Jachtwachters en stropers onder vuur te Knokke aan het Hazegras (oktober 1886)[1]
Geert Tavernier
In de noordoostelijke hoek van Knokke bevinden zich, van west naar oost gaand, het Zoute, de Oude- en Nieuwe-Hazegraspolder en het Zwin. Van 1784 tot 1835 was het gebied van de Nieuw-Hazegras-polder hoofdzakelijk verdeeld over twee hoeves die toebehoorden aan de opvolgers van de ontginners en eerste eigenaars van de polder: de families Lippens en Piers de Raveschoot. De hoeve Piers de Raveschoot werd door de eigenaar verpacht aan landbouwers. De hoeve Lippens daarentegen werd tot 1835 door de eigenaar zelf uitgebaat. In 1835 bevestigde de burgemeester van Knokke dat de heer Philippe Lippens, wonend te Gent, tot datzelfde jaar voor eigen gebruik zijn hoeve heeft uitgebaat. Vanaf dat jaar werd de uitbating in tweeën gesplitst, en werden de hoeven met veestapel en landbouwuitrusting overgenomen door twee pachters: Philippus Monbaliu en Jacques Quataert. Omstreeks 1890 werd de hoeve opnieuw rechtstreeks door de eigenaar en opvolger, Philippe-Auguste Lippens, uitgebaat. De toezichter of ‘contre-boer’ was op dat moment de heer Roose.[2]
De huidige hoeve “De Grote Stelle” in de Hazegrasstraat (2010),
op de locatie van de vroegere hoeve Lippens (Nieuwe-Hazegras-polder).
De familie Lippens was niet alleen eigenaar van een groot deel van de polder maar beheerde er ook de jacht. In de periode 1880-1905 (ten tijde van de volgende feiten) werd de jacht beheerd door Hypolite Lippens.[3] Hypolite (1847-1906) was gehuwd met Louisa de Kerchove de Denterghem, met wie hij 4 kinderen kreeg: Maurice (1875-1956), Paul (1876-1915), Anna (1877-1957) en Edgard (1883-1967). Hypolite was advocaat, burgemeester van Gent, en tenslotte senator. Na zijn dood vestigde zijn weduwe zich in Knokke, waar ze in het Zoute de villa “Les Chardons” liet optrekken.[4] Zoals algemeen bekend speelt de familie Lippens nog steeds een belangrijke rol in Knokke.
Afgelegen in het Zwin, nabij de Hazegraspolder, stond in 1886 de woning van de Knokse jachtwachter Felix Rombout[5]. Hij was gehuwd met Rosalia Vander Eedt met wie hij drie zonen had: Rombout Marcel (zoals zijn vader jachtwachter)[6], Florimond[7] en Joseph[8].
Op de avond van vrijdag 1 oktober 1886 had Felix Rombout samen met zijn drie zonen en twee rijkswachters van de brigade te Heist (Van Holzaets Jan[9] & Apere Pieter[10]) het plan opgezet om wildstropers (‘pensejagers’) met een lichtbak (‘bakjagers’) te betrappen. Ze lagen op de loer in de schuur van de heer Roose (toezichter op de hoeve Lippens). Tussen 12.00 en 01.00 uur hoorden ze een schot en zagen een brandende lichtbak die het veld doorkruiste. Hierop verschool het zestal zich in een sloot (‘gracht’, ‘dijk’) achter een doornhaag, aangezien de stropers daar voorbij moesten komen. Zodra de stropers op zo’n drie à vier meter van de sloot genaderd waren, riep één van de rijkswachters ‘Arrêtez!’, waarop het zestal op de stropers toesprong. Van de zijde van de stropers werden dadelijk één of twee geweerschoten gelost. Het eerste schot trof Florimond Rombout aan de knieën, terwijl het tweede (zo niet ook het eerste) schot Marcel en Josef Rombout in de benen trof. Ondertussen had vader Felix Rombout de drager van de lichtbak vastgegrepen, maar die liet zijn lichtbak vallen, rukte zich los, en liep weg met zijn kompanen. Er werden verschillende schoten afgelost op de vluchtende stropers, al werd geen achtervolging ingezet omdat het te donker was en ook uit vrees dat de stropers opnieuw zouden vuren. De gevallen lichtbak vatte dadelijk vuur, waardoor de jachtwachters en rijkswachters verblind waren. Florimond was het zwaarst gewond, en hij werd op de rug naar zijn ouderlijk huis gedragen, op ongeveer 20 minuten daar vandaan.
