Grafzerken opgegraven in de kerk van Westkapelle: 16de -18de eeuw
Frederik Roelens, Ronald Van Belle en Nico Dumalin*
VONDSTOMSTANDIGHEDEN (Frederik Roelens)
Op 26 maart 2013 werd de St.-Niklaaskerk van Westkapelle geteisterd door een verwoestende brand waarbij de kerk, op de muren na, praktisch volledig vernield werd.[1]
Gezien bij de restauratie en herbestemming van dit beschermd monument diverse grootschalige bodemingrepen gepland waren, heeft het agentschap Onroerend Erfgoed een verplicht luik archeologisch onderzoek opgelegd. Het terreinwerk werd uitgevoerd door Raakvlak tussen 26 maart en 18 april 2018. Van enkele van de aangetroffen grafplaten werd op een later ogenblik nog een wrijfplaat gemaakt door de hoofdauteur van dit artikel.
Het terreinwerk bestond uit twee fases: enerzijds een zogenaamde strip-and-map bij het wegnemen van de blauwstenen kerkplaat en anderzijds uit een klassieke archeologische opgraving van zo’n 90m² te situeren in het westen van de zuidelijke zijbeuk. Alle hieronder besproken zerken zijn bij eerst gemelde werk aan het licht gekomen.
Nvda: Een grondige bespreking van de resultaten van deze opgraving zou te ver leiden binnen de opzet van dit artikel en volgt in een later nummer van dit tijdschrift.
BESCHRIJVING VAN DE ZERKEN & ARCHIVALIA (Ronald Van Belle en Nico Dumalin*)
De grafzerk van Jacop Hoste (afb.1 & 2)
Naam & Datum: Jacop Hoste, zoon van Matheeus, †1504.
Materiaal & Afmetingen: blauwe hardsteen (van Ecaussinnes) H. 143 cm x Br. 85 cm; dikte 15 cm) in goede staat van bewaring.
Plaats: De grafzerk werd aangetroffen op de overgang van het koor naar de noordelijke zijbeuk. De zerk dekte, samen met de zerk van Pieter de Backere (infra) een grafkelder af. Vermoedelijk bevond deze zich onder de treden naar het altaar.
Grafschrift: grafschrift, in lijngravering, in gotische minuskel op een tekstband, op de hoeken onderbroken door de evangelisten symbolen: ‘+ hier ligghet Jacop f./
Afb. 1: Grafzerk van Jacop Hoste, zoon van Matheeus, †1504, St.-Niklaaskerk, Westkapelle. Wrijfprent R. Van Belle, © KIKIRPA ref. X134420
Afb. 2: Detail van de grafzerk van Jacop Hoste, zoon van Matheus, †1504.
Matheeus hoste. die . staerf int . jaer . XVc . ende / IIIJ . in . novembere . / up alder . heeleghen . dach . bid . over . de . ziele’.
Beschrijving: afbeelding van een vrij jonge man, de handen gevouwen, rechtstaande met de voeten op een hazewind. Hij draagt een kerel naar de nieuwe snit, die lichtjes open is van boven, met omgeslagen kraag en met trechtermouwen. Om zijn midden is een riem waaraan een beurs hangt. Aan de halsopening ziet men zijn onderliggende wambuis die dicht geknoopt is. Zijn haartooi is kort, nog op zijn Bourgondisch. Zijn gelaat is verfijnd weergegeven, zijn schoenen daarentegen zijn plomp getekend.
Archivalia: De Hostes waren wel bekend te Brugge, enkelen wisten op te klimmen in de Brugse stadsadministratie zoals Jan Hoste, schepen van de raad die zelfs burgemeester werd.[2] Anderen wisten in het echt te treden met dochters van de Brugse elite. Er zijn verschillende wapenschilden bekend van deze familie.
Een Jacop Hoste, zoon van Matheeus, komt voor in de stamboom opgesteld door de Brugse genealoog Jacob Antoon Kerchof (1625-1585) maar in de genealogie Hoste opgesteld door Kerchof is de tak Hoste uit Westkapelle niet uitgewerkt.[3] De Hostes uit Brugge die Kerchof behandelt vertoonden een wapenschild ‘in keel, een keper van goud, vergezeld van drie klavers van zilver’. Op de zerk te Westkapelle komt echter geen wapenschild voor.
Wat de Hostes te Westkapelle betreft, vinden we in 1482 de vermelding van een Matheus Hoste fs Jan als één van de voogden van de kinderen van Jacob Alaerts.[4] In 1490 is er sprake van Bavekien en Elsoetkin, de kinderen van de overleden Matheus Hoste. Eén van hun voogden is Jacob fs Matheus Hoste, waarschijnlijk de figuur afgebeeld op de grafzerk.[5] In het register wordt zijn naam later doorstreept met de vermelding ‘dood’ (volgens zijn zerk overleed hij op 2 november 1504). Hij wordt als voogd vervangen door Pieter fs Matheus Hoste. Pieter is ongetwijfeld de broer van Jacob.
De op 2 november 1504 overleden Jacob Hoste had vijf kinderen: Olivierkin, Hanekin, Denijs, Theenkin en Grietkin.[6] Worden als voogden aangeduid: Pieter fs Matheus Hoste, zijn broer, en Clais fs Pieter van Cassel. De kinderen van Jacob erven van hun vader zes gemeten, ze waren bij de dood van Matheus, hun grootvader, al eigenaar van drie gemeten land.
In een akte van 1539 is er sprake van Hanneken en Tanneken als kinderen van Jan fs Jacob Hoste.[7] Deze Jan is waarschijnlijk de zoon van onze Jacob op de grafzerk, die eerder vernoemd werd als ‘Hanekin’. Hanneken en Tanneken erven 2 lijnen land in een gemeen van 8 lijnen land met alles wat er toebehoort van huizen, bomen en kateilen (huisraad) ter waarde van 12 pond 10 schell. groten ten gevolge van de dood van hun moeder Tannekin.
De wezen genieten daarenboven nog van een rente van drie pond groten van hun overleden moeder die afkomstig was van hun vader. Tannekin krijgt ook nog een zilveren riem ten geschenke. Daar de voormelde voogden ondertussen overleden waren, traden thans als voogden op Adriaen fs Cornelis Hugheins en Olivier fs Jacob Hoste, beiden van Oostkerke, zoals bij akte bepaald op 21 september 1538. Deze voogden lieten te boek stellen in erven: 2 lijnen 28 roeden land liggende in het ambacht van Oostkerke in gemene land van 43 lijnen, met het huis en de bomen die daarop staan en ‘kateilen’ ter waarde van 13 £ 4 s. 61 gr., van de weduwe van Denis Hoste, oom van de wezen en Gillis Lootins. Daarenboven werd ook te boek gesteld: 7 gemeten 2 lijnen 24 roeden land met bijhorende huizen, bomen en kateilen ter waarde van 21£ 5s. 11d. groten. Hanneken heeft ook een leen van 7 gemeten in de parochie van Westkapelle die bezit is van Clays Uutervulghe van zijn hof ‘Ter Zaele’[8] en hem toekwam na de dood van de grootmoeder van Hanneken. Zij, de echtgenote van Jacob Hoste, genaamd Tannekin [Goessins ?] was na Jacobs overlijden in het huwelijk getreden met Willem fs Clais Uutervulghe.[9]
In een andere akte van 1538 is er sprake van ‘Lampkin ´t kind van Jan fs Jacob Hoste bij Hillekin fa Jan Gheille zijn tweesten wijf’.[10] De voogden van Lampkin, Matheuus fs Jacops Oste, vrijlaet in Lisseweghe, en Loy fs Pauwels Daneels, brachten in erve: 1 gemet 14 roeden land en 43 gemeten in Oostkerke van de weduwe van Denis Jacopszoon Hoste en Gillis Lootins met wat er toebehoorde van huizen en bomen en ‘kateilen’ ter waarde van 6 £ 12 schell. 1 pening. Van Denis Hoste, de oom van de wees, werd ook in erf gebracht 2 gemeten 2 lijnen 62 roeden land met toebehorende huizen en met de bomen erop, liggende in diverse parochies en steden alsook ‘kateilen’ ter waarde van 10£ 12 schell. 10 penningen grote, afkomstig van Tannekin, de weduwe van Willem Uuter wulghe, de grootmoeder van de wees, zoals blijkt uit een akte van 31 mei 1539. De voogden lieten ook nog 8 £ groten als inkomst noteren ten gevolge van de dood van Tannekin, de weduwe van Willem Uuter wulghe, die men vergeten was in te brengen na de dood van de vader van de wees en waarvan hij nog niet had weten te profiteren omwille van een hangend proces. Dit alles werd te boek gesteld door de schepenen op 22 april 1548.
