van Peteghem als recuperatiemateriaal herbruikt werd. Voor de samenstelling van de Cornet is duidelijk gebruik gemaakt van recuperatiemateriaal uit het orgel van het Engels Klooster te Brugge en het orgel van Ramskapelle[33].
Met het einde van de 18e eeuw komt de familie Van Peteghem in het vizier. Zij vertegenwoordigt een duidelijk andere visie op de orgelbouw, die van de speelse rococo, schatplichtig aan de Brabantse barok[34].
Met Hooghuys komen we in de 19e eeuw terecht. Zijn visie op het orgel is gebaseerd op het laatclassicisme met vroege elementen van de preromantiek.
Een reconstructie van het origineel instrument zou men kunnen overwegen. Het originele contract van het instrument bleef bewaard, waardoor de oorspronkelijke samenstelling gekend is[35].
Volle spel:
Prestant ludende vier voeten[36]
Bordoen [Bourdon] ludende acht voeten
Octave ludende twee voeten
Mixture drye dikke[37]
Symbel twee dikke[38]
Andere spelen:
Fluyte ludende vier voeten
Quinte fluyte ludende drye voeten[39]
Schufelet ludende een voet[40]
Cornette ludende drye dikke naerderhant verbetert op vijf dikke
Trompet ludende acht voeten in twee ghesneden[41]om twee differenten te spelen
Schalmeye van vier voeten in twee ghesneden oock om twee differenten te spelen
+ tremblant[42]
+ achtergaele[43]
Drye blasebalken[44]
een clavier[45]
Er is vrij veel origineel pijpwerk bewaard. Maar er is ook nogal wat verdwenen, zoals de Cornet, de Mixtuur, de Cymbel en de tongwerken Trompet en Schalmei. Maar doordat dit orgel het enige is dat van deze bouwer bewaard gebleven is[46] zijn er geen referentiepunten om de verdwenen pijpen te reconstrueren. Zeker de reconstructie van de tongwerken stelt de restaurator voor een groot probleem, want 17e eeuwse tongwerken uit de Vlaamse kuststreek zijn niet bewaard gebleven.
Misschien moet men de harde werkelijkheid aanvaarden. Helewout is teveel reconstructie op basis van de huidige toestand. Restaureren is niet hercreëren wat verdwenen is. Teveel improvisatie is in dit geval de geschiedenis wegvegen voor iets dat niet echt te bewijzen valt. Rekening houdend met de vaststelling dat de 20ste eeuwse interventies weinig waardevolle elementen toegevoegd hebben aan het instrument, is de enige zinvolle oplossing de restauratie van het instrument in zijn Hooghuystoestand.
En misschien kan men dit instrument dan overplaatsen naar de gereconstrueerde en gerestaureeerde kerk van Westkapelle. De Margarethakerk beschikt dan nog over het grote Loncke-orgel op de westtribune. En Westkapelle is de enige kerkruimte die nog verwijst naar de 17e eeuw. Durven ?
4. Het Loncke-orgel in de Margarethakerk
Meester-orgelbouwer Frans-Frederik II Loncke bouwde op de westtribune van dezelfde kerk een nieuw orgel in 1996, sluitstuk van zijn loopbaan als orgelbouwer. Het telt 3 manualen (56 toetsen, C-g’’’) en een pedaal (30 toetsen, C-f’). Verder zijn 44 registers verdeeld over alle klavieren, de toetstractuur is mechanisch, maar de registertractuur computergestuurd. Het Pedaal, dat met het voetklavier bespeeld wordt, staat aan de linkse en rechtse buitenkant van het hoofdmeubel, met er tussenin het Hoofdwerk, bediend door het middelste manuaal. Onder het Hoofdwerk, nog steeds in het hoofdmeubel maar tegenover de borst van de organist, bevind zich het Borstwerk, dat als Zwelwerk uitgewerkt is. Dat betekent dat men de klank van het pijpwerk van dit bovenste klavier bij middel van beweegbare jaloezieën kan laten aanzwellen of dempen. Achter de rug van de organist bevindt zich het zogenoemde Rugpositief, dat bediend wordt door het onderste manuaal. Dat is de klassieke opstelling, in een gesloten meubel, die gangbaar waren tot het begin van de 19e eeuw en terug in gebruik kwamen vanaf de 2e helft van de 20e eeuw.
De klassiek gerichte dispositie van dit instrument is als volgt:
Hoofdwerk: Kornet V, Gedekt 16, Prestant 8, Gamba 8, Roergedekt 8, Oktaaf 4, Spitsfluit 4, Kwint 2⅔, Oktaaf 2, Vulwerk IV, Cymbel III, Fagot 16, Trompet 8
Borstwerk: Gemshoorn 8, Gedekt 8, Oktaaf 4, Roerfluit 4, Oktaaf 2, Larigot 1⅓, Oktaaf 1,
Seskwialter II, Cymbel III, Dulciaan 8, Hautbois 8, Regaal 8
Rugpositief: Prestant 8, Gedekt 8, Prestant 4, Roerfluit 4, Nasard 2⅓, Oktaaf 2, Terts 1⅗, Cornet IV, Vulwerk III, Trompet 8, Kromhoorn 8
Pedaal: Prestant 16, Gedekt 16, Gedekt 8, Oktaafbas 8, Koraalbas 4, Mixtuur IV, Bazuin 16, Trompet 8
Speelhulpen: Koppelingen, Combinaties, Tremulant, Zweltrede
Al die registers kunnen in klankfamilies onderverdeeld worden, verspreid over de verschillende klavieren:
Prestantkarakters: Prestanten en Octaven 16/8/4/2/1, en de vulstemmen Mixtuur, Cymbel en Vulwerk
Fluitkarakters: Bourdon of Gedekt en Fluiten16/8/4, en de enkelvoudige aliquoten of kleurstemmen Nasard, Terts, Larigot en de meervoudige Sesquialter en Cornet
Strijkkarakters: Gemshoorn
Tongwerken: Fagot, Bazuin, Trompet, Dulciaan, Hautbois, Regaal en Kromhoorn
Zo’n verdeling van de verschillende karakters op elk klavier beantwoordt aan de logische opbouw van een dispositie.