Hypolite Lippens (1847-1906) en zijn vrouw Louisa de Kerchove de Denterghem (1855-1930)
Dat de stropers twee schoten afvuurden was de versie van het Openbaar Ministerie. Volgens de verdachte was er maar één schot gelost.
De feiten speelden zich af op de eigendom en het jachtgebied van de heer Lippens.
’s Avonds of ’s nachts een lichtbron gebruiken was effectief bij het jagen op konijnen of hazen omdat het de dieren lokt. Vandaar de uitdrukking: “ergens naar staren als konijnen naar een lichtbak”.
De volgende ochtend werden vanuit Heist twee telegrammen verstuurd naar het Parket te Brugge. Om 9.20 uur stuurde de heer Roose (toezichter op de hoeve Lippens) het bericht: “Komt seffens. Mijn drey zoonen liggen geschooten. Boschwachter Rombout. Knocke.” Twintig minuten later stuurde de rijkswachtcommandant van Heist: (uit het Frans vertaald) “Procureur des Konings Brugge. Driedubbele moordaanslag voorgevallen tussen rijkswachters, jachtwachter en stropers in de duinen Knokke. Daders gekend.”
De volgende dag (2 oktober), vroeg in de ochtend, begaf Felix Rombout zich met de twee rijkswachters opnieuw naar de plaats van de schietpartij. Vlakbij de opgebrande lichtbak lagen twee klompen (‘holsblokken’, ‘kloeven’). Rombout herkende de klompen direct als toebehorend aan Philippe Lapere[11]. Lapere was daags voordien nog bij hem langsgekomen, en Rombout had hem toen gecomplimenteerd om zijn mooie klompen.
Tegelijk merkten ze een onbekende die iets verborg. Het bleek om Leopold Loeys[12] te gaan. Loeys had om 6 uur, op weg naar zijn werk, bij de opgebrande lichtbak een geweer gevonden dat hij verborg in de doornhaag. Achteraf geïnterpelleerd door de rijkswacht gaf Loeys hen het geweer. Er zat nog één huls (‘kardoes’) op. Dit bleek achteraf het geweer van Henri De Jaeger te zijn.
Van daar begaven Rombout en de rijkswachters zich naar de woning van Philippe Lapere die in het Zoute woonde. Hij zat gewond in huis, en bekende dadelijk dat hij de drager van de lichtbak was, dat De Jaeger Henri[13] en Verheye Frans[14] de twee andere stropers waren, en dat het De Jaeger was die de schoten gelost had.
Rond 11 uur die morgen werd De Jaeger te Dudzele aangehouden, op de hoeve van de weduwe Prée. In eerste instantie door de rijkswacht ondervraagd ontkende De Jaeger geschoten te hebben, en verklaarde hij dat Verheye de schoten gelost had.
Verheye, ook aangehouden, verklaarde dan weer dat niet hij maar De Jaeger geschoten had. Toen ze die avond hun jachtmateriaal verzamelden, was hij langsgegaan bij Louis Dryepondt[15] te Heist met de vraag het geweer van diens schoonzoon te mogen lenen, maar Dryepondt weigerde het te geven.
Van de zijde van de rijkswacht heerste de overtuiging dat de stropers meerdere schoten gelost hadden, en dat ze daarom ook meerdere geweren moesten bijhebben. Uit het verder onderzoek blijkt het nochtans meest waarschijnlijk dat ze maar één geweer hadden. De chaos van het moment, de snelheid waarmee alles zich afspeelde, en de duisternis vertroebelden mogelijks hun waarneming van de feiten ...
Op 5 oktober waren rijkswachters Tensy en Lippens langsgegaan bij Louis Dryepondt om het geweer te bekijken dat hij zou geweigerd hebben uit te lenen aan Frans Verheye. De rijkswachters hadden de indruk dat het recent afgevuurd was, en ze vermoedden dan ook dat Verheye het toch bij zich had en ermee gevuurd heeft op de jachtwachters en op hun collega-rijkswachters. Ze vermoeden dat Dryepondt en Verheye onder een hoedje spelen gezien ze een nauwe band hebben: (vertaald uit het Frans) “Wij hebben redens om te geloven dat het afgedane zaak was tusschen Verheye en Dryepondt, die innigen zijn.”