Commentaar: Uit wat voorafgaat blijkt dat de Westkapelse familie Hoste vrij bemiddeld was. Een grafzerk met beeltenis wijst trouwens op de grote welstand van Jacob Hoste. Het lijkt wel eigenaardig dat hier nog een hond onder zijn voeten wordt afgebeeld. De hond is oorspronkelijk een symbool van de zonde en het kwaad die de dode vertrapt (zie de Bijbelse honden). Met de tijd werd de oorspronkelijke symboliek die niet meer begrepen en verschoof de betekenis. Van een symbool van zonde en het kwaad groeide de hond uit tot een symbool van trouw en/of van adel. Bij edelen werd vaak een hazewind afgebeeld, de jachthond bij uitstek. De jacht was trouwens een voorrecht voorbehouden aan de adel. De hond werd nu een merkteken van adel. Jacob Hoste was niet van adel maar de Hostes in Brugge maten zich de levensstijl van de edelen aan en werden als zulks beschouwd. De hond onder Jacobs voeten is dus waarschijnlijk te interpreteren als een aanmatiging van adellijke status waartoe hij ook over de dood wilde toebehoren. Vaak werd wie leefde als de adel en er mee verkeerde eveneens als van adel beschouwd.
De vervaardiger van de grafzerk is onbekend. Het zal waarschijnlijk een Brugse ambachtsman geweest zijn. De typologie van de evangelistensymbolen op de hoeken komt op identieke wijze voor op enkele Brugse grafzerken uit die tijd.[11] De ‘Hoste’- zerk komt waarschijnlijk uit hetzelfde productieatelier als die van Joris Hoorneweder (†1499) en Barbara Scadewijc (†1499).[12] De steenhouwer geeft met talent vrij nauwkeurig de kledij uit de tijd weer, op de schoenen na. De zerk is niet lang blootgesteld geweest aan betreding. Ze werd eind 17de eeuw herbruikt om samen met de grafzerk ‘de Backere’ (zie verder) een grafkelder voor twee personen af te dekken waarop dan aarde en bovengronds een zerk moet gelegen hebben die met de tijd verloren ging. De ondergrondse ligging heeft de zerken Hoste en de Backere voor verval behoed en heeft ze gered.
De grafzerk van Jan Wielmaeckers en Catharina Coolman (afb.3)
Naam & Datum: Jan fs. Jacob Wielmaeckers (†1624) en Catharina fa. Christoffels Coolman (†?).
Materiaal & Afmetingen: blauwe hardsteen (van Ecaussinnes) H. 142 cm x Br. 82 cm; dikte 11,5 cm) in sterk afgesleten staat van bewaring. De zerk bevond zich oorspronkelijk op een plaats die sterk belopen werd. Op een bepaald ogenblik werd de zerk gebruikt als verankeringsbasis voor de predikstoel wat de uitsnijding in het midden voor gevolg had.
Plaats: Aangetroffen door de aannemer, zonder nauwkeurige registratie door de archeologen. Op basis van mondelinge communicatie lag deze losse grafzerk in het schip, op geringe afstand van de grafzerk van Joris Philips.
Grafschrift: grafschrift in Romeinse kapitalen, in lijngravering, startend boven op een tekstband, op de hoeken onderbroken door medaillons met schedel motief, en verder lopend boven op het middenveld.
‘‘SEPVLTURE (V)AN JAN …………WIELMAKERE FS JACOP IN ZYNEN TY[D]
H[OOFDMAN / VAN DESE] PROCHIE VAN [WESTCAPPELLE DIE OVERL]EET DE 5 DECEMBER 1624.
EN VA(N) ANN[E … …. FA CRYSSTOFELS …. /
DIE OV[E]RLEET IN DEN …./ WI SC….”. ………..
DIE OP SC ………….." ’
Afb. 3: Grafzerk van Jan f. Jacob Wielmaeckers (†1624) en Catharina fa. Christoffels Coolman (†?). Foto R. Van Belle.
Afb. 4: Grafzerk van Nicolaes Claeissens (†1612) en Tonninken Zeeghers (†?) te Wenduine. Wrijfprent R. Van Belle.
Afb. 5: Grafzerk van Loy Potters (†?) en Vincentia Cooryn (†1612) in de O.-L.-Vrouwkerk te Lissewege. Wrijfprent R. Van Belle
Beschrijving: sterk afgesleten beeltenis van een echtpaar. De vrouw is praktisch verdwenen (uitgekapt en afgesleten). De man is gehuld in een lange plechtstatige tabbaard met hoekige omgeslagen kraag, waarvan de mouwen voorzien zijn armsplitten. De armen steken uit de bovenste splitten zodat de mouwen van zijn wambuis zichtbaar zijn. Het haar van de man is gekruld en hij draagt een puntige baard. De weinig overgebleven lijnen van de vrouw laten vermoeden dat ze een vlieger draagt, d.w.z. een lange overrok die tot aan de schoenen reikt en vooraan open is.
Commentaar: de zerk is nogal stereotiep en weinig geïnspireerd, zowel in tekening als afwerking. Hij komt ongetwijfeld uit hetzelfde Brugse atelier als die van Nicolaes Claeissens (†1612) en Tonninken Zeeghers (†?) (afb. 4) te Wenduine (gemeentelijk kerkhof) alsook die van Loy Potters (†?) en echtgenote Vincentia Cooryn (†1612) in de O.-L.-Vrouwkerk te Lissewege (afb. 5).[13]
Archivalia: De familie Wielmaeckere komt al vroeg in de streek voor, zo is er omstreeks 1450 sprake van ‘de hofstede daer Adriaen de Wielmaker up woent metten Noortbogaerde’ in Westkapelle.[14]
De legger van de kerk van Westkapelle uit 1533 vermeldt vier jaargetijden, vermoedelijk van omstreeks 1500, waaronder die van Willem Wielmaker. Hij schonk hierbij 3 groten voor een jaarmis ‘upden meyavendt met vigelie ende commendatie ende een zynghende messe van requiem met diaken ende subdiaken, midts te stellen twee keersen ten grave, ende te doen houden vier poosen met de meeste clocke”.[15]
Omstreeks 1525 wordt bij een volksteling een reeks grotere en kleinere boeren van Westkapelle opgetekend waaronder ‘Pieter f. Jans Wielmakers’.[16]
Onze Jan Wielmaeckers was hoofdman[17] van de parochie van Westkapelle, hij overleed op 6 december 1624 (zijn zerk vermeldt 5 december). Met Catharina, de dochter van Christoffels Coolman, had hij drie kinderen: Cathelijne, Jaecxken en Hansken (†1629). De voogden van de wezen waren Clais Wielmaeckers (voogd langs vaders kant) en Adriaen Wulfaert (voogd langs moeders kant).[18]
Er is sprake van een huis of renten hierop en in geld 147 £ 17 schell. 3 gr. 4 mijten, die de moeder toekomt. De wezen bezaten de helft van een koestal en een wagenkot, op 16 augustus 1628 geschat op 37 £ 7gr.[19] Na aftrek van de kosten en lasten bleef er een te verdelen bedrag over van 155 £ 19 schell. 4 gr. 4 miten, zodat elk gerechtigd was van een derde of 51 £ 19 schell. 5gr. Maar daar Hansken overleden was werd van zijn deel de onkosten van de begrafenis afgetrokken, weze 19 schell. 4 gr. Van deze 51 £ gaan 17£ naar Cathelijne en 17£ naar Jaecxken. Catharina Coolman was voor haar huwelijk met Jan Wielmaeckers weduwe van Adriaen Van Damme. Met hem had ze één dochter, Martynken die gehuwd was met Andryes Sybout vrijlaat te Ramscappele.[20] De resterende 17£ gaan naar deze Martynken. Dit alles wordt bevestigd per akte van 25 juni 1629.
Ook tijdens de volgende eeuw is er nog sprake van de familie Wielmakere in de streek. In de St.-Vincenciuskerk te Ramskapelle (naast Westkapelle), bleef de grafzerk van Jan Wielmakere († ?) fs Jan en van echtgenote Anna Fockedey (†1716) bewaard. Deze Jan was er hoofdman en kerkmeester.[21]
De grafzerk van Pieter de Backere (afb. 6).
Naam & Datum: Pieter de Backere, zoon van Cornelius, †1625.
Materiaal & Afmetingen: Doornikse kalksteen, H.140 cm x Br. 87,5 cm) in middelmatige staat van bewaring. De zerk toont sporen van betreding en is gedeeltelijk afgeschilferd.
Plaats: Net als bovenvermelde grafzerk van Hoste op de overgang van koor naar noordelijke zijbeuk, als deksteen voor een grafkelder.
Grafschrift: grafschrift in Romeinse kapitalen, in lijngravering, startend boven op het middenveld. De letters tussen () zijn reconstructies.
‘‘SEPVLTURE VAN PIETER DE BACKER FS CORNELIS DIE OVERL(EET) DEN 17 LAVWE 1625”.
Afb. 6: Grafzerk Pieter de Backere, zoon van Cornelius, †1625. Foto R. Van Belle.
Beschrijving: Het grafschrift is gevat in een Renaissance portaal met fronton en een architraaf rustend op zuilen, het geheel geïnspireerd op een tempel uit de oudheid. Het fronton is versierd met een schedel die rust op gekruiste tibia´s. De vloerlijst is voorzien van en hangstuk met rolwerk zodat de zerk ook het uitzicht oproept van een gedenkteken zoals die aan binnenwanden van kerken voorkomen. Grafschrift op het fronton en in een cartouche met rolwerk op het middenveld.
