Pastoor Willy Vincke uit Knokke stierf 75 jaar geleden in Duits concentratiekamp
Koen Rotsaert
Van de 34 diocesane priesters uit het bisdom Brugge die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter gevangen genomen werden, zijn er twee nooit teruggekeerd. Onderpastoor Emmanuel de Neckere uit Moeskroen werd gefusilleerd op 10 november 1942 in het Tillegembos te Sint-Michiels en pastoor Willy Vincke uit Knokke stierf aan ziekte en ontbering in het Duitse concentratiekamp van Bergen-Belsen in maart 1945. Over deze laatste gaat dit artikel. Lange tijd zijn vraagtekens blijven hangen betreffende de gevangenschap en de dood van pastoor Vincke. Een brievenbundel die berust in het bisschoppelijk archief van Brugge, schept klaarheid in dat tragische verhaal. Maar eerst een biografische schets.
Portret Willy Vincke
Willy Vincke werd geboren te Bredene op 6 augustus 1894 als zoon van Eugène en van Marie Van De Water. Hij studeerde aan het O.L.V.-college te Oostende en trad in bij de paters Augustijnen. Die kloosterorde was hem goed bekend daar hij tijdens de vakantieperiodes geregeld de mis ging dienen in het kerkje van De Haan, dat bediend werd door een communauteit van Augustijnen. Maar blijkbaar was het kloosterleven niet de ware roeping van de jonge Willy Vincke. Vrij spoedig stapte hij over naar het priesterseminarie te Brugge. Zijn priesterwijding vond plaats op 23 december 1922, gevolgd door zijn benoeming tot studiemeester aan het college van Veurne. Op 26 juni 1931 werd hij onderpastoor op de Sint-Margaretaparochie te Knokke en werd hij tegelijk door de bisschop belast met de stichting van een nieuwe parochie in die kustgemeente en met de bouw van een nieuwe kerk, toegewijd aan het Heilig Hart. Hij werd dan ook de eerste pastoor van die tweede Knokse parochie en hij werd er ingehaald op 18 december 1934. Willy Vincke was een zeer bedrijvige en populaire pastoor, maar zijn herdersschap was van korte duur.
De familie Vincke, woonachtig in de wijk Molendorp te Bredene, was een diepchristelijke familie die twee kinderen schonk aan de Kerk: priester Willy Vincke en zijn zus Marguerite, die met de kloosternaam Serafine religieuze was in de congregatie der Zwartzusters van Bethel te Brugge.
Naast zijn onwrikbare godsdienstige overtuiging, was het gezin Vincke zeer vaderlandslievend. Nare ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog waren daar niet vreemd aan. Dat maakte van priester Vincke een vurig patriot die als pastoor tijdens de Tweede Wereldoorlog actief in het verzet trad tegen de Duitse machthebbers. Hij onderhield contacten met leden van de plaatselijke verzetsgroep en nam deel aan zijn vergaderingen. Hij verzamelde informatie voor de inlichtingendiensten van de geallieerden en was ook actief in de sluikpers. Overmoed, onvoorzichtigheid of verklikking maakten een einde aan dat verhaal. Op 24 maart 1942 werd pastoor Vincke door de “Gestapo” opgepakt voor ondervraging, maar nog dezelfde dag vrijgelaten. Precies een maand later werd hij opnieuw gearresteerd en opgesloten in de Brugse gevangenis aan het Pandreitje. Door de rechtbank van de “Feldkommandantur” werd hij veroordeeld tot één jaar opsluiting in het Duitse strafkamp van Bochum, waar hij belandde op 30 juli 1942, na een kort verblijf in de gevangenis van Sint-Gillis.