Dryepondt bevestigde dat Verheye die avond tusen 21.30 en 22.30 uur op zijn raam geklopt had, en hem verzocht het geweer van zijn schoonzoon Louis Van Middelem uit te lenen. Dryepondt stelde dit geweigerd te hebben: “Ik heb hem geantwoord dat ik bij nachte geen geweere gaf, dat dit maar voor slechte zaken kon zijn”, waarop Verheye afdroop.
Diezelfde 2 oktober begaven enkele heren van het Brugs gerecht zich naar Knokke om de zaak te onderzoeken: onderzoeksrechter Ernest Waelbroeck, Procureur des Konings Oscar Duwelz, en gerechtsdokters Felix Saeys en Jacob Van Caneghem.
In de woning Rombout vonden ze beneden in een achterkamer Florimond Rombout in bed, beide benen omwonden. Florimond is het ergst verwond; hij is aan beide knieën getroffen door zo’n 60 loodballetjes en een ontsteking valt te vrezen; hij zal waarschijnlijk twee tot drie weken niet kunnen werken, en zal nog langere tijd last hebben bij het stappen. Op de zolder lagen de zonen Josef en Marcel in bed, eveneens de benen omwonden. Marcel is door 6 loodballetjes getroffen aan de rechterknie; hij zal zo’n acht dagen niet kunnen werken. Josef is door 12 loodballetjes getroffen aan de linkerdij en linkerknie, en zal zo’n 10 tot 15 dagen niet kunnen werken.
Daarna gaan ze naar het huis van Lapere, die bewaakt wordt door twee rijkswachters. Lapere zit op een stoel, het linkerbeen omwonden. Het been is getroffen door loodhagel, maar de verwonding valt mee, en de wetsdokters oordelen dat hij kan overgebracht worden naar de gevangenis te Brugge. Lapere werd getroffen toen hij met zijn rug naar de jachtwachters en rijkswacht gekeerd stond, vanop 30 à 40 meter.
De dokters onderzoeken ook het geweer van Josef Rombout, waarvan de kolf getroffen is door zo’n 60 loodjes. Op basis van de verwondingen en de schade aan het geweer besluiten de artsen dat de aanvallers aan de rechter kant van de broers Rombout gevuurd hebben, vanop hoogstens 4 à 5 meter.Tenslotte worden aanhoudingsmandaten uitgevaardigd tegen de drie verdachten.
Het verder onderzoek bevestigt dat de stropers maar één geweer bij zich hadden, en dat De Jaeger dit bijhield en schoot.
Op 7 oktober trok de onderzoeksrechter met zijn griffier terug naar de delictplaats, waar Felix Rombout, de bevelhebber van de Heistse rijkswachtbrigade (Guillaume Tensy) en rijkswachters Van Holzaets en Apere bij hem kwamen. Ze stelden er een schets op van de positie van de betrokkenen op het moment van de schietpartij. Deze schets lijkt te bevestigen dat De Jaeger wellicht tweemaal schoot, de ene maal vanop 6,40 meter op Florimond Rombout, de andere maal vanop 5 meter op Jozef en Marcel Rombout vanuit een licht gewijzigde hoek.
Op 17 oktober werden de broers Rombout opnieuw bij hen thuis onderzocht door gerechtsdokter Felix Saeys. Marcel was volledig hersteld, Joseph was bijna hersteld, en Florimond was nog bedlegerig maar aan de beterhand.
Zijn kompanen Lapere en Verheye verklaren meermaals dat De Jaeger vooraf gedreigd had de jachtwachters door de kop of in de benen te schieten.
In zijn eerste verklaring aan de onderzoeksrechter op 2 oktober zegt Lapere: “Dejaegher heeft gezegd, toen wij gisteren avond op ’t pensejagen gingen, dat de garden die hem zouden willen pakken hebben, voor den kogel moesten. Hij wilde daarmeê zeggen dat hij ze zou door den kop geschoten hebben. – Verheye scheen daarin toe te stemmen. Ik heb ze dan toch verzocht van geene ongelukken te doen, maar zij hebben daar niets op geantwoord.”