Archivalia: Tot nu toe werd (nog) niets gevonden over Pieter de Backere.
Wel is er op ‘Wiki Tree’ een vermelding van Petrus de Backere, zoon van Petrus de Backere (de overledene op de grafzerk?) en Joanna Haesbrouck, geboren op 29 mei 1612 in Westkapelle. Hij huwde op 29 november 1636 te St.-Michiels met Anna Maria Allemeersch. Hij huwde daarna op 20 februari 1667 te St.-Kruis met Adriana Deryckere en op 3 augustus 1670 te St.-Kruis met Christina Hasebrouck, in 1672 met Georgia Desmyt en tenslotte in 1676 met Maria Constant. Deze Petrus de Backere is de vader van Jacoba, Petronella, Petri, Maria, Catharina, Jacob, Albert, Jacob en Maria Fransisca. Wij hebben evenwel deze WikiTree gegevens niet kunnen onderzoeken op hun juistheid.
Commentaar: De grafzerk van Pieter de Backere is een mooi voorbeeld van toepassing van de Renaissance-architectuur in funerair verband. Van groot belang voor de introductie van de Renaissance-architectuur in de Nederlanden is het beroemde werk l'Architettura van Sebastiano Serlio (1475-1554). Het werk van Serlio werd van het Italiaans naar het Nederlands, het Frans en het Duits vertaald door Pieter Coecke van Aalst (1502-1550). Dankzij deze vertalingen, die in Antwerpen werden uitgegeven, de Nederlandse uitgave onder de titel ‘Den eersten boeck van Architecturen Sebastiani Serlii/ tracterende van Geometreye duergesedt wten Italiaensche in nederlandts/ duer Peeter Coeke van Aelst toen ter tijt Schildere der K. Maiesteyt … Gedruct inde vermaerde Coopstadt van Antwerpen, ende nu eerst wt laten gaen duer Mayken Verhulst weduwe des selven Peeters voors. int Iaer M.Vc.LIII’ (afb.7), hebben de boeken van Serlio invloed gehad over heel Europa. Dit werk speelde een uitermate grote rol in de introductie van de antieke bouwstijlen.[22] De talrijke illustraties van antieke architectuur inspireerden dan ook niet alleen architecten maar ook tal van kunstenaars. De titel van boek 5 ‘van diversche formen der Templen na de maniere van den Antijken ende oock dienende voer de kerstenen’ spoort dus architecten en kunstenaars uitdrukkelijk aan om er gebruik van te maken in christelijke context (afb. 8).
Afb. 7: Den eersten boeck van Architecturen Sebastiani Serlij / tracterende van Geometreye Duergesedt weten Italiaensche in Nederlandts / duer Peeter Coeke van Aelst toen ter tijt Schildere der K. Maiesteyt met keyserlijck privilegie Gedruct inde vermaerde Coopstadt van Antwerpen, ende nu eerst wt laten gaen duer Mayken
Verhulst weduwe des selven Peeters voers. int Iaer M.Vc.LIII. Men vindtse te reepe Thantwerpen op de lombarde veste inde schiltpadde
Afb. 8: Tempelvoorbeeld uit de vertaling door Pieter Coecke van Aelst van het werk van Sebastiaan Serlio, Boek 4:
De Reglen van Metselrijen op de vijf manieren van Edificien te wetene, Thuscana, Dorica, Ionica, Corinthia ende Composita.
Nu blijkt dat de principes van de Romeinse architect en ingenieur Marcus Vitruvius Pollio (± 85 – 20 v.Chr.) auteur van De Architectura libri decem (De bouwkunst, in tien delen), een soort 'stalenboek' van de bouwkunde over de goede regels voor de architectuur, ook in Brugge wel bekend waren. De Koninklijke Bibliotheek te Brussel bewaart een lang onbekend gebleven handschrift van de hand van Charles De Best over architectuur, met als titel: Architectura. Dat is Constelicke Bouwijnghen huijt die Antijck en Ende Modernen. Waer op dat wij desen Tegenwoordghen Boeck Decideren. Ende hebben dien ghedeelt in Acht Onderscheijden Boecken Naemelicken den Eersten van Arithmetica. Den Tweeden van Geometria. Den Derden van Astronomische Instrumenten. Den vierden van Horologien ofte Zonnen wijsers. Den vijfften van Architectura. Den sesten van perspectiva. Den sevensten van fortificatiën . Den Achtsten van Artillerie. Dem welch en Beschriben nist durch C.D . Beste, Steijnmetselrnn und Mauwrrer z.w. Bruck Lieb haber der Const. 1599 ".[23]
Charles De Beste nam van 1585 tot 1600 een vooraanstaande plaats binnen het gilde van de metselaars en steenhouwers in Brugge.[24] Hij wordt op 2 september van 1585, 1589, 1592 en 1600 als vinder opgegeven en op 2 september 1587 zelfs als deken van het ambacht van de metselaars.[25]
Aan de binnenzijde van het schutblad van het handschrift ‘De Beste’ staat de vermelding dat het in 1613 toebehoorde aan Jan Aerts Pietersz. Jan Aerts, zoon van Pieter, en broer van Joos, behoorde tot het bekende steenhouwersgeslacht van de Aerts in Brugge.[26] Er is een duidelijke relatie vast te stellen tussen Jan Aerts en de familie De Beste. In 1629, toen Jan Aerts betaald werd voor het visiteren van de deur aan de noordzijde van het koor in St.-Salvatorskerk, was een zekere Jacques De Beste aanwezig.[27] In 1629 was Jacques De Beste in een geschil als getuige opgetreden voor Jan Aerts zoon van Joos Aerts en broeder van Pieter Aerts[28] († 29 juni 1620). Deze Jacques De Beste was zeer actief in het metselaars- en steenhouwersambacht. In het voorjaar van 1561 wordt in een geschil tussen de deken en bestuursleden van het ambacht der metselaars enerzijds, en twee steenhouwers anderzijds o.a. verwezen naar Jacob De Beste, “ooc suppoost ende vry matsenare”.[29] Hij was er vinder in 1560, 1563, 1568, 1572, 1574, 1576, deken in 1579 en opnieuw vinder in 1607.[30] Alles wijst erop dat hij bloedverwant was van Charles De Best.[31] Vermoedelijk kwam Charles De Best´s tractaat ‘Architectura ‘ via Jacques De Best in bezit van Jan Aerts Pietersz. Het lijkt dus zeer aannemelijk dat de steenhouwer Jan Aerts Pietersz vertrouwd geraakte met de principes en modellen van Vitruvius via Jacques De Beste en uiteindelijk eigenaar werd van Charles De Best´s Architectura.
Na de beeldenstorm verdween de figuratie van personen in belangrijke mate, met uitzondering evenwel van de groten der aarde. Op grafzerken pasten deze antieke portalen goed ter vervanging van de vroegere hemelportalen en/of ook om grafschriften, die nu ook in Romeinse kapitalen worden weergegeven, te omlijsten. Jan Aerts Pietersz zal onder invloed van Charles De Beste´s Architectura de principes van Vitruvius in de grafkunst hebben vormgegeven. In Brugse zijn een aantal grafzerken waarbij een antieke portaalstructuur als omlijsting wordt aangewend.[32] In de St.-Gilliskerk liggen nog enkele grote grafzerken met portaalstructuren en of Renaissance elementen in de kerkvloer, zoals de grafzerk van Simoen Gerssens †1574, Pierinne van Ravesteyn †1583, Andre Gherver †1611, Andries Goetghebeur †1641, Philips Goetghebeur †1653 en Barbel de Munck †1659 (afb.9). Er zijn nog meer grafzerken in Brugge die dezelfde kenmerken vertonen.
Afb. 9: Grafzerk van Simoen Gerssens †1574, Pierinne van Ravesteyn †1583, Andre Gherver †1611, Andries Goetghebeur †1641, Philips Goetghebeur †1653 en Barbel de Munck †1659 in de St.-Gilliskerk in Brugge. Foto R. Van Belle.