De bouwer van het instrument Frans-Frederik II Loncke, behoort tot het aloude geslacht Loncke. Het begon met Pieter, alias Pietje Loncke (1821-1897), zoon van een landbouwer-wever. Op twaalfjarige leeftijd zou hij reeds een orgel geconstrueerd hebben[47] en op zestienjarige leeftijd was hij gefascineerd door de werken aan het orgel van zijn geboortedorp Hoogstade, door de orgelbouwer Charles-Louis Van Houtte (1809-1865) uit Zwevegem/Vichte/Waregem. Van Houtte was wellicht autodidact, maar moet toch op een of andere manier in contact geweest zijn met de 19e eeuwse tak van de orgelbouwersfamilie Van Peteghem uit Gent. In Watou, in 1845, liet hij noteren dat zijn instrumenten “volgens de getuygenisse van deskundigen zoo wel gaende, harmonieuse, welluydend, luydruchtig en welgesteld te maken als eene van de beste orgels duer oude Van Peteghem verveerdigt.”[48].
Frans-Frederik II Loncke wist mij persoonlijk te vertellen dat zijn overgrootvader volgens mondelinge overlevering uit Waregem nog gewerkt had in het atelier Van Houtte[49]. Volgens dezelfde familiebronnen bouwde Pietje zijn eerste orgel in Buysscheure (F)(1842)[50]. In elk geval bleef de familie Loncke zeer bedrijvig in Frans-Vlaanderen, en dat tot na WOII[51].
Pieter Loncke werd opgevolgd door zijn zoon Frans-Frederik I (1862-1933), koster-schoolmeester van de bekende kosterschool in Torhout, die tijdens de schoolstrijd (1879-1884) uitweek naar Ekelsbeke (F), waar hij koster-organist was en er, na het overlijden van de orgelbouwers Neuville uit Rexpoëde (F), een eigen atelier opende in Hondschoote (F). Tijdens WOI vluchte hij opnieuw naar Frans-Vlaanderen. Hij was ook gekend als rederijker en uitgever van ‘De Ware Vlaming’. Zijn belangrijkste atelier was echter in Esen, waar ook zijn zonen na 1924 het orgelatelier opnieuw opstartten.
Zijn oudste zoon Jos I (1895-1958) werkte er samen met zijn broer Pieter (1901-2001), die verantwoordelijk was voor het atelier in Ghyvelde (F). Samen stonden ze in voor de herstart van het bedrijf. Jos I werkte mee met de Duitse orgelbouwer Klais (Bonn) bij de restauratie van o.a. de kathedraalorgels te Brugge en Gent. Hierdoor vond hij aansluiting bij de Orgelreform, die een terugkeer bepleitte naar het klassieke orgel uit de tijd van Johann-Sebastian Bach (1685-1750).
Dat zou uiteindelijk zijn vruchten afwerpen in het werk van zijn oudste zoon Frans-Frederik II (1921-2007), de auteur van het Knokse Sint-Margaretha-orgel. Het Loncke-atelier bestaat nog altijd. Een tijd lang werd het - na een faling - voortgezet door diens oudste zoon Jos II (°1947), en vanaf 2000 is het in handen van zijn kleinzoon Kurt (°1973)[52].
5. Het Klaisorgel in de H. Hartkerk
Tussen de twee wereldoorlogen in brak de reformbeweging in de orgelbouw geleidelijk door. In feite was deze beweging gestoeld op de studie van het barokke orgel, voornamelijk het Silbermannorgel in de Elzas (cf. Albert Schweitzer, 1875-1965[53], organist – theoloog – geneesheer). De maatstaf voor de orgelbouw werden het orgeltype en de muziek van Bach, geïdealiseerd in de Silbermanntraditie[54], en vermengd met orgelbouwkunst van het Parijse orgelbouwgenie Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899). In de doorbraak van dit neobarokke klankideaal speelde mee de Leuvense orgelspecialist Dom. Jozef Krebs O.S.B. (1886-1965) van de abdij Keizersberg. Hij speelde ook een rol in de doorbraak van de orgelbouwers Klais (Bonn) in België.
In de nieuwe kerk van het H. Hart (1934-1935) plaatste Johannes II Klais in 1937 zijn orgel (opus 839), instrument dat hij gebouwd had voor de wereldtentoonstelling in Brussel van 1935[55].