Op 6 oktober herhaalt Lapere: “Daags voor ’t feit had hij het mij nog eens gezeid, en het is daarom dat ik Felix Rombout gaan verwittigen heb, uit vrees van ongelukken. Ik heb hem den vuurtoren aangeduid omdat ik wist dat wij daar moeten komen met het punt van den dag en dat ik dachte dat Dejaegher niet zou durven schieten hebben, bij de klären.”
Toen De Jaeger op een avond in september laatstleden ging dorsen op de hoeve van Pieter Verheye[16] te Ramskapelle, kwam een gesprek op gang over stropen met een lichtbak. Op de vraag of hij niet bang was hierbij gepakt te worden door de jachtwachter, temeer omdat men met een lichtbak van ver opvalt, had De Jaeger geantwoord hier niet bang voor te zijn: “’k Zou de jachtwachters in de beenen schieten; zij zouden dan niet meer durven opkomen.” Dit dreigement door De Jaeger wordt bevestigd door drie zonen van Pieter Verheye die erbij waren: Frans (collega-stroper van de Jaeger), Joannes[17] en Joseph Verheye[18]. Hiermee geconfronteerd bevestigt De Jaeger dat hij toen ging dorsen op de hoeve Verheye, maar hij ontkent gedreigd te hebben op de jachtwachters te schieten mochten ze hem betrappen.
De Jaeger ontkent dat hij de intentie had op de wachters te schieten, en houdt integendeel vol onvrijwillig geschoten te hebben. Volgens De Jaeger waren ze een half uur aan het jagen toen ze betrapt werden: “Ik heb zoo verschoten dat ik achteruit gesprongen ben, en door de beweging ging mijn geweer af en ik heb het dan laten vallen waar ik stond. Ik heb geene tweede scheut afgelost en men moet zelfs nog eene cardoes op het geweer gevonden hebben. Mijn geweer, men kan het proberen, gaat zeer gemakkelijk af.”
Volgens De Jaeger had Lapere hem en Verheye overtuigd om die nacht te gaan stropen: “Het is Laperre die ons verleid heeft om aldaar te gaan jagen op het Hazegras, zeggende dat de hazen daar zoo dicht liepen als de sterren.”
Philippe Lapere, bijgenaamd “Philippe den dief”, droeg de lichtbak. Toen zij drieën op een smalle klaverakker (‘klaverstrynck’) op het land van de heer Lippens liepen, zei een van zijn makkers “Philippe, pakt gij een bitje den bak”, wat hij deed. Hij was de enige stroper die gewond raakte. De zaterdagmorgen, enkele uren na de feiten, lag de gewonde Lapere aan het molentje, vanwaar hij zich verder naar huis sleepte. Verheye is toen bij hem gekomen met het verzoek het stilzwijgen te bewaren: “Als ik van dezen morgend aan ’t meulentje lag, mij naar huis slepende, is Verheye bij mij gekomen en heeft mij doen zweeren van het niet uit te brengen, er bijvoegende: “Jama, Philippe, gij gaat toch zeker niet klappen?!”, en uit vrees, heb ik het gezworen.”
De dag vóór de feiten was Lapere langsgegaan bij jachtwachter Rombout, zogezegd om hem te verwittigen voor de stropers. Volgens Felix Rombout had Lapere toen verteld dat zo’n 12 stropers zich verenigd hadden, dat zij vastbesloten waren de jachtwachters door de kop te schieten, dat in het bijzonder De Jaeger dit snode plan opgevat had, en dat ze zouden stropen in de omgeving van de vuurtoren van Knokke (d.i. op zo’n uur van de delictplaats). Rombout verklaarde dat hij dacht dat Lapere dit kwam zeggen om hen af te schrikken en op een dwaalspoor te zetten: “Wij peisden dat het was om ons op eenen anderen kant te krijgen en ons benauwd te maken.”
De vuurtoren waar Lapere het over had, was in 1870 opgericht aan het huidige Lichttorenplein te Knokke, opdat schepen niet meer zouden vastlopen op de zandbank De Paardenmarkt. De vuurtoren werd in de jaren 1950 gesloopt om plaats te maken voor het Knokse kantoor voor toerisme, een politiecommissariaat en openbare toiletten.[19] De afstand tussen de hoeve Lippens en de vroegere vuurtoren bedraagt in vogelvlucht 4,3 km. Dat er in de nacht van 1 op 2 oktober effectief gestroopt werd op de Hazegraspolder, en niet rond de vuurtoren, lijkt te bevestigen dat Lapere de jachtwachters de dag voordien op een dwaalspoor wou zetten.