Er zijn verschillende steenhouwers met de naam Jan Aerts.[33] Er is Jan Aerts zoon van Joos, die huwde met Antoinette Maes (†6 sept. 1623). Hij overleed op 29 juli 1620. Hij is misschien de Jan Aerts die in de kerkrekeningen van 1585-1586 van St.-Donaas vermeld wordt voor de herstelling van het graf van Jacques de Bourbon, dat door de beeldenstormers was beschadigd.[34] Het houten Christusbeeld op het triomfkruis in de O.-L.-Vrouwkerk te Brugge wordt traditioneel toegeschreven aan Jan Aerts.[35] Er bestaat een contract van 4 september 1594 waarbij de steenhouwer Jan Aerts aanneemt drie stenen beelden te maken 'omme te setten voor den doxael', en buiten dat vijf andere beelden die hij nog moet maken, dat alles tegen 1 november van dat jaar.[36] Jan Aerts wordt ook samen met Symon van Cattenbrouck vermeld voor de afbraak van altaren tengevolge van de vernielingen van de beeldenstormers.[37] Tussen de uitgaven met betrekking tot de uitvaart van Anna de Thiennes (†1596) die begraven werd bij de Colettinen in Brugge, wordt de Brugse steenhouwer Jan Aerts vermeld als vervaardiger van haar grafzerk met de ingelegde beeltenis van Anna de Thiennes gegraveerd op koper; Jan krijgt hiervoor 54 ponden uitbetaald. Het ontwerp was door de schilder Pieter Claeissens de Jongere (†1612) gemaakt.[38]
De naam Jan Aerts duikt ook op met betrekking tot Westkapelle. Het zal waarschijnlijk de zoon zijn van Jan, die ook Jan heette, en die in 1601 huwde met Anna van de Velde. Met de benoeming in 1636 van Willem Jennyn als pastoor van Westkapelle komt de restauratie van de tijdens de godsdienstoorlogen zwaar geteisterde St.Niklaaskerk in een stroomvernelling.[39] Op zijn verzoek werden werken uitgevoerd voor een nieuw portaal van de kerk. De kerkrekeningen van 1636-1639 geven de naam en opdrachten van de verschillende ambachtslieden, waaronder Jan Aerts voor de levering van ‘kleine zillen, gargelstenen, slot- en grendelstenen’.[40] De metser Anthonis Gaydt herstelde de kerkhofmuur en ‘de kerckstichel rontomme de kerchof’. Jan Aerts leverde “veerthien duymers, alle verbesicht int maecken vande voorseyde kerckstichel”.[41] We zijn geneigd om de aanmaak van de zerk van Pieter de Backere, overleden in 1625, ook aan Jan Aerts Pietersz toe te schrijven.
De grafzerk van Jooris Phlips (Philips) en Francisca Steenwerckers (afb. 10)
Naam & Datum: Jooris Phlips (†1659 n.s.) en Francisca Steenwerckers (†1657 n.s.).
Materiaal & Afmetingen: blauwe hardsteen (van Ecaussinnes) H. 140,5 cm x Br. 83, 5 cm; dikte 15 cm) in afgesleten staat van bewaring.
Plaats: Aangetroffen in de viering, circa 2m ten zuiden van de toren. Geen grafkelder onder, duidelijk losse (verplaatste) grafzerk.
Grafschrift: in Romeinse kapitalen, in lijngravering, startend boven en verder over het middenveld. Een klein bies dient als omlijsting. De letters tussen () zijn reconstructies
‘‘SEPVLTURE VAN …………LIPS/ FSAD …….. TYDE/ HOOFMAN VAN DESE PROCHIE VAN WESTCAPPELLE DIE OVERL DEN 31EN MAERTE 1658 / ENDE [VAN FRAN]CHOISE FA GILLIS /
STEE[NWERCKER]S TWEEDE V[RAVWE] / VAN(DEN) [J]ORIS PHILIPS/ DEN 21 APRIL 1656/ …/ DIE OP SC ……DE…….." ’.
Afb. 10: Grafzerk van Jooris Philips (†1658) en Francisca Steenwerckers (†1657). Foto R. Van Belle.
Beschrijving en bespreking: eenvoudige zerk met sierlijk gesneden letters. Na de godsdienstoorlogen verdwijnen de afbeeldingen van de doden praktisch volledig van de grafzerken. Het grafschrift wordt vaak in sierlijke Romeinse kapitalen gekapt.
Archivalia: Jooris Phlips (ook vaak vermeld als ‘Philips’ en verder aangehaald als Jooris Philips sr of “de oude”) was de zoon van Adriaen Philips en van Betkin Van den Berghe. Jooris Philips “de oude” wordt vermeld naar aanleiding van een woordenwisseling en het daarop volgend gevecht met fatale afloop te Damme. [42] Hij werd in 1644 opgeroepen als getuige van de noodlottige slag die zijn oom Michiel van Nieuwenhuyse (toenmalig dismeester van Westkapelle en molenaar)[43] had toegebracht aan de chirurgijn Michiel Toursel. De chirurgijn was beschonken thuisgekomen waar klanten aan het wachten waren, waarbij Michiel van Nieuwenhuyse, vergezeld van Jooris Philips (sr). Tijdens de gesprekken die volgden beledigde de chirurgijn nogal zwaar Michiel van Nieuwenhuyse. Van het ene woord kwam het andere en het kwam tot fysiek geweld waarbij molenaar van Nieuwenhuyse met zijn zware molensleutel in de vuist de chirurgijn een zware klap bezorgde op het hoofd. Ondanks trepanatie overleed de chirurgijn de volgende dag.
Jooris Philips sr. huwde met Anna Caf en had uit dit eerste huwelijk twee zonen: Adriaen (jr.) en Jan Philips.[44] In 1651 huwde hij te Brugge met Francisca Steenwerckers.[45] Op de zerk wordt een variante voornaam gebruikt ‘Franchoise’. Francisca was de dochter van Guillaume Steenwerckers en Francisca Romboudt. Guillaume Steenwerckers woonde in een huis op de Potterierei (thans nummer 15). Aan de hand van de erfopvolging van de woning kan men de stamboom van de familie Steenwerckers opwerken tot 1580.[46] Magdalena Steenwerckers, een zus van Guillaume, werd begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge.[47]
Jooris Philips sr. overleed na ontvangst van de laatste sacramenten op 31 maart 1658 te Westkapelle.[48]De begrafenisakte van Jooris Philips is in het Latijn en luidt vertaald als volgt (afb.11) ‘Joris Phlips overleed, wij hebben hem voorzien van alle (sacramenten), daarvan gesterkt, heeft hij bij testament nagelaten: voor de armen drie en een halve hoed tarwe en voor de kapel van de H. Maagd drie ponden groten, een grafsteen voor zichzelf en één voor zijn overleden echtgenotes, de plechtigste (begrafenis)dienst.’[49]
Afb. 11: Begrafenisakte van Jooris Philips, RAB, parochieregister Westkapelle.
Met Francisca Steenwerckers had Jooris sr. slechts één zoon, Jooris jr., hij was 2 jaar toen zijn vader overleed.[50] Francisca Steenwerckers overleed op 21 april 1657 (n.s.) te Westkapelle.[51] Haar overlijdensakte is niet genoteerd in de begrafenisregisters.
Uit de archivalia (rekeningen pugratief ) leren we een aantal interessante gegevens over Jooris Philips sr.
In de rekening purgatief van 1660[52] treffen we de volgende gegevens aan:
Onroerend bezit: Er is sprake van 59 roeden met een huisje daarop staande in de parochie van Westkapelle; verschillende gemeten, roeden en lijnen land en vrijland[53] in Westkapelle waaronder een hofstededeken en een boomgaard. Er is ook land in eigendom met de broers en zusters van de overledene liggende in de parochie Oudseele.[54] Er wordt weer verwezen naar de herberg en brouwerij met toebehoren in Westkapelle dorp, belast met kanunnikschuld en in het geheel tegen 3 ponden gr. per jaar verhuurd aan Jooris De Vos. Er is ook land gelegen in Westkapelle noordoost van de kerk met een huis en boomgaard waarvan de andere helft toebehoord aan Jooris Vande Berghe.
Lasten van het sterfhuis: Betaald aan Anthone Geilliaert 1 schell. 8 gr. 12 miten voor talk (gesteente - kaliglimmer) om de zerk te zetten en 1 schell. 8 gr. 12 myten (zie verder over zijn grafzerk). Er worden 9 schell. 10 gr. betaald aan de pastoor van Westkapelle voor het voorgaan tijdens het jaargetijde van de overledene samen met het recht van de koster. Aan Joos Lombaert worden 12 schell. 10 gr. betaald voor het leveren van 3,5 pond gele was (voor kaarsen) voor het jaargetijde. 12 schell. 10 gr.
Betaald aan Pieter De Ruddere 9 schell. 10 gr. voorschot van kosten voor een proces in Gent tegen Zegerens Blondele (zie verder).
In de Staat van goed van 1662[55] treffen we gegevens aan over geneeskundige kosten, begrafeniskosten en onkosten die heden onder de noemer ‘koffietafel’ vallen, kosten voor grafzerken en tenslotte kosten inherent aan het sterfhuis:
- Idem betaald Jannelien Schauels 1 pond 19 schell. gr. voor medicamenten en visites van de vroedvrouw voor Francoise Steenwerckers.
- Idem Jacques van Blommeghem voor het leveren van medicamenten voor de overledene Jooris Philips.
- Idem Jan vande Kerckhove de oude 2 ponden 2 schell. gr. voor het bijstaan van de overledene bij zijn ziekte en het afleggen van het lichaam.
- Idem Burchardus van Wittenberch [medicus] 3 ponden 5 schell gr. voor huisbezoeken bij de overledene Jooris Philips sr.
- Idem Joos Lombaert 2 ponden 11 schell. 4 gr. voor het leveren van was voor de begraving van Jooris Philips en zijn echtgenote.
- Idem Jacques Puerquaet 9 schell. 4 gr. voor het bidden van de vrienden om te komen offeren.
- Idem Jan Treuse 15 schell. gr. voor de kosten van de maaltijd na de begrafenis van Jooris Philips.
- Idem Clement de Prince 2 ponden 19 schell. 6 gr. voor het leveren van zijn doodskist.