Het instrument, in open opstelling[56], telde 3 manualen van 56 toetsen (C-g’’’) en een pedaal van 30 toetsen (C-f’). Opvallend is het gebruik van verkoperde pijpen als sierelement bij de frontpijpen. Met weglating van de vele knoppen voor koppelingen en speelhulpen zag de dispositie er als volgt uit:
Hoofdwerk: Kwintadeen 16, Principaal 8, Roerfluit 8, Wilgenpijp 8, Oktaaf 4, Blokfluit 4, Nazaard 2⅔, Oktaafke 2, Vulstem IV, Trompet 8, Klaroen 4
Positief: Gedekt 8, Koppelfluit 4, Principaal 2, Kleine Kwint 1⅓, Scherp II-III, Kromhoorn 8
Zwelwerk: Grote Fluit 8, Gemshoorn 8, Unda Maris 8, Principaal 4, Dwarsfluit 4, Woudfluit 2, Sesquialter II, Cimbel IV, Hobo 8, Schalmei 4
Pedaal: Bromstem 32, Principaalbas 16, Subbas 16, Zachtbas 16, Oktaafbas 8, Koraalbas 4, Fluitbas 4, Mixtuur IV, Bazuin 16, Dulciaan 8
Hoofdwerk (vrijstaand) en Zwelwerk (in gesloten kasten met jaloeziën) zijn in twee helften gedeeld en staan links en rechts van het pedaal. Het positief is als een rugpositief in de doksaalbalustrade gebouwd. Het werd in 1968 gerestaureerd door orgelbouwer Frans Frederik II Loncke.
In 1984-1985 kwam er een nieuwe restauratie en uitbreiding door Hans Gerd Klais als opus 1622 (na ruim 30 jaar behoeft het stilaan een technische controle).
Hier volgt de nieuwe dispositie van 1985, waarbij de nieuwe of verplaatste spelen per klavier onderstreept worden.
Hoofdwerk (2e klavier): Kwintadeen 16, Principaal 8, Grote fluit 8, Roerfluit 8, Wilgenpijp 8, Oktaaf 4, Blokfluit 4, Kwint 2⅔, Oktaaf 2, Cornet V, Vulstem IV, Fagot 16, Trompet 8, Klaroen 4
Positief (1e klavier): Gedekt 8, Kwintadeen 8, Prestant 4, Koppelfluit 4, Nazaard 2⅔, Principaal 2, Terts 1⅗, Kleine Kwint 1⅓, Fluitje 1, Scherp II-III, Kromhoorn 8
Zwelwerk (3e klavier): Holpijp 8, Gemshoorn 8, Unda Maris 8, Principaal 4, Dwarsfluit 4, Woudfluit 2, Sesquialter II, Cimbel IV, Trompet 8, Hobo 8, Vox Humana 8, Schalmei 4
Pedaal: Bromstem 32, Principaalbas 16, Subbas 16, Zachtbas 16, Oktaafbas 8, Gedektbas 8,
Koraalbas 4, Fluitbas 4, Mixtuur IV, Bazuin 16, Trompet 8, Dulciaan 8
Speelhulpen: P+I, P+II, P+III, I+II, I+III, II+I, II+III, II+III16, II+III4, Tremulanten I en III, Zweltrede III, Gen. Cresc., Afsluiters tongwerken en mixturen, Ped. 2, 4 Vaste Comb., 2 Vrije Comb.
De orgelbouwersfamilie Klais is ondertussen wereldwijd actief. Johannes I Klais (1852-1925) kreeg zijn eerste vakopleiding bij zijn oom Wilhelm Bertram (?-?). Die opleiding vulde hij aan met leerperiodes bij Franse en Zwitserse orgelbouwers[57]. Na enkele jaren gewerkt te hebben bij Heinrich Koulen (1845-1919) in Straβburg stichtte hij in 1882 zijn eigen firma in Bonn. Technisch gezien evolueerde zijn bouwwijze en de bouwopvatting van zijn instrumenten mee met de pneumatische en elektrische modes van zijn tijd. Het werd geleidelijk aan een van de leidinggevende orgelbedrijven in de Duitse katholieke kerkgemeenschap.
De leiding van de firma ging in 1919 over in de handen van zijn zoon Johannes II (1890-1965), ook Hans genoemd. Die had ook een opleiding genoten bij andere bekende firma’s. Vanaf de jaren 30 van de vorige eeuw kwamen er geleidelijk elementen uit de Orgelreform zijn werk beïnvloeden, maar pas rond 1960 keerde de firma ook terug naar de mechanische orgelbouw, althans voor de klaviertracturen.
Niet toevallig had zijn zoon Hans Gerd (°1930) het bedrijf van zijn vader overgenomen in 1958. Hans Gerd streefde een synthese na tussen de polyfone barokke orgelbouw en de symfonische romantische klankwereld van de Franse 19e eeuw. Vanaf de jaren 1967 besteedt de firma ook meer aandacht aan de historisch getrouwe restauratie van oudere instrumenten.Toch blijft hun aandacht ook uitgaan naar een eigen symfonisch-klassiek orgeltype, dat men ook als compromisinstrument kan omschrijven.
Sinds 1997 ligt de leiding van de firma met Philipp Klais (°1967) in de handen van de 4e generatie[58].
6. Het orgel van de Sint-Vincentiuskerk te Ramskapelle
Reeds in de 18e eeuw stond er een Bergerorgel in de de kerk. Tot nu toe werd dit instrument nog niet gedateerd, maar restanten van het instrument zijn terug te vinden in het oude orgel van de Knokse Sint-Margarethakerk[59].