Frans Verheye verklaarde dat hij op het moment van de schietpartij een zak droeg en een fles petroleum als brandstof voor het licht.
Op de avond van de feiten waren de stropers tussen ongeveer 19.00 en 20.30 uur te Heist samengekomen in de herberg van Leopold Vanheule[20], bijgenaamd “Paul de Ratte”. Ze hadden op dat moment geen lichtbak noch geweer bij zich. Uit hun gesprekken leidden de herbergier en zijn vrouw af dat ze van plan waren te gaan stropen. Daar gaf Lapere de opdracht aan Romanie Lapere[21] om voor 1 frank 10 centiemen “poer, zaad en pistons” (buskruit, loodhagel en hulzen) te halen voor het geweer dat Verheye wou ophalen bij Dryepondt. Ze voegden eraan toe dat ze om ‘hazezaad’ moest vragen. Romanie Lapere ging dit halen bij een zekere Serryn uit Heist, en gaf de drie pakjes aan Philippe Lapere. Lapere draaide het goedje in een zakdoek, en stak dit in zijn zak. Tussen 21.00 en 22.30 uur verlieten ze de herberg. Romanie Lapere had De Jaeger en Verheye nog horen zeggen dat ze niet langs die kant wilden gaan omdat ze de weg niet kenden, waarop Lapere hen overtuigde om toch daarheen te gaan “zeggende dat hij hun ging vijftig hazen goed doen.” Vervolgens trok het stroperstrio naar Louis Verheye (broer van Frans) te Westkapelle om het geweer en de lichtbak van De Jaeger op te halen.
Volgens Romanie Lapere waren de stropers ook al op woensdag 29 en donderdag 30 oktober in de herberg samengekomen, waarbij toen ook al het plan om te gaan stropen ter sprake kwam. De donderdagavond hoorde zij Lapere aan de anderen vragen “Gaan wij nu gaan?”, waarop de anderen neen antwoordden omdat ze het die avond niet gepland hadden.
Op een van die voorgaande dagen was Philippe Lapere ook reeds in dezelfde herberg loslippg geweest i.v.m. de stropersactiviteiten van Henri De Jaeger, waarop de herbergierster (Romanie Lapere) en Ida Vantorre[22] (de verloofde van dezelfde De Jaeger) hem zouden aangemaand hebben voorzichtiger te zijn opdat De Jaeger niet in de problemen zou komen. Hierover ondervraagd ontkende Ida Vantorre iets af te weten over het stropen van haar verloofde.
De Jaeger Henri, bijgenaamd “den bril” (omdat hij een bril droeg), bleek twee voorgaande veroordelingen opgelopen te hebben. Op 17-06-1886 veroordeelde de Correctionele Rechtbank te Brugge hem tot 26 fr. boete of 8 dagen gevang n.a.v. mishandelingen (slagen). Op 13-10-1886 veroordeelde de Politierechtbank te Brugge hem tot 10 fr. boete of 2 dagen gevang n.a.v. nachtlawaai (‘nachtgeraas’). In een inlichtingenformulier gevraagd naar zijn voorgaand gedrag en reputatie, antwoordt de burgemeester van Lissewege (dhr. Daeninck): “Het gedrag laat wat te wenschen.” De Jaeger is op dat moment een boerenzoon die bij zijn moeder op de ouderlijke hoeve te Lissewege woont en werkt.
Over Lapere Philippe is de burgemeester van Knokke (Sebastiaan Nachtegaele) ronduit negatief. Lapere woont als weduwnaar in Knokke. Hij heeft twee dochters. Hij heeft drie middelen van bestaan: werken voor de boeren, stelen en stropen. De landbouwers mijden het echter om hem in dienst te nemen, tenzij in hoge nood, aangezien hij zijn mede-arbeiders vaak opruide. Hij geeft zich ook soms over aan dronkenschap. Hij stond een aantal jaren geleden aan het hoofd van een dievenbende die aan weerszijden van de Belgisch-Nederlandse grens opereerde, en vluchtte naar het buitenland toen zijn betrokkenheid hierin aan het licht kwam: “Voor t’jaar 1878 bestond er eene dieve bende te Knocke en te Retranchement in Holland. Het goed die gestolen wierd, wierd in het ander land verzet. Lapere was daar de kommendant van. Wij hebben veel moeyte gehad om haar te ontdekken. Ontdekt zijnde is Lapere na Vrankerick gevlugt tot in het begin van 1886. Te Knocke verwachte iedereen dat Lapere eene bende van stropers of van dieven zou gemaakt hebben. Die hem werk gaf moest hem wegzenden omdat hij het ander volk opwond.”