- Idem aan Bertholomeus Benteyn 1 pond 3 schell. gr. voor het luiden van de klokken, de grafmaker en andere.
- Idem aan Pieter Aerts en Jeronimus Stalpaert 9 ponden 10 gr. voor de aankoop van 2 zerkstenen die de overleden in zijn testament had bepaald (zie verder bespreking).
- Idem Jacques Lambiot 27 ponden 19 schell. 8 gr. voor het leveren van bier en diverse medicamenten en het drinkgelag in zijn huis na de begrafenis van Jooris Philips.
- Idem Joos van Hullendonck 16 schell. 8 gr. voor het leveren van brood en het bakken van het brood bij de uitvaart.
- Idem aan Francois de Clercq koster 13 schell. 4 gr. zijn recht bij de begrafenis.
- Betaald aan de pastoor Guililmus Jennins 10 ponden gr. voor de begrafenis en de uitvaart alsook andere diensten van zijn huisvrouw en kind.
- Idem de heer Willemins Jennnes (Guililmus Jennins) 16 ponden 14 schell. gr. voor het uitvoeren van het testament van Jooris Philips.
- Idem Willeminus Jennins 2 ponden 4 schell. gr. voor twee jaargetijden die Jooris Philips opnam in zijn testament.
- Idem Bertholomeus Benteyn 6 schell. gr. voor het luiden van de klokken in het jaargetijde.
- Idem Francois de Clercq koster 10 schell. gr. over zijn recht bij het uitvoeren van het jaargetijde.
- Idem aan Pieter van Beversluys ontvanger van de parochie van Westkapelle 136 ponden 18 schell. 4 gr. voor parochiekosten en het uitzenden van het gebruik van de overledene (Jooris Philips sr.) in de parochie van Westkapelle en Meetkerke over diverse jaren.
- Idem Walram Rombout 14 schell. 4 gr. voor het schatten van de gebouwen op de hofstede ‘De Palinckstede’.[56]
- Idem Lieven Strick 10 schell. gr. voor het taxeren van de goederen in dit sterfhuis.
- Idem Daneel Vande Zee procureur van de Raad van Vlaanderen 2 ponden 1 schell. 9 gr. voor werk die hij deed voor Jooris Philips.
Afb. 12: Boerderij ‘Palingstede’- Hazegrasstraat 152, Westkapelle
Kosten in verband met de uitbating van Palinckstede (Palingstede) hoeve te Westkapelle:
Jooris Philips huurde een hoeve van Marie dela Dossa (Dosa). Verwijzingen en uitgaven tonen aan dat het gaat om de hoeve Palinckstede te Westkapelle (afb. 12).[57]
- Idem aan Marie de la Dossa 60 ponden 4 schell. 4 schell. voor de huur van haar hofstede in Westkapelle 44 gemeten groot voor de jaren 1657 en 1658.
- Idem Adolf De Smidt timmerman 4 ponden 15 schell. 7 gr. voor herstellingen aan de hoeve Palinckstede.
- Idem Frans Valcke 1 pond 13 schell. 8 gr. voor het leveren van 3 glazenvensters voor de hofstede van de overledene.
- Idem Niklays De Rens 9 ponden 4 gr. voor het leveren van ijzer en smeedwerk in maart 1658.
Proceskosten: Hier leren we meer over een proces van Jooris Philips sr.
- Idem Jan Roelof ontvanger van de watering van Leiesluis 40 ponden gr. de som die Jooris Philips had ontvangen van de watering voor het maken van een nieuwe brug over de Sluisvliet en nooit werd uitgevoerd, daarvan kwam een proces.
- Idem Charles Gomez 5 ponden 11 schell. 5 gr. de helft van de kosten van het voornoemde proces.
- Idem de Raad van Vlaanderen 60 ponden 11 schell. 2 gr. van een proces van niet betaalde huren.
- Idem Frederick Aerts 8 ponden 5 schell. 10 gr. voor het valideren van voornoemd proces.
Varia kosten: Hierbij vallen de volgende posten op:
- Idem Jan Besoete van een prebende voor de heer kanunnik Zinnick 1 pond 12 schell. 10 gr. en 55 ponden 14 schell. 6 gr. van kanunikschuld.
- Idem aan Jacques Boudens 1 pond 7 schell. 9 gr. 12 mijten, het deel dat de overledene moet betalen in een zilveren bloempot die zijn zuster schonk aan de kerk van Westkapelle.
Tot daar de voornaamste posten in de rekeningen purgatief over Jooris Philips sr. Onder de geciteerde posten van deze rekeningen zijn er enkele opvallende namen:
- Burchardus van Wittenberch, medicus
Burchardus van Wittenberghe verzorgde Jooris Philips sr. bij zijn ziekte. Hij was als dokter verbonden aan het St.-Janshospitaal. Hij werd er benoemd in 1659 en bleef er in dienst tot 1676.[58] In een studie over huisnummer 42 van de Moerstraat in Brugge komt hij uitgebreid aan bod.[59] Op 4 april 1672 koopt meester Burchardus van Wittenberghe d’ Halle van Douay van de familie Canneel. De oude huisnaam is dan evenwel niet meer in gebruik. Er is sinds 1598 sprake van ‘een nieuw ghetimmert huus, achterhuussijnghen’ en een poort, en met achteraan een groot erf. Tot het eigendom behoorde ook het perceel waar vandaag Moerstraat 44, de Drije Visschelkens staat, met een bewaarde gevelsteen met afbeelding van vissen. In 1663 had Burchardus van Wittenbergh al het rechts gelegen perceel, waar nu ‘Moerstraat 40’ op staat, gekocht van Jan de Schoolmeester geseit ’t Schools. Op dat terrein stond een huis met brouwerij. In 1672 bezat Burchardus van Wittenberghe dus de huizenrij Moerstraat 40, 42 en 44. In 1676 verkocht hij het pand Moerstraat 44. Meester Burchardus van Wittenberghe was dokter in de medicijnen. Hij trouwde met Suzanna Eeghelynck en zij hadden drie zonen: Burchardus (de Jonge), Jacobus en Guillielmus die krankzinnig werd. Het gezin woonde in een huurhuis nabij het Hof van Pittem in de H.-Geeststraat 4. De dokter overleed op 14 augustus 1682 en het gezin zat in slechte papieren want de eindbalans van de boedelomschrijving werd afgesloten met een schuld van ruim 147 pond. De dokter liet amper 9 schellingen in contant geld na! Zijn erfgenamen verkochten in 1683 het huis met brouwerij, Moerstraat 40.
In het drukwerkje ‘Vertooch van verscheyde eyghene anatomische stucken’ door Lodewijk van Bils a Coppensdamme, Boonem etc, Amsterdam, 1655, wordt een brief van 10 maart 1655 afgedrukt van Joan Mourman die hij ondertekent als ‘Primarius Doctor Medecinae’ te Sluis en die gericht is aan Burchardus Wittenberch. Mourman drukt hierbij zijn bewondering uit voor een anatomische ontleding die hij had bijgewoond waar ‘het Os Petrosum van de andere gescheyden werd van de vier beenderkens met syn ghehoor-zenuwen van het gehoor’ uitgevoerd door Lodewijk van Bils in het amphitheater te Leiden. Er volgen dan een aantal eerbetuigingen aan deze anatomicus waaronder een ‘laudatio’ in het Latijn van Burchardus waarbij deze de loftrompet opsteekt over Lodewijk van Bils[60] als hoog geleerde anatomicus en die hij ondertekent als ‘Burch. Wittenbergius, Medicus’. Burchardus was waarschijnlijk een dokter met heel wat relaties en zal Lodewijk van Bils (1624-1669) gekend hebben. Bils was van Sluis en keerde er later terug.
- Guilielmus Jennins, pastoor
Guilielmus of Willem Jennyn werd tot pastoor van Westkapelle benoemd in 1636.[61] Hij volgde zijn broer Johannes Jennyn[62] op die toen pastoor werd van de St.-Gilliskerk te Brugge.
Pastoor Willem Jennyn liet het Sint-Niklaas- en O.- L.-Vrouwkoor herbouwen die in 1575 tijdens de godsdiensttroebelen waren vernield. Hij liet ook het nieuwe orgel van Aernout Medard installeren. Hij richtte de verering van St.-Niklaas opnieuw op in 1640.[63]
Hij liet ook een schilderij van Jan Maes (1647) in een nieuw, barok hoofdaltaar plaatsen. In 1648 werd de vrede van Munster gesloten wat aanleiding gaf tot tal van feestelijkheden. De biechtstoel van pastoor Jennyn vroeger in de linker-kruisbeuk van de kerk, maar thans door de brand vernield, droeg dezelfde datum (afb. 13).