Volgens de orgelinventaris van de Vlaamse Gemeenschap[60] werkte ook Charles Louis Van Houtte aan dit orgel. In geen enkele oudere werklijst van deze orgelbouwer is Ramskapelle vermeld, behalve in een bijdrage van Gh. Potvlieghe, die als bron prof. Johannes van Houtte aangaf, maar ook zonder bouwdatum[61]. Die orgelbouwer werd reeds vermeld in verband met de familie Loncke. Van Houtte werd in 1809 in Zwevegem geboren als zoon van een landbouwer. Hij overleed in Waregem in 1865. Reeds als 21-jarige uitte hij zich als orgelbouwer in de beste Van Peteghemtraditie[62]. Dat laat vermoeden dat hij wellicht zijn opleiding gekregen heeft bij de een of andere Van Peteghem, maar hiervoor zijn er geen bewijzen. Zijn uitspraak over “in de beste traditie van de oude Van Peteghems” was, volgens bovenvermeld auteur, bedoeld als reactie tegen de romantische orgelstijl van Maximilien Van Peteghem (1822-1870)[63] Wel was hij een uitstekende collega van Pietje Loncke, die vermoedelijk zijn leerling was in het Waregemse atelier, die tevens op dezelfde wijze instrumenten bouwde en in 1865 zijn cliënteel overerfde[64].
In het huidige instrument van deze kerk bevindt zich nog aardig wat pijpwerk van de bouwer Van Houtte, maar als geheel is het instrument het werk van de Brugse orgelbouwer Louis Benoît Hooghuys.
Gerrit Simon Hooghuys(1754-1813)[65] kwam uit het Noord-Hollandse Wormer, maar werd in 1787 poorter te Middelburg (Zeeuws-Vlaanderen). In 1806 liet hij de Bruggelingen weten dat hij voor hun oude en nieuwe orgels kon zorgen. Zijn zoon Simon Gerard (1780-1853) kwam zich in Brugge vestigen (1810), raakte bevriend met de zonen van de in 1797 overleden orgelbouwer Dominicus I Berger (1747-1797) en kon zo de leeggevallen ruimte voor een orgelbouwer in Brugge invullen. De belangrijkste bouwer van de familie was diens zoon Louis Benoît (1822-1885). Hij was de laatste belangrijke kerkorgelbouwer van de familie, daar zijn beide zonen, Louis (1854-1897) en Aimé (1858-1904) geen werk van blijvende waarde wisten te maken. Het belang van de familie in de orgelbouw zette zich, via Louis Benoîts broer François Bernard (1830-1888), verder in de draaiorgelbouw in Geraardsbergen.
Terug naar het instrument. De orgelkast dateert voor een groot deel nog uit de tijd van Charles Louis Van Houtte, uit de 1e helft van de 19e eeuw[66], al is het geen typevoorbeeld voor de stijl van de orgelbouwer. “De twee engelen die het orgel bekroonden, lijken ouder en zijn nu omheen het tabernakel opgesteld”[67]. Het werd evenwel bij de ingreep van Hooghuys ca. 1865 getransformeerd. Toch blijft het een bevallig geheel.
Eerst de toestand van Hooghuys, die ca. 1865 aan de ombouw van het oude Berger–Van Houtte-orgel werkte. De Cornet van Berger zou dan in 1869 verhuisd zijn naar de naburige kerk in Knokke, daar Hooghuys hem in Ramskapelle verving door een Montre 8. Via de oude kleefetiketten van Hooghuys en rekening houdend met de registerwissel komen we wellicht uit op de oude Van Houttetoestand:
Cornet IV[68] (klavier 54 toetsen[69]) Prestant 4
Bourdon 8 Doublette 2
Flûte 4 Fourniture III
Trompette 8 bas Trompette 8 diskant
aangehangen pedaal 18 toetsen[70]
Hooghuys behield die toestand, op de Montre na. Wel verplaatste hij de klavieren vanuit de rugzijde naar de zijkant, waardoor de ganse tractuuraanleg gewijzigd moest worden. Dan zouden windlade en klavieren eventueel nog kunnen teruggaan op de oude Berger-toestand (?)[71]. Er is een kleefetiket in de ventielkast (ook kleppenlade genoemd) aangebracht door ‘Louis Hooghuys, rue nord du Sablon N° 18, Bruges. Facteur d’orgues / Accords et Réparations.’[72]
Een anonieme orgelbouwer werkte daar nog begin de 20e eeuw. Diens interventie, hoe logisch ook in de tijd van diep verval in de orgelbouwgeschiedenis van die tijd, was rampzalig voor het karakter van het instrument. Net de registers die zo typisch waren voor de orgelklank tot ver in de 19e eeuw, de Fourniture en de Trompet, werden vervangen door twee enge strijkerregisters, de Voix Céleste 8 (vanaf de c, zonder het groot octaaf) op de plaats van de Fourniture, en een Salicional 8 (gedeeld zoals zijn voorganger in Bas en Diskant) op de plaats van de Trompette. Het orgel wordt wel eens de koning der instrumenten genoemd, maar in dit geval is het dan een koning zonder kroon.
7. Heist aan zee of de Sint-Antonius Abtkerk van Coudekerke
In de oude kerk bevond zich een orgel van Charles Louis Van Houtte, gebouwd in 1850[73]. We vermoeden dat dit instrument door Frans Frederik I Loncke overgeplaatst werd naar de nieuwe kerk van 1872-1875. In elk geval was het dezelfde Loncke, die in 1911 een nieuw orgel bouwde voor de kerk, wellicht met overname van een deel van het pijpwerk van Van Houtte[74]. Het nieuwe orgel telde 14 registers, verdeeld over twee klavieren en een pedaal[75].