In de loop van 1859 tot 1878 liep hij voor de Correctionele Rechtbank te Brugge vijftien veroordelingen op: elf wegens jachtmisdrijven, twee wegens mishandelingen, één wegens beledigingen, en één wegens diefstal. Bovendien veroordeelde de Correctionele Rechtbank te Lille (Frankrijk) hem in 1886 n.a.v. opstand tegen de politie en dronkenschap.
Over het voorgaand gedrag en de reputatie van Frans Verheye schrijft burgemeester Desutter van Heist: “Zijn gedrag laat te wenschen”. Hij gaf zich van tijd tot tijd over aan dronkenschap. Verheye is een landbouwerszoon die tot in september 1886 op de hoeve van zijn vader woonde en werkte, tot hij het ouderlijk huis verliet. Hij liep tot dan toe geen veroordeling op.
Uiteindelijk beslist het gerecht om Lapere en Verheye vrij te stellen, en enkel De Jaeger door te verwijzen naar het Hof van Assisen op verdenking van moordpoging. Het assisenhof zit drie dagen samen rond de zaak, van 16 tot 18 februari 1887. Het Hof wordt voorgezeten door raadsheer Arthur Roels, met twee bijzitters: Gustave Desnick en Maurice Fraeys. Procureur des Konings Oscar Duwelz vertegenwoordigt het Openbaar Minsterie.
De beklaagde De Jaeger wordt telkens overgebracht uit gevangenis, met bewakers om te beletten dat hij zou vluchten. Hij wordt bijgestaan door advocaat Meester Halleux uit Brugge (ter vervanging van Meester Soenens).
Op de eerste dag wordt de jury samengesteld. Nadat het Openbaar Ministerie en meester Halleux een aantal potentiële juryleden wraakten, wordt bij loting uit de lijst met overblijvende kandidaten volgende jury samengesteld:
1.Vandenberghe Louis, landbouwer te Houtave |
7.Allaert Pieter, koopman in hout te Oostende |
2.Goddaer Aloïse, gemeenteraadslid te Menen |
8.Dugardeyn Jan, koopman te Brugge |
3.Vanden Kerckhove Dominique, rentenier te Brugge |
9.Cafmeyer Léon, gemeente-ontvanger te Oedelem |
4.Verhoef Théodore, bijzondere te Brugge |
10.Creton Jules, koopman te Ieper |
5.Desmet Edmond, koopman te Oostende |
11.Degraeve Julien, koopman te Brugge |
6.Verhaeghe Henri, gemeente-ontvanger te Lichtervelde |
12.Devers Albert, koopman te Brugge |
De slachtoffers (zonen Rombout) hebben zich burgerlijke partij gesteld hebben, en worden bijgestaan door advocaten Vanden Bossche, Meynne en Thooris.