Afb. 13: Biechtstoel van pastoor Jennyn met de datum 1648, in de Niklaaskerk van Westkapelle, in 2013 door brand vernield. KIKIRPA B141542
Pastoor Willem Jennyn was ook een befaamd dichter van Latijnse Chronogrammen, dat zijn versregels waarin sommige klinkers en medeklinkers hetzelfde beeld vertonen als de romeinse cijfers. Deze cijfers optellen geeft dan het jaartal aan dat past bij de gebeurtenis die in het gelegenheidsvers of in een grafschrift aan bod kwam. Dit is ook zo op zijn grafzerk[64] waar het jaartal 1673 eveneens onder vorm van chronogram de datum van zijn afsterven weergeeft. Op zijn zerk wordt hij als ‘aller-waakzaamste pastoor’, ‘fijnzinnig dichter’ en ‘befaamd kanselredenaar’ betiteld. Hij publiceerde verschillende werken met soms zeer ingewikkelde chronogrammen. Willem Jennyn stierf op 12 december 1673. Zijn nu beschadigde grafsteen[65] (afb. 14) toont in een banderol de wapenspreuk: ‘GENVINE’. Dit is een woordspeling op de naam van de pastoor: Jennyn. Zijn grafschrift luidt : D. O. M. / SEPVLCHVM RDI D GvILJELMI IENNIN /PASTORIS VIGILANTISSIMI IN /WAESTCAPPELLE AB AN° 1636 /POETAE SVBTILIS ET FAMOSI CONCIONATORIS /[Q]VI FVIT MAGNVS DEIPARAE CVLTOR /VIVERE DESYT DIE 12 MENSIS DECEMBRIS ANNI 1673 REQVIESCAT IN PACE[66] of in vertaling: ‘Aan de Heer, de beste, de hoogste Grafstede van de eerwaarde Heer Willem Jennin Allerwaakzaamste pastoor in Westkapelle vanaf het jaar 1636 fijnzinnig dichter en befaamd kanselredenaar die een groot vereerder der Moeder Gods was Hij hield op te leven op de 12 dag van de maand december in het jaar 1673 Hij ruste in vrede’. Een interessant detail is het chronogram in de tekst op de zesde lijn, waar de som van alle Romeinse cijfers, in de tekst duidelijk aangebracht, de sterfdatum 1673 van de pastoor weergeven.
Wellicht heeft hij het chronogram zelf opgesteld voor zijn dood.
- Pieter Aerts, steenhouwer
Afb. 14: Grafsteen van Guilielmus Jennyn (†1673) pastoor van Westkapelle, St.-Niklaaskerk, Westkapelle. KIKIRPA ref. B141540.
Pieter Aerts wordt samen met Jeronimus Stalpaert vernoemd als leverancier van Jooris Philips´ grafzerk (1660).[67] Pieter Aerts is ook een telg uit het beroemd steenhouwers geslacht ‘Aerts’.[68] De voornaam Pieter wordt aangetroffen over verschillende generaties “Aerts’.[69] Onze Pieter Aerts, leverancier van Jooris Philips´ grafzerk, is waarschijnlijk de zoon van Jan Aerts. In zijn genealogie over de familie Aerts vermeldt Gailliard een Pieter Aerts als zoon van Jan Aerts en Anna van de Velde. Pieter huwde Jacqueline van Troostenberghe.[70] Hij overleed op 20 oktober 1681 en werd in de O.-L.-Vrouwkerk begraven. Zij overleed op 3 november 1689.
We treffen een Pieter Aerts aan bij de wetsvernieuwingen van het ambachtsbestuur van de metselaars tussen 1650 en 1666. Pieter Aerts was 4de vinder in 1650, 3de vinder in 1652, gouverneur in 1655 en deken in 1656 en 1ste vinder in 1662 en tenslotte schilddrager in 1666.[71]
- Jeronimus Stalpaert, steenhouwer en aannemer
Jeronimus Stalpaert wordt als medeleverancier vernoemd van Jooris Philips´ grafzerk. Hij is waarschijnlijk de Hiëronymus Stalpaert die in 1642-1643 als aannemer vernoemd wordt van de nieuwe torennaald van de St.-Jan Baptistkerk van Stalhille, dit naar een ontwerp van Michiel Dewachtere.[72] Hij wordt ook vernoemd in een akte opgesteld in 10 juli 1629 door de klerk Jan de Moor waarbij Meester Joos van Belleghem en echtgenote een rente bezetten van 0-20-0 pen 18 ten voordele van Jeronimus Stalpaert in verband met de huis ‘De Zoete Naeme Jesus’ Rozenhoedkaai , 6 in Brugge.[73] Wij hebben bij de bespreking van de zerk van Pieter de Backer vermeld dat Jan Aerts in 1629 betaald werd voor het visiteren van de deur aan de noordzijde van het koor in St.-Salvatorskerk in Brugge.[74] Welnu diezelfde rekening vervolgt met ‘Betaelt an Jeronymus Stalpaert steenhauwer over de reste vant maeken vande noortduere anden choor volghende syne quytantie …’.[75] Jeronimus Stalpaert komt ook voor in de wetsvernieuwingen van het ambacht van de steenhouwers in Brugge: in 1650 als deken, in 1657 als vinder ‘gouverneur Hiëronymus Stalpaert’, in 1658 als deken ‘Jeronimus Stalpaert d´oude’, in 1659 en 1668 opnieuw als vinder.
In de archiefdocumenten werden ook een massa aan gegevens gevonden over zoon Jooris Philips jr. Gezien de aanzienlijke hoeveelheid interessante gegevens hebben wij verkozen een afzonderlijke bijdrage te wijden aan Jooris Philips jr. Over de jaren heen worden tot aan zijn meerderjarigheid rekeningen ‘purgatief’ opgesteld. Hierin is er de beschrijving van het onroerend bezit die hem toekomt, roerend erfgoed, diverse kosten, de baten van de verkopen van meubelen en vruchten. Er zijn ook de lasten van zijn eigendommen, varia inkomend geld waaronder landpachten. De kosten voor kledij en de tafelkosten van het weeskind worden er tot in detail weergegeven met de namen van de dienstverleners, waarvan heel wat personen uit de streek. Wij leren dat het weeskind Jooris Philips regelmatig ziek is en welke dokters op bezoek komen. Er zijn proceskosten omwille van een kwetsuur door Jooris Philips jr. toegebracht aan een kind. Hij had een pijl geschoten in een oog van een kind. We komen er ook te weten dat Jooris Philips een opleiding volgde tot het beroep van chirurgijn. In de bijlagen wordt ook alles in detail weergegeven.
Naschrift:
Met de brand in de kerk ging naast de schilderijen en het beeldhouwwerk ook het funerair patrimonium verloren. Door de hitte werden de meeste grafzerken en stenen gedenktekens praktisch volledig vernield. Ze waren gelukkig in 2008 het voorwerp geweest van een diepgaande studie door pastoor Jan Lavaert “Grafzerken in de Sint-Niklaaskerk te Westkapelle”.[76] De artistiek zeer hoogstaande zerk van Niclaes de Meulenare (†?) en Plone Nijt (†1548) (afb. 15) werd tot een wrak herschapen (afb. 16) nu rest enkel nog een aantal foto´s maar ook een wrijfprent die de verloren pracht van deze unieke zerk weergeeft (afb. 17).[77]
De zerk met de beeltenis van Jacop Hoste (†1504) is een mooie aanwinst voor kerk na de quasi integrale verdwijning van haar funerair patrimonium. De andere opgegraven zerken geven een interessant overzicht van grafzerken van na de Nederlandse Opstand. Beeltenissen komen nog weinig voor, het vroegere hemelportaal wordt soms vervangen door een op de klassieke oudheid geïnspireerd tempelportaal, verder uitgewerkt met renaissance of barokke elementen. De zerk van Pieter de Backere (†1625) is hiervan een mooi voorbeeld. De zerken uit deze periode genieten vaak minder aandacht omdat er geen beeltenis op voorkomt, maar ze verdienen zeker ook onze aandacht. Verder zijn deze grafzerken en desbetreffende archivalia een interessante bron voor de streekgeschiedenis en de familiekunde. Deze zerken hebben ook toegelaten nieuwe facetten van de Brugse productie van grafmonumenten te belichten.
Afb. 15: Grafzerk van Niclaes de Meulenare (†?) en Plone Nijt (†1548), St.-Niklaaskerk, Westkapelle. Foto © KIK A062131
Afb.16: Grafzerk van Niclaes de Meulenare, na de brand van 2013. Foto R. Van Belle.
Afb.17: Grafzerk van Niclaes de Meulenare. Wrijfprent R. Van Belle 21.08.2007 Foto © KIK A062131.
Drie van de opgegraven zerken werden in de vernieuwde kerkvloer geplaatst. Wij hadden aan ‘Monument’ aangeraden om deze aan de kant van de zijbeuk te leggen om ze te sparen van betreding en dus van sleet. ‘Monumenten en Landschappen’ oordeelde daar anders over. De zerken moesten in de vloer verwerkt worden op de plaats waar ze ontdekt zijn. Dat is natuurlijk zeer betwistbaar daar deze zerken in hergebruik, onder de grond werden aangetroffen als dekstenen van een latere grafkelder waarmee ze niets te maken hebben. Deze al verzwakte zerken liggen nu op een plaats van doorgang en zullen dus versneld aftakelen door betreding. Het toont aan hoe principiële beslissingen zonder rekening te houden met de context, nefaste gevolgen kunnen hebben. Begrijpe wie begrijpen kan. De vierde weliswaar sterk afgesleten, grafzerk van Jan fs. Jacob Wielmaeckers (†1624) en Catharina fa. Christoffels Coolman (†?) is inmiddels verdwenen. Het toont eens te meer aan dat bij werken al het opgegraven materiaal zo snel mogelijk dient gefotografeerd en bestudeerd te worden.