In 1967 bouwde Frans Frederik II er een nieuw instrument, met herbruik van een deel van het oude pijpwerk van zijn grootvader, maar zonder oud pijpwerk van Van Houtte. Dat is niet echt een uitgemaakte zaak. Van het oude orgel werd ‘een zekere hoeveelheid ouder pijpwerk (waarschijnlijk Fr. Loncke) verwerkt’, maar de auteurs vermelden ook, op gezag van Gabriël Loncke (1932-2019), dat er pijpwerk van orgelbouwer Van Houtte verwerkt was in het oude Loncke-orgel. Ze preciseren dat al het oude pijpwerk in inkt genummerd is terwijl het nieuwe pijpwerk ingeslagen nummering heeft[76]. Enige verwarring dus over het oude pijpwerk.
Het elektro-pneumatische instrument staat op het doksaal in een sobere orgelkast. De vrijstaande speeltafel staat los van het instrument. Het heeft, na enkele recente herstellingswerken in 1985 en 1990, volgende dispositie:
Hoofdwerk; Prestant 8, Holpijp 8, Oktaaf 4, Nazaard 2⅔, Oktaaf 2, Vulwerk IV, Trompet 8
Zwelwerk: Gedekt 8, Praestant 4, Roerfluit 4, Oktaaf 2, Kleine Kwint 1⅓, Terts 1⅗,
Cimbel III, Kromhoorn 8
Pedaal: Prestantbas 16, Subbas 16, Fluit 8, Koraalbas 4, Oktaaf 2, Fagot 16
Speelhulpen: afstellers Fagot, Kromhoorn en trompet, Reg., Vrije Comb., Vaste Comb., Ped. 1 en 2, Tremulant, Zweltrede, P+I, P+II, I+II
8. Het Zoutekerkje of de kerk van de paters Dominicanen
De meest recente aanwinst voor het Knokse orgelpatrimonium is het instrument in dit bijzondere kerkje met zijn kloosterpand aan de voorkant. Het oorspronkelijke kerkje is een ontwerp van de Brugse architect Jozef Viérin (1872-1949) terwijl het pand getekend werd door zijn zoon Luc (1903-1979), geïnspireerd op het San Marco-klooster in Firenze. Het muzikale meubilair bleef lange tijd beperkt tot een harmonium en, na WOII, een elektronium[77].
Sinds 2011 is er een pijporgel gepropt in de (te kleine) doksaalruimte, links van het koor. Dit immense orgel in de beperkte kerkruimte werd gebouwd door Anton Škrabl[78], stichter van Orglarstvo Anton Škrabl s.p. in Rogaška Slatina, Slovenië. Opgeleid aan de orgelbouwersschool van Ludwigsburg (DE) en met een praktijkopleiding bij orgelbouwer Hubert Sandtner in Dillingen (DE). Na een tijd meegewerkt te hebben aan de oprichting de Diocesane Orgelwerkplaats in Maribor, vestigde hij zich in 1990 als zelfstandig orgelbouwer. Als orgelbouwfirma behoort deze werkplaats tot de grotere in Europa met orgels o.a. in alle EU-landen, de UK, de USA, Rusland en de Balkanlanden.
Waaraan het ligt kon niet precies achterhaald worden, maar het instrument laat een onbevredigende indruk na, de intonatie lijkt niet afgewerkt te zijn en er zit veel te veel instrument op het kleine doksaal in een al bij al kleine kerk[79]. Dit opus 249 van 2011[80] telt 3 manualen (56 toetsen) en een pedaal (30 toetsen), en heeft volgende dispositie[81]:
Hoofdwerk (manuaal I): Prestant 8, Grote Fluit 8, Oktaaf 4, Superoktaaf 2, Mixtuur III-IV, Trompet 8
Zwelpositief (manuaal II): Bourdon 16, Gedekt 8, Dwarsfluit 8, Bourdon 8,
Prestant 4, Roerfluit 4, Oktaaf 2, Mixtuur III, Kromhoorn 8
Zwelwerk (manuaal III): Roerfluit 8, Bourdon 8, Fluit 4, Nasard 2⅔, Doublette 2, Terts 1⅗, Hobo 8
Pedaal: Openbas 16, Bourdon 16, Prestant 8, Bourdon 8, Prestant 4, Fluit 4, Bazuin 16,
Fagot 8
Speelhulpen: P+I, P+II, P+III, I+II, I+III, II+III, Tremulant II en III, 10 Vaste Comb., Zweltrede II en III
Voor veel organisten moet deze dispositie als een buitenbeentje aanvoelen, buiten de logische paden van de dispositie-opbouw. Het Hoofdwerk ziet eruit als een aloud 15e eeuws Blokwerk, het Zwelpositief als een onvolledig Hoofdwerk en het Zwelwerk als een eigenzinnig Positief uit de 18e eeuw. Gezien de huidige omvang van het pedaal, zou een extra vulwerk logischer zijn geweest.