Op vraag van het Openbaar Ministerie passeren op 16 en 17 februari eenentwintig getuigen de revue:
- Waelbroeck Ernest, onderzoeksrechter te Brugge (39 jaar)
- Saeys Felix, wetsdokter te Brugge (48 jaar)
- Vancaneghem Jacobus, wetsdokter te Brugge (33 jaar)
- Rombout Felix, jachtwachter te Knokke (51 jaar)
- Tensy Guillaume, rijkswachtbrigadier te Heist (34 jaar)
- Apère Pieter, rijkswachter te Heist (24 jaar)
- Vanholzaets Jan, rijkswachter te Beernem (32 jaar)
- Rombout Florimond, werkman te Knokke (21 jaar)
- Rombout Joseph, werkman te Knokke (19 jaar)
- Rombout Marcel, jachtwachter te Knokke (29 jaar)
- Verheye Francies, landbouwerszoon te Ramskapelle (22 jaar)
- Loeys Leopold, werkman te Knokke (46 jaar)
- Dryepondt Louis, landbouwer te Heist (36 jaar)
- Vanheule Leopold bijgenaamd de Ratte, bader te Heist (48 jaar)
- Lapere Romanie, huisvrouw van Vanheule Leopold, herbergierster te Heist (40 jaar)
- Verheye Pieter, jachtwachter te Ramskapelle (64 jaar)
- Verheye Jan, landbouwerszoon te Ramskapelle (32 jaar)
- Verheye Joseph, landbouwerzoon te Ramskapelle (24 jaar)
- Savels Louis, werkman te Heist (23 jaar)
- Nachtegaele Sebastiaen, burgemeester te Knokke (58 jaar)
- Van Torre Ida, werkster te Heist (18 jaar)
Het Openbaar Minsiterie had nog een 22e getuige opgeroepen, namelijk Philippe Lapere, maar hij blijkt spoorloos te zijn. Kort vóór de aanvang van het proces had het Brugs gerecht contact genomen met het Parket te Rijsel (Fr.) om Lapere te laten verwittigen dat hij moest komen getuigen. Men dacht op dat moment dat hij in Armentières (net over de grens met Frankrijk) vertoefde, maar daar kon de plaatselijke politie hem niet vinden …
Vervolgens worden de 2 getuigen opgeroepen die gevraagd werden door de beschuldigde (“à décharge”):
- Vandaele Jules, werkman te Brugge (43 jaar)
- Lodeville Pieter, brouwersknecht te Assebroek (43 jaar)
Op 18 februari volgde het verdict: de jury sprak De Jaeger over de ganse lijn vrij. Hij moest wel de burgerlijke partijen vergoeden voor een bedrag van 1500 fr.
De “Gazette van Brugge”[23] van 19-02-1887 is karig met info over het proces:
Eedgerecht van West-Vlaanderen.
De genaamde Hendrik Dejaegher, beschuldigd van moordpoginge op een jachtwachter, is gisteren door het eedgerecht vrijgesproken. De vrijgesprokene moet 1500 frank aan de burgerlijke partij betalen.
Ook de “Journal de Bruges” van 19-02-1887 is kort over de zaak:
Cour d‘assises de la Flandre occidentale.
Hier, la Cour a acquitté le nommé Henri De Jaegher, accusé de tentative de meurtre sur les gardes-chasse Rombaut, à Knocke. Il a été condamné à payer, à titre de dommages-intérêts, la somme de 1500 fr. à la partie civile.
“La Patrie” van 19-02-1887 is uitvoeriger. Deze krant leert ons dat het de pleidooien van meester Halleux waren die De Jaeger de vrijspraak bezorgden. Ondanks de pleidooien van het Openbaar Ministerie en van de advocaten van de burgerlijke partijen, slaagde Halleux erin de jury te overtuigen dat zijn cliënt het schot niet opzettelijk of bewust gelost had:
Cour d’assises de la Flandre occidentale.
Le nommé Henri De Jaegher, âgé de 26 ans, fils de cultivateur, demeurant à Lisseweghe, renvoyé devant cette cour sous l’accusation d’avoir, à Knocke, dans la nuit du 1 au 2 octobre 1886, commis une tentative de meurtre sur les nommés Florimond Rombaut, Joseph Rombaut et Marcel Rombaut, a, sur les plaidoiries de Maître Halleux, obtenu un verdict d’acquittement.
C’est hier après-midi après trois heurs d’audience que se sont terminés les débats dans cette affaire.
De Jaegher avait été surpris chassant avec deux autres individus des environs, dans les dunes de Knocke considérées comme propriété de M. Lippens-de Kerchove à Gand. Deux garde-chasses de ce dernier avec des gendarmes avaient été mis aux trousses de ces chasseurs de lapins. Ceux-ci s’étaient mis aux aguets sur le passage des braconniers. Pris à l’improviste, l’un d’eux, De Jaegher, qui était armé d’un fusil à double coup, tira et blassa aux jambes le fils Rombaut, l’un des garde-chasses. Celui-ci dut rester pendant plusieurs jours en traitement. Les gendarmes ayant tiré à leur tour blessèrent de leur côté l’un des braconniers; celui-ci, ancien repris de justice, dénonça Henri De Jaegher qui, du reste, avait abandonné son arme sur le théâtre de ces exploits.