Knokke was de laatste kustgemeente die door de geallieerde troepen bevrijd werd. Die bevrijding was van het grootste belang voor de vrijmaking van de Scheldemonding en de haven van Antwerpen. Maar tot november bleef Knokke in handen van de Duitsers. Na hevige gevechten slaagden de Canadese troepen erin op 1 november 1944 het centrum van de stad te veroveren en de volgende dag was heel Knokke bevrijd. De oorlogsschade was zeer groot. Toen de orde enigszins hersteld was, ging alle aandacht van de Knokkenaren uit naar de terugkeer van de politieke gevangenen en de andere slachtoffers van de Duitse overheersing. Van pastoor Willy Vincke, in 1942 weggevoerd om een celstraf van één jaar in Duitsland uit te zitten, was halfweg 1945 nog geen spoor te bekennen. Hij had reeds midden 1943 moeten vrijgelaten worden. Drie van zijn confraters en lotgenoten uit parochies “rond de poldertorens” waren al teruggekeerd. Het betrof de pastoor van Lissewege (Alphonse Lefere), de onderpastoor van Dudzele (Camille Traen) en de onderpastoor van de Sint-Margaretaparochie te Knokke (Leon Pieters). Zowel de familie Vincke als het bisdom Brugge begonnen zich grote zorgen te maken toen maar geen nieuws over het lot van de pastoor van de Heilig-Hartparochie in Knokke aan het licht kwam.
Bisschop Henri Lamiroy wendde zich tot de aalmoezenier van het “Commissariaat voor Repatriëring”, gevestigd in Hannover, en vernam aldaar dat priester Willy Vincke in het concentratiekamp van Bergen- Belsen overleden was. Een officieel document over zijn dood zou echter onvindbaar blijven, aangezien de Duitsers voor hun aftocht alle papieren uit de kampadministratie verbrand hadden. De aalmoezenier verwees wel naar de Franse priester Henri Dupont uit Tours, die waarschijnlijk over meer informatie beschikte. Ongeveer tegelijkertijd ontving de bisschop een schrijven van de Belgische senator Maria Baers, ondervoorzitster van het “Dienstbetoon voor gezinnen door de oorlog geteisterd”. Zij had de Duitse strafkampen bezocht en had de naam Willy Vincke gevonden op een lijst van overleden Belgen in het kamp van Buchenwald.
Fragment uit de brief van Franse priester Henri Dupont aan bisschop Henri Lamiroy over de dood van Willy Vincke. (10 juli 1945 vanuit Hospitaal St.-Gratien in Tours)
Vertaling: “De Duitsers hebben ons overgebracht naar Bergen-Belsen op 4 februari 1945. Aangekomen te Bergen-Belsen de 5de werden we vanaf de aankomst verwijderd van onze kameraden en ondergebracht in een klein kamp dat een geschikte plaats was voor uitroeiing. Binnengekomen in het kleine kamp werden we geplaatst in een blok waar de tyfus heerste en de volgende dag voelden we ons onwel en enkele dagen later hadden we koorts. Eerwaarde heer Vincke was een der laatsten die besmet werd en die er eind maart aan overleed. De precieze datum is mij onbekend daar hij toen het blok der tyfuslijders gewisseld had met de ziekenboeg. Ik weet ook niet of er een andere priester aanwezig was op het moment van zijn sterven, evenmin of hij de laatste sacramenten ontvangen heeft. Op de 45 priesters en protestantse dominees overleefden er slechts 4 of 5. Van de 11 Franse en Belgische priesters ben ik de enige overlevende en in welke staat dan nog. “
Door tussenkomst van de aartsbisschop van Tours, schreef de voormelde Franse priester Henri Dupont op 10 juli 1945 een brief aan tot bisschop Lamiroy, waarin hij zijn vriendschap met de Belgische priester Vincke bevestigde. Zij ontmoetten elkaar in het concentratiekamp van Oranienburg. Toen de Russische troepen dat kamp naderden, werden ze overgebracht naar Bergen- Belsen op 4 februari 1945. Daar werden ze, samen met andere geestelijken, opgesloten in een barak waar de tyfus uitgebroken was. Na enkele dagen werden ze ook ziek. Van de 45 priesters en protestantse dominees overleefden er slechts vijf. Vincke was een der laatsten die besmet werd. Hij overleed in de maand maart. De precieze datum wist zijn lotgenoot niet te melden, daar de zieke tijdens zijn laatste levensdagen in de ziekenboeg afgezonderd was. Het is ook niet bekend of hij in zijn stervensuur door een confrater de laatste sacramenten toegediend werd.
Na dat verhelderend schrijven van de Franse priester Dupont, wendde het bisdom Brugge zich opnieuw tot het “Commissariaat voor Repatriëring” met het verzoek een officieel document met daarin de bevestiging van het afsterven van Willy Vincke te bezorgen, ten einde de nodige schikkingen te kunnen treffen i.v.m. diens opvolging als pastoor op de Knokse parochie. Na zijn arrestatie in 1942 werd de parochie geleid door onderpastoor Jacques De Pauw en door de pater dominicaan Potters uit het klooster in het Zoute.