Hierbij wensen wij ‘Monument’, zijn personeel, de kerkfabriek en alle personen betrokken bij de heropbouw van de kerk te danken om het mogelijk gemaakt te hebben in de beste omstandigheden dit patrimonium te bestuderen. Wij danken het personeel van het Rijksarchief voor zijn hulp bij het opsporen van de archiefstukken alsook Toon De Meester voor zijn hulp bij de lectuur van bepaalde stukken. Yvette Kemel zorgde voor de lezing en resumering van het leeuwenaandeel van de archiefstukken betreffende de familie Jooris Philips. Dankzij teamwerk kon met deze studie nieuwe aspecten van de streekgeschiedenis belicht worden.
Voetnoten
* Voor transcripties en bijkomend onderzoek werd een beroep gedaan op Yvette Kemel, waarvoor dank.
[1] J. LAVAERT, Kerkbrand St.-Niklaaskerk Westkapelle, 26 maart 2013, in Rond de Poldertorens, 55 (2013), nr.1, p. 75-79.
[2] SAB, Registers wetsvernieuwingen 1360-1361 Jan Hoste burgemeester van de Raad.
[3] P. DONCHE & L. VANDAMME, Een Brugse genealoog aan het werk. De verzameling stambomen van Jacob Antoon Kerchof (1625-1585), Brugge, 2015, p. 105.
[4] RAB, Inv. 15-16, Register 16472 Brugse Vrije Noordkwartier, f°18.
[5] RAB, Inv. 15-16, Register 16473 Brugse Vrije Noordkwartier, f°8 v°.
[6] RAB, Inv. 15-16, Register 16473 Brugse Vrije Noordkwartier, f°14 v°.
[7] RAB, Inv. 15-16, Register 16476 Brugse Vrije Noordkwartier, 1539-1548, f°21.
[8] M. COORNAERT, Westkapelle en Ramskapelle: de geschiedenis, de topografie en de toponymie van Westkapelle en Ramskapelle met een studie over de Brugse Tegelrie, Tielt, 1981, IV. De toponymie van Westkapelle, nr. 573. ZAALHOEK: den Zadelhouck... zuut vander kercke” (1596) De Flou XVII, 222; houck ghenaempt Saelhouck... hierin staet dhofstede en de leengoedt ghenaempt thof ter Zaele, toebehoo rende tkyndt van Jan de Vos, dat hy hadde bij ancomene fa. Claeys Uutterwulghe, dictum Coe voet, daer Quinten van Dycke up woonde” (1628) ABB, H 81, Ligger Tienden, fo 3vo; Zaelhoeck thiende” (1760) RPW 1760-61, f° l0 r°. Deze tiendesektie omvatte het 51e Reig, en werd genoemd naar het ‘Hof ter Zale’ B.
[9] RAB, Inv. 15-16, Register 16474 Brugse Vrije Noordkwartier, f°5 v°. Willem Uutervulghe overleed tussen 1539-1548.
[10] RAB, Inv. 15-16, Register 16476 Brugse Vrije Noordkwartier, 1539-1548, f°34.
[11] Zie de zerk van Liisbette Casembroot † 1482 en die van Joris Hoorneweder en Barbara Scadewijc †1499, R. VAN BELLE, Vlakke grafmonumenten en memorietaferelen met persoonsafbeeldingen in West-Vlaanderen, een inventaris, funeraire symboliek en overzicht van het kostuum, Brugge, 2006, p. 164-165 & 177.
[12] Idem
[13] R. VAN BELLE, R., Vlakke grafmonumenten, p. 340-341 & afb. Lis. 5, p. 341 en p. 436-437 & afb. Wen. 3 (thans op het kerkhof buiten de dorpskom).
[14] M. COORNAERT, Westkapelle & Ramskapelle, dl.3, Tielt, 1981, p.57, Ommeloper van Reigaartvliet.
[15] COORNAERT, Westkapelle, p. 71.
[16] COORNAERT, Westkapelle, p.72.
[17] De taak van de hoofdman was:
- het verdelen en innen van de belastingen opgelegd door het Brugse Vrije. Hij deed dit samen met de pointers en de ontvanger, op basis van het kohier van beterding van de totale oppervlakte bewerkte grond.
- de controle op bedelaars, vagebonden en vreemden.
- het toezicht op de erfenissen
- het registreren der paarden.
- de toewijzing van het weidegebied voor de schapen kudden.
[18] RAB, Staten van goed Westkapelle, registernummer 14671, nummer 21016; RAB, Inventaris Vanden Bussche, deel 2, 1884, registernummer 16485, folio 173.
[19] RAB, Inventaris Vanden Bussche, deel 2, 1884, registernummer 16485, folio 173.
[20] RAB, Inventaris Vanden Bussche, deel 2, 1884, registernummer 16485, folio 173.
[21] L. DEVLIEGHER, De Zwinstreek, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, vol.4, Tielt-Utrecht, 1970, p. 173.
[22] Boek 1: Geometrye - Boek 2: Perspectyven - Boek 3: Aldervermaerste Antique edifiecien van Templen Theatren, Amphitheatren, Paleysen, Thermen etc. - Boek 4: De Reglen van Metselrijen op de vijf manieren van Edificien te wetene, Thuscana, Dorica, Ionica, Corinthia ende Composita - Boek 5: van diversche formen der Templen na de maniere van den Antijken ende oock dienende voer de kerstenen.
[23] K.B Brussel, hs. II 7617, 578 folio´s. C. VAN DEN HEUVEL, De architectura (1599) van Charles de Beste een onbekend architectuur tractaat van een Brugse bouwmeester, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, 131 (1994), p. 65-93. C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura' (1599) van Charles De Beste. Het Vitruvianisme in de Nederlanden in de zestiende eeuw, in Bulletin Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 94 (1995) pp. 11-23.
[24] C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura', K.N.O.B., p. 12. C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura', GGB, p. 68-69
[25] SAB, Registers wetsvernieuwingen, 1572-1605, 1585, f° 126; 1587 f° 146; 1589, f° 168 v°; 1592, f° 201; 1600, f° 266 v°.
[26] K. VERSCHELDE, Les anciens architectes de Bruges, avec planches représentant les principales constructions qu'ils ont exécutées dans cette Ville, 1871, p. 91-97.
[27] L. DE VLIEGHER, De Sint-Salvatorskathedraal te Brugge, Geschiedenis en Architektuur. Kunstpatrimonium van West- Vlaanderen 7, Tielt, Bussum, 1981, p. 30. C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura', K.N.O.B., p. 12. C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura', GGB, p. 68.
[28] Hij was begraven in de O.-L.-Vrouwkerk, J. GAILLIARD Inscriptions Funéraires et Monumentales de la Flandre Occidentale, Arrondissement de Bruges, t. 2 Notre Dame, Brugge, 1866, p.93.
[29] R.A. PARMENTIER, Documenten betreffende Brugsche steenhouwers uit de 16de eeuw, Brugge, 1948, p.39.
[30] SAB, Registers wetsvernieuwingen. 1535-1571, 1560, f° 191 v°; 1563, f° 212; 1568 f° 249 v°; 1572-1605, 1572, f° 277; 1574, f° 20, 1576 f° 36 v°; 1579, f° 64; 1606-1634, 1607 f° 15 v°.
[31] C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura’, K.N.O.B., p. 22, vtn. 12. C. VAN DEN HEUVEL, 'De Architectura', GGB, p. 69 vtn.11.
[32] V. VERMEERSCH, Grafmonumenten te Brugge voor 1578, Brugge, 1976, zie o.a. nr. 533, 536, 576, 644 etc.
[33] J. GAILLIARD, Bruges et le Franc, ou leur magistrature et leur noblesse avec des données historiques et généalogiques sur chaque famille, Bruges, dl. 5, 1862, p. 197_199.
[34] A. DEWITTE, ‘Koper in de Brugse Sint-Donaaskerk’, in Biekorf, jrg. 79 (1979), p. 141.
[35] L. DEVLIEGHER, Brugse beeldsnijders tijdens de 17de en 18de eeuw, in Biekorf, jrg. 105 (2005), afl. 2, p. 103.
[36] L. DEVLIEGHER, Brugse beeldsnijders, afl. 2, p. 103-104 & vtn. 26.
[37] DEWITTE, ‘Koper in de Brugse, p. 141.
[38] J. D.D. RUMBEKE, ‘Een uitvaart op het einde van de 16e eeuw’ in Biekorf, 1948, p. 202–204, met ref. Rijksarchief, Brugge, D 246, 4e vol. f° 21 v°. R. VAN BELLE, Corpus Laminae. Belgische koperen graf- en gedenkplaten 1143-1925, Brugge, 2017, p. 36, 53, 54, 289 & 290. R. VAN BELLE, Schilders als ontwerpers van koperen grafplaten – de familie Claeissens, in HGGB, 156/1 (2019), p. 89-116.