Me Halleux avait contre lui non seulement le ministère public pour soutenir l’accusation, mais encore deux redoutables adversaires dans les avocats Meynne et Thooris, qui représentaient la partie civile, constituée dans cette affaire pour les victimes, les frères Rombaut.
Après le prononcé du verdict d’acquittement, la cour, à la suite de nouvelles plaidoiries et sur le dépôt des conclusions de la partie civile, a mis à charge de acquitté Henri De Jaegher la somme de 1500 francs, à titre de dommages intérêts au profit de la partie civile.
De burgerlijke stand van Heist leert ons dat Henri De Jaeger enkele maanden later, op 03-10-1887, huwde met zijn verloofde Ida Vantorre.
Voetnoten
[1] Rijksarchief Brugge, Archief van het Hof van Assisen van West-Vlaanderen en rechtsvoorgangers (1796-1960), doos 734, dossier nr. 29/30. Foto’s van enkele stukken uit het dossier werden hier opgenomen met toestemming van het Rijksarchief Brugge.
[2] L. Dendooven. De Nieuw-Hazegras-polder. Tielt, 1968.
[3] L. Dendooven. Idem.
[4] W. de Kerchove d’Exaerde. Kerchove de Denterghem, Kerchove d’Ousselghem, 1850-1950. Brussel, 2004. Werk online raadpleegbaar op https://www.kerchove.eu/nos-racines/les-ouvrages-historiques/
[5] Rombout Felix, 51 jaar, jachtwachter te Knokke.
[6] Rombout Marcel, 29 jaar, zoon van Felix Rombout, wonend bij zijn vader te Knokke.
[7] Rombout Florimond, ° 11-01-1866 te Wachtebeke als zoon van Felix & Vander Eedt Rosalia.
[8] Rombout Joseph Aloysius, ° 14-05-1868 te Wachtebeke als zoon van Felix & Vander Eedt Rosalia.
[9] Van Holzaets Jean Joseph, 35 jaar, rijkswachter te Heist.
[10] Apere Pieter, 29 jaar, rijkswachter te Heist.
[11] Lapere Philippus Jacobus, ° 01-02-1832 te Knokke als zoon van Joannes & Hillewaert Resina, weduwnaar. Zijn signalement: 1,57 meter lang, bruine haren en wenkbrauwen, hoog en bloot voorhoofd, grijze ogen, dikke neus, gemiddelde mond, ronde kin, ovaal aangezicht.
[12] Loeys Leopold, 46 jaar, werkman, wonend te Knokke.
[13] De Jaeger Henricus, ° 28-12-1862 te Lissewege als zoon van Joseph & Vermeire Amelia. Zijn signalement: 1,62 meter lang, zwarte haren en wenkbrauwen, laag voorhoofd, bruine ogen, dikke neus, grote mond, ovaal aangezicht, twee rode vlekjes onder het sleutelbeen.
[14] Verheye Franciscus, ° 02-03-1864 te Heist als zoon van Pieter Leopold & Huys Roza Francisca. Zijn signalement: 1,67 meter lang, bruine haren en wenkbrauwen, laag voorhoofd, grijze ogen, dikke neus, grote mond, ronde kin, ovaal aangezicht, gele vlekken op de rechter schouder.
[15] Dryepondt Louis, 36 jaar, kleine landbouwer te Heist. Louis Van Middelem wordt vermeld als zijn schoonzoon maar feitelijk was Van Middelem zijn stiefzoon [Louis Van Middelem was in 1866 te Heist geboren als zoon van Leopold Van Middelem & Dezutter Regina; na de dood van L. Van Middelem hertrouwde R. Dezutter in 1885 te Heist met Dryepondt L.]
[16] Verheye Pieter, 64 jaar, landbouwer en jachtwachter te Ramskapelle.
[17] Verheye Joannes, zoon van Pieter, 31 jaar, landbouwerszoon te Ramskapelle.
[18] Verheye Joseph, zoon van Pieter, 24 jaar, landbouwerzoon te Ramskapelle.
[19] Van Middelem A. Historisch overzicht vuurtorens van Knokke-Heist tot De Panne. Deel 1. In: Cnoc is hier, 2007, blz. 1-17.
[20] Vanheule Leopold, 48 jaar, bader en herbergier