Voetnoten
[1] Verkeerdelijk elektronisch orgel genoemd. Bij het orgel zijn pijpwerk en windvoorziening essentiële onderdelen. Die zijn niet aanwezig in het ‘elektronium’, een instrument met puur elektronische klankverwekking. Elektronia vormen een belangrijke aanwinst voor het instrumentarium sinds de 2e helft van de 20e eeuw, als verrijking voor het klankspectrum, maar niet als imitatie of vervanging van akoestische instrumenten. Meer hierover o.a. in de diverse bijdragen in Delaere, Marc (red.), Een kleine muziekgeschiedenis van hier en nu. Nieuwe esthetische tendensen in de westerse klassieke muziek sinds 1950, uitgave MATRIX [Centrum voor Nieuwe Muziek. KULeuven], Pelckmans Uitgevers nv, Kalmthout, 20212
[2] Devliegher, Luc, De Zwinstreek, in Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, dl. 4, Lannoo, Tielt – Utrecht, 1970, p. 187
[3] Terecht als firma omschreven, of een vroeg-industrieel bedrijf dat niet enkel op bestelling werkte, maar ook uit voorraad verkocht en een duidelijke verkoopsstrategie kende met overal te lande vertegenwoordigers van de firma. Een reclamestunt was o.a. het steeds als minderwaardig omschrijven van het werk van andere orgelbouwers; cf. de vele getuigenissen in Gregoir, Eduard-Georges-Jacques, Historique de la facture et des facteurs d’orgues avec la Bibliograpie Musicale, Avec une introduction et une nomenclature par G. Potvlieghe. Facsimilé de l’édition originale Anvers 1865, Frits Knuf, Amsterdam, 1972, p. 193-203. Bij het failissement van Maximilien Van Peteghem in 1864 had Gregoir voor zijn publicatie van 1865 inzage gekregen in het archief van de orgelbouwersfamilie, wat uiteindelijk zijn visie op de orgelbouw vertekende door het overbeklemtonen van het belang van de familie Van Peteghem.
[4] Devliegher, o.c., afb. 442
[5] Ibidem, vermeldt RABr., Kerkfabrieken, Westkapelle 28, rekening 1630-1656, f° 56,57
[6] Deschrevel, Antoon, Het orgelbouwersgeslacht Medaert alias Middaert, in De Schalmei, jg. 5, nr. 4, Gent, 1950, p. 91-93; Idem, Het orgelbouwersgeslacht Medaert (alias Middaert), in Rollariensia, Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Roeselare en Ommeland, jg. V, Roeselare, 1969, p. 74-89; Potvlieghe, Ghislain, art. Medaert, in Winler Prins Encyclopedie van Vlaanderen, dl. 4, Brussel, 1974, p. 279; Lannoo, Luc, De 17de eeuw: de oudste getuigen van de orgelkunst, in Lannoo, Luc – D’Hooghe, Kamiel, West-Vlaamse orgelklanken, Marc Van de Wiele, Brugge, 1997, p. 28-29; Idem, art. Medaert (3), in Defoort, Antoon, e.a. (red.), Lexicon van de muziek in West-Vlaanderen, dl. 6, VWS, Brugge, p. 119-120
[7] Devliegher, o.c., afb. 442; Lavaert, Jan, Inventaris van de voorwerpen die in de brand van de St.-Niklaaskerk te Westkapelle op dinsdag 26 maart 2013 verloren gingen, in: Rond de Poldertorens, jg. LV, nr. 4, p. 116
[8] Ibidem, p. 116
[9] Fauconnier, Antoon – Roose, Patrick, Het historisch orgel in Vlaanderen, dl. IVa Provincie West-Vlaanderen (arrondissementen Brugge en Oostende), Brussel, 1986, p. 380-381
[10] Ibidem, p. 373-381
[11] Werklijst van de Van Peteghems in Roose, Patrick, Disposities van Van Peteghem-orgels tussen 1739 en 1864, Cahier 1, Orgelkunst, uitgave buiten reeks, Hoegaarden, 20213
[12] Meestal schrijft men Deprez, maar zelf signeerde hij zijn orgels ‘Joseph De Prez et Fils’, cf. o.a. het orgel in de psychiatrische kliniek te Brugge, Sint-Michiels (genoteerd op 06.11.2021).
[13] Fauconnier – Roose, o.c., p. 376: Liber memorialis, p 31: “Wierd nog betaald aan den Heer Jh Deprez en zoon orgelmaker te Gent voor het herstellen van den orgel de som van fr. 319,75.”