[39] J. OPDEDRINCK, Westkapelle, geschiedkundige schets, Westkapelle, 1959, p. 49-50.
[40] J. OPDEDRINCK, Westkapelle, geschiedkundige, p. 130.
[41] M. COORNAERT, Westkapelle & Ramskaplle, dl. III, Tielt, 1981, p. 130.
[42] G. VANDEPITTE, “De dood van chirurgijn Toursel te Westkapelle”, in: Rond de Poldertorens, jg. 1988, nr. 4, p. 161-169 met ref. BRA, Proostdij van St.-Donaas, register 1567 f° 124-134.
[43] Michiel van Nieuwenhuyse was gehuwd met Magdalena Van den Berghe, de zus van Betkin Van de Berghe die gehuwd was met Adriaen Philips. Michiel en Magdalena hadden acht kinderen. Michiel was een inwijkeling en werd dismeester te Westkapelle. Hij overleed op 22.05.1662.
[44] RAB, Inventaris Vanden Bussche, deel 2, 1884, registernummer 16490, f°33 (Oostkerke).
[45] SAB, parochieregisters, parochie Sint-Anna, huwelijken, 12-08-1651.
[46] Guillaume, zoon van Pieter, zoon van Franchoys Steenwerckers. SAB, oud archief, reeks 138, CAR/071 (Potterierei 15).
[47] Zij was gehuwd met Anthone Rielandt. Voor hun grafschrift met afbeelding van hun wapenschilden zie J. GAILLIARD, Inscriptions funéraires et monumentales de la Flandre occidentale avec des données historiques et généalogiques: arrondissements de Bruges, dl. 2, Notre Dame, Brugge, 1866, p. 56.
[48] RAB, parochieregisters, parochie Westkapelle, begrafenissen, 31-03-1658.
[49] ‘Obiit Georgius Phlips, observavimus omnibus, haec munitus, relinquens per testamentum pauperibus tres pilleos cum medio tritici et sacello D. Virginis tres libras magnas, lapidem sepulchralem pro se et unum pro defunctis uxoribus, summum officium’, zie RAB, parochieregisters, parochie Westkapelle, begrafenissen, 31-03-1658, folio 342v.
[50] RAB, Inventaris Vanden Bussche, deel 2, 1884, registernummer 16490, folio 33 (Oostkerke). Volgens de akte leefde de grootvader Guillaume Steenwerckers nog. Hij zou pas in 1670 als poorter van Brugge overlijden.
[51] RAB, Inventaris Vanden Bussche, deel 2, 1884, registernummer 16490, folio 33 (Oostkerke).
[52] RAB, Inv. 15-16, Register 14671 Brugse Vrije Noordkwartier.
[53] Vrijland is land dat vrij is van lasten, dat de bezitter in vollen eigendom toebehoort.
[54] Oudezele (officieel: Oudezeele) is een gemeente in de Franse Westhoek).
[55] RAB, Staat van goed 1ste reeks - 16160 - jaar 1662 Jooris Philips zoon van Adriaen.
[56] COORNAERT, Westkapelle, IV. De toponymie nr. 355. PALINGHUIS: oost vander kercke ende zuudt vanden Palynchuuse” (1527) De Flou XII, 274; de hofstede ten Palijncxhuuse, ligghende int ghescheet van dese waterynghe ende de waterynghe van Valckaersgoote” (1576) Wat. 717, f° l r°; dhofstede ende landt ghenaempt de Palynckste de” (1642) BB 5, 1, f° 156 v°; de Palynckste daer Jan d’hondt anno 1669 by pachte up woondt” (1672) BB 6, 1, f° 334 r°; Hofstede joncker Le Bailly de Tilleghem, genaemt de Paelynck Sté, daer Leonard De Visch 1788 woont” (1788) Mestdagh, nr 1890; ‘Polinkhuis’ (1838) Kaart Drubbel; De Palinck Stee” (1889) ANH, Doos 6, Kaart Oostwaterschap. Die hoeve staat op de Monnikendijk langs de oostzijde van het le Reig. Aan de zuidkant van de hofstede lag de noordelijkste van de sluizen van de Reigaarsvliet. In die sluis stelde de Heer van het Hof ter Kalvekete zijn ‘palynczete’ (hst. 4, par. 3) liever dan in de zuidsluis, die gedeeltelijk aan Brugge behoorde.
[57] Voute en woonhuis van Boerderij 'Palingstede'- Van De Sompele Dirk - Hazegrasstraat 152, Westkapelle.
[58] PANNIER, Van gissen naar weten, p. 75, 148 & 345.
[59] Brochure ‘Stad Brugge. Open Monumentendag. ‘Conflict’ (10 & 11 sept. 2011), Brugge, 2011, p.124-125.
[60] J.R. JANSMA, Louis de Bils en de anatomie van zijn tijd. Hoogeveen, 1919.
[61] J. OPDEDRINCK, Westkapelle, geschiedkundige schets, Westkapelle, 1959, p. 49-50. J. LAVAERT, Grafzerken in de Sint-Niklaaskerk te Westkapelle, in Rond de Poldertorens, jrg. 50, nr. 3 september, 2008, p. 63.
[62] Joannes Jennyn, zijn voorganger, deed slechts zes maanden dienst in Westkapelle. Joannes Jennyn was deken van de christenheid van Damme en de beroemde pastoor van de St.-Gillisparochie te Brugge zie E. REMBRY, De bekende pastors van Sint-Gillis te Brugge, Brugge, 1896, p. 88-121. Zijn andere broer Sebastiaan Jennyn, was pastoor in Hoeke (zie idem, p. 120-121), zijn derde broer Philippus Jennyn was monnik in de abdij van den Eeckhoutte in Brugge.
[63] Hij bekwam nieuwe relieken van St.-Niklaas langs een kanunnik van de St.-Baafs kathedraal in Gent, die ze had gekregen van gevluchte paters uit Nederland. De heer van Kalvekete Firmin de la Dosa, zoon van Firmin, (admiraal van de Spaanse vloot in de zuidelijke Nederlanden) beloofde een reliekschrijn te bekostigen.
[64] Zijn grafzerk bevindt zich sedert 1912 op de zuidwestpijler van de toren in de zuid-kruisbeuk maar is thans ook beschadigd.
[65] L. DEVLIEGHER, Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, deel 4, De Zwinstreek, Tielt, 1970, p. 188. J. LAVAERT, Grafzerken, p. 63.
[66] ‘Sepulchum’ foutief ingekapt i.p.v. ‘Sepulchrum’. De ‘Q’ van ‘Qui vivere desyt’ is voor driekwart weggebrokeld.
[67] ‘Idem aan Pieter Aerts en Jeronimus Stalpaert 9 ponden 10 gr. voor de aankoop van 2 zerkstenen die de overleden in zijn testament had bepaald’
[68] Voor de familie Aerts zie o.a. CH. VERSCHELDE, ‘Les anciens architectes de Bruges’, in Annales de la Société d’émulation pour l´histoire & des antiquités de la Flandre, 3eme série, VI, p.104-107. [68] Zijn voorvader Pieter Aerts, zoon van Joost, voerde werken uit van zeer diverse aard in West-Vlaanderen, zie PARMENTIER, Documenten, p. 9 & 110. Pieter Aerts, kerkmeester van O.-L.-Vrouw werd samen met Jan Perez Malvenda, oud-burgemeester van Brugge door koning Filips II aangesteld als plaatselijke commissarissen voor de aanbesteding, de oprichting en controle van het praalgraf van Karel de Stoute. We vinden hem ook terug onder de wetsvernieuwing van de stadsmagistraat als raadgever en thesaurier.
[69] CH. VERSCHELDE, Les anciens architectes de Bruges, Brugge, 1871, p. 91-97.
[70] J. GAILLIARD, J., Bruges et le Franc, ou leur magistrature et leur noblesse avec des données historiques et généalogiques sur chaque famille, Brugge, dl.5, 1862, p. 199-200.
[71] CH. VERSCHELDE, Les anciens architectes, p. 96-97 maar met andere data.
[72] Inventaris Vlaanderen. Parochiekerk St.-Jan Baptist Stalhille (internet).
[73] Rente, Rozenhoedkaai 6 - 10/07/1629 | Erfgoed Brugge.
[74] L. DEVLIEGHER, De Sint-Salvatorskathedraal te Brugge, Geschiedenis en Architektuur. Kunstpatrimonium van West- Vlaanderen, 7, Tielt, Bussum , 1981, p. 30.
[75] L. DEVLIEGHER, De Sint-Salvatorskathedraal, p.30-31.
[76] J. LAVAERT, Grafzerken in de Sint-Niklaaskerk te Westkapelle, in: Rond de poldertorens, jg. 2008, nr.3, pp. 63-96, en 161-169.
[77] Deze wrijfprent werd samen met anderen overgemaakt aan de Dienst Cultuur van de Provincie West-Vlaanderen. Daar deze dienst grotendeels opgegeven werd, werd een procedure in gang gezet om deze samen met andere wrijfprenten over te maken aan de Universiteit Gent. Het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) nam foto´s in hoge resolutie van bijna alle wrijfprenten.