Ook de familie Vincke was halfweg augustus nog niet officieel op de hoogte gebracht van het overlijden van priester Willy. Het “Aalmoezenierschap van de politieke gevangenen en hun familie” vroeg aan de Brugse bisschop naar het adres van de familie Vincke. De briefschrijver, aalmoezenier R. Verbruggen, had vernomen dat Willy Vincke niet in maart maar wel in april overleden was. Inmiddels vroeg J. Grootaert, dienstoverste van het “Commissariaat voor Repatriëring”, aan de voorzitter van de Rode- Kruisafdeling te Knokke om de familie Vincke “voorzichtig” op de hoogte te brengen van de dood van de pastoor. Met dezelfde post richtte hij een brief naar de Knokse burgemeester, met de mededeling dat de verbindingsofficieren van zijn dienst de opdracht gekregen hebben om alle elementen in Duitsland te verzamelen die moesten toelaten een rapport betreffende het overlijden op te stellen, aangezien er geen overlijdensakte kon afgeleverd worden.
Moeder Vincke twijfelde echter aan de dood van haar zoon. Ze had immers vernomen dat er nog opzoekingen gedaan werden in de hospitalen te Buchenwald en omliggende. Dan waren er ook de tegenstrijdige berichten over het tijdstip van overlijden. De Franse priester Dupont had de maand maart aangeduid, maar teruggekeerde medegevangenen beweerden Willy Vincke nog ontmoet te hebben in april! Daarom drong moeder Vincke er bij deken C. Colpaert van Brugge-Noord op aan, dat de kerkelijke overheid nog zou wachten om definitieve beslissingen te nemen. De deken bracht bisschop Lamiroy ervan op de hoogte dat zowel Willy Vinckes moeder als zijn zuster Serafin van de Brugse Zwartzusters, weigerden te geloven dat hij gestorven was. Zij bleven wachten op een officieel overlijdensbericht. Ondertussen wilden zij niets weten van een zielendienst, van de verhuis van zijn bezittingen uit de pastorie en van de benoeming van een opvolger. Vooral dat laatste was voor deken Colpaert het dringendst. De plaatsvervangende pater Potters wenste van zijn opdracht ontlast te worden, omwille van gezondheidsredenen. De bisschop was bereid nog wat geduld te oefenen met de familie en ze te overtuigen dat, mocht priester Vincke toch nog levend terugkomen, hij zeker een lange tijd zou nodig hebben om te herstellen, in afwachting van een nieuwe benoeming. Pas na een officieel schrijven van Albert Warnant van het “Commissariaat voor Repatriëring” aan de secretaris van de bisschop, gedateerd op 11 september 1945, waarin de dood van pastoor Vincke in de maand maart 1945 onweerlegbaar bevestigd werd, aanvaardde de familie de gruwelijke werkelijkheid. Het Knokse gemeentebestuur werd door dezelfde bron op de hoogte gebracht. Daarmee eindigde de pijnlijke periode van onzekerheid.
Enige troost putten de familieleden uit een getuigenis afkomstig van medegevangene Henri Michel en door diens echtgenote bekend gemaakt:
“D’un moral exellent, d’une humeur charmante, plein de courage, Mr. Vinke rayonnait et a fait énormément de bien à ses condétenus… Si sa vieille maman vit encore, dites lui que son fils n’a pas souffert à Oranienburg et qu’il a fait tant de bien.”
Het tragische lot van pastoor Willy Vincke zinderde in Knokke nog lang na. In de Heilig-Hartkerk werd een gedenkteken aangebracht. Op geregelde tijden werden rouwmissen opgedragen. Nog in 1995 -vijftig jaar na zijn dood- werd een herdenkingsdienst gecelebreerd, waarna gedachtenisprentjes uitgedeeld werden met portret en beknopte biografie. Waar wachten de bevoegde instanties op om hem een straatnaam toe te kennen ?
BRONNEN:
- Bisschoppelijk Archief Brugge
- Dossier B-478 (14 brieven i.v.m. zaak Willy Vincke)
- Necrologium (Willy Vincke)
- Van den Heuvel, Geschiedenis van de Heilig-Hartparochie van Knokke, Brugge 1985, p. 46-47.