[14] Over de familie Anneessens, cf. o.a. Lannoo, Luc, o.c., 1997, p. 56-57, 64-69
[15] Biografische gegevens ontbreken (2e helft 18e eeuw/begin 19e eeuw). Was wellicht leerling van Jean-Baptiste Bernabé Goynaut (1725-1780), een belangrijk vertegenwoordiger van de Brabantse barok. Anneessens via Smets laten delen in de Brabantse orgelbarok is een stap te ver. Cf. Potvlieghe, Ghislain, Orgels in het Pajottenland; Vergeten meesterwerken, Heemkundige Kring van Gooik, De Draak vzw, Gooik, 2016, p. 169-201
[16] Delahaye, Étienne, Charles Anneessens (1835-1903) – un destin tragique, in Annales du Comité Flamand de France, T. 67, Rijsel, 2011, p. 81-102; Idem, De tragische lotgevallen van orgelmaker Charles Anneessen (1835-1903), in Orgelkunst, jg. 43, nr. 170, Hoegaarden, 2020, p. 100-114
[17] Malfayt, André, Het muziekconservatorium te Brugge. Geschiedenis en herinneringen, A. Van Poelvoorde, Brugge, 1923, ARA, Brussel, 1997 (anastatische heruitgave), p.30-32; Lannoo, Hooghuys, Berger, o.c., partim
[18] Fauconnier, – Roose, o.c., p. 355
[19] “An der Kopfseite des linken sog. “Pseudo-querschiffe” steht heute die in Knocke (Belgien) erworbene barocke Chororgel …”, Firmenich, Heinz, St. Peter und St. Cäcilien in Köln, in Rheinische Kunststätten, nr 61, Rheinischer Verein für Denkmalpflege und Landschaftsschutz, Keulen, 19763, p. 11; vermeld in Fauconnier – Roose, o.c., p. 361
[20] Bonte, Jozef, Het zeer waardevolle orgelmeubel uit 1631 in de Sint-Margaretakerk te Knokke, in Rond de Poldertorens, Handelingen van de Kring voor Heemkunde en Geschiedenis Sint-Guthago, jg. XXXIX, nr. 4, Oostkerke, p. 137-139
[21] Lannoo, Luc, De Groote Oorlog en het orgelpatrimonium van het Terf – The Great War and the Organ Heritage in the Terf Region, Orgelkring Adriaen Willaert, Roeselare, 2016, p. 12/47
[22] Deruwe, Roger, De St-Jacobskerk te Brugge, in De Schalmei, jg. V, Gent, 1950, p.97-102
[23] Jules Anneessens vermeldt naast de ventilator ook 3 nieuwe registers, wat niet correct is. Er zouden slechts 11 pijpen van zijn hand terug te vinden zijn in de Prestant 8, cf. infra, voetnoot 24; in W. Mertens, o.c., p. 8
[24] Iconografie in Devlieghere, Luc, o.c., p. 82 / afb. 168-170; Fauconnier, Antoon – Roose, Patrick, o.c., p.362-366; Lannoo, Luc, Historische orgels tussen duin en polder, in Adem, jg. 23, nr. 2, Leuven, 1993, p. 76-81
[25] Gebaseerd op Fauconnier – Roose, o.c., p.356-358; Mertens, Wenceslaus, Restauratieontwerp, Aalst, 2009, p. 17-29 (kerkfabriek Sint-Margaretha Knokke). Beide bronnen verschillen soms in hun interpretatie.
[26] Volgens Fauconnier – Roose, p. 358 zouden alle pijpen van Hooghuys zijn, de 11 zinken pijpen uitgezonderd, die dan van de hand van Jules Anneessens zijn.
[27] Ibidem, p. 358
[28] Mertens, Wenceslaus, o.c., p. 27
[29] Ibidem, p 27
[30] De aanduiding van de reële toonhoogte, hier 2 voet omdat het een discantregister is en de langste pijp dan slechts 2 voet lang is, terwijl het de discant van een 8 voetregister betreft, is typisch voor Hooghuys. De eigenlijke registernaam moet in dit geval Cromhoren 8 Discant zijn.
[31] Enkel vermeld bij Fauconnier – Roose, o.c., p. 358
[32] Volgens Mertens, o.c., p.16 is de klaviatuur (manuaal) van de hand van Hooghuys
[33] Dit onderdeel zou best verder archivalisch uitgeplozen worden op beide locaties.
[34] De familie Van Peteghem heeft in de 18e eeuw nauwelijks gewerkt in het oude bisdom Brugge (1559-1801). De overheersende bouwers waren de leden van de Brugse Bergerfamilie.
[35] Overgenomen uit Mertens, W., o.c., p.5-6
[36] De Brugse voet = 0,2743 m (aanduiding van de lengte van de grootste pijp van een register, hier 4 x 0,2743 = 1, 0972 m, etc.)
[37] Gemengd register, ook Fourniture of Vulwerk. Drye dikke staat voor III of drie rangen (= rijen pijpen per register).
[38] Is de Cimbel, of Cymbaal. Ook de term Scherp is tegenwoordig in gebruik.
[39] Quintfluit 3, ook Quinte of Nasard 3 of Nazard 2⅔.
[40] Fluit of Sifflet.
[41] Verdeeld in bas en discant.
[42] Veroorzaakt een golvende beweging in de aangevoerde lucht.
[43] Nachtegaal, 1 of meer pijpjes in een waterbakje om een gorgelende vogelzang na te bootsen.
[44] In de vorm van smidsebalgen.
[45] Oorspronkelijke klavieropbouw is niet aangeduid, vermoedelijk 4 octaven, beginnend met een kort groot octaaf (C/D-B) en vervolgens tot c’’’, of 48 toetsen, de standaard vanaf de 17e eeuw. Andere meer conservatieve oplossingen blijven ook mogelijk (F-a’’ of C-a’’, zijnde 40 tot 44 toetsen).
[46] Ook Watervliet is geen Helewoutinstrument meer maar een Loncke-orgel (1968), cf. Potvlieghe, Ghislain, Het historisch orgel in Vlaanderen, dl. I Oost-Vlaanderen, Brussel, 1974, p. 274: “Slechts enkele pijpen zijn oud…”.
[47] Gregoir, Edouard-Georges-Jacques, o.c., p.134-136
[48] Archief kerkfabriek Watou. Lannoo, o.c., p. 44-45
[49] Ibidem, p. 45
[50] Hédin, Bernard – Delahaye, Étienne – Weeger, Luc, Orgues en Flandre. Arrondissement de Dunkerque (Nord), Centre des monuments nationaux Monum, Éditions du Patrimoine, Parijs, 2002, p.109 vermeldt de naam Loncke enkel in 1894: “Transformation par Frédéric Loncke de Hoogstade.”. Het orgel zou afkomstig zijn uit Broxeele, waar het omschreven werd als een nieuw instrument van Auguste Renard uit 1840.
[51] Ibidem, p. 328
[52] Lannoo, o.c., p.69-73
[53] Veltman, Michaël, art.Schweitzer, Albert, in Busch, Hermann J. – Geuting, Matthias, Lexicon der Orgel, Laaber, Köthen, 2007, p. 700-702
[54] Familie van orgelbouwers, werkzaam in de Elzas en Sachsen. Hun werk wordt gerekend tot de top van de orgelbouw. Voornaamste leden zijn Andreas (1678-1734; vanaf 1700 Straβburg), zijn zoon Johann Andreas (1712-1783) en kleinzoon Johann Josias (1765-1786). Andreas’ broer Gottfried (1683-1753) die via Straβburg opnieuw verhuisde naar o.a. Freiberg.
[55] Vanden Broecke, Daniël, Het orgel in Vlaanderen, Orgelkring Sint-Margareta Knokke-Heist, jg. 21, nr. 81, Antwerpen, 2021, p. 14-15; cf. ook Fauconnier – Roose, o.c., p. 350-355
[56] Zonder orgelkast rond de pijpen. Deze essentiële klankkast kwam pas in de 2e helft van de 20e eeuw opnieuw in gebruik.
[57] Hodick, Horst, Klais (Familie), in Busch, Hermann J. – Geuting Matthias, Lexikon der Orgel, Laaber, Köthen, 2007, p. 374-375;
[58] Op het ogenblik werkt de firma o.a. aan de opbouw van het tribune-orgel in de Sint-Salvatorkathedraal te Brugge.
[59] Cf. supra bij het Helewoutorgel in de Margarethakerk te Knokke, Cornet IV.
[60] Fauconnier – Roose, o.c., p.367
[61] Potvlieghe, Ghislain, Orgelbouwer Ch. L. van Houtte (1809-1865), in De Praestant. Driemaandelijks tijdschrift voor orgelcultuur in de Nederlanden, jg. 15, nr. 2, Tongerlo, 1966, p. 29-31
[62] Archief kerk Watou; cf. supra bij de bespreking van de familie Loncke
[63] Potvlieghe, Ghislain, a.c., p. 30
[64] Ibidem, p. 31, eindnoten 2 (mededeling Gabriël Loncke) en 8 (mededeling Prof. J.A. van Houtte)
[65] Over deze familie van orgelbouwers: Verberne, A., art Hooghuys (Aimé tot Simon), in Nationaal Biografisch Woordenboek, Koninklijke Academiën van België, dl. 5, Paleis der Academiën, Brussel, 1972, kol. 458-464; Lannoo, o.c., p. 49-54
[66] Devliegher, o.c., p. 172-173
[67] Ibidem, p. 172-173
[68] Sinds Hooghuys een Montre 8.
[69] Dominicus I Berger evolueerde naar C/D-f’’’. Door in de 19e eeuw de ontbrekende Cis in het groot octaaf toe te voegen komt men aan de huidige 54 toetsen van het manuaal.
[70] Lijkt op een 18e eeuws kort Frans pedaal (Berger?).
[71] Uitgaande van de klavieromvang van 54 manuaaltoetsen en 18 pedaaltoetsen. De klavieromvang bij Van Houtte refereert naar de klavieromvang van de Pianoforte van 61 toetsen. Fauconnier – Roose, o.c., p. 369 schrijven de windlade toe aan Van Houtte.
[72] Hooghuys woonde in de Noordzandstraat te Brugge in de periode 1855-1870.
[73] Gregoir, o.c., p. 189; Potvlieghe, a.c., p. 29-31
[74] Mededeling van Gabriël Loncke, in Fauconnier – Roose, o.c., p. 348
[75] Loncke, Jos, Geschiedenis van een orgelbouwer, dl. III, in De Schalmei, jg. 1, nr. 5, Gent, 1946, p.23-24
[76] Fauconnier – Roose, o.c., p348
[77] Detailleur, Willy, Alle kerken van West-Vlaanderen in Vade-Mecum-stijl, (gestencilde uitgave van) Studiedienst Pastoraal Toerisme, [Brugge], 1975, p.55
[78] Informatie over deze firma in een brochure van 2011 en op http://www.skrabl.com/de/history.html , geconsulteerd op 13.11.2021 (© 2019).
[79] Wij hebben ons de vraag gesteld of het instrument ook de pandruimte moet bedienen.
[80] Dit betekent zowat 25 nieuwe orgels per jaar.
[81] Alle disposities in deze bijdrage zijn gecontrolleerd aan de hand van Lannoo, Luc (Red.), BisdomBrugge. Diocesane Commissie voor Orgels en Klokken. Orgelinventaris. (work in progress), Brugge, 2018-, Decanaat Oostende – Blankenberge, Pastorale Eenheid Tiberias Knokke – Heist. Uitgezonderd nr. 8. Een plaatsbezoek ging door op zaterdag 06.11.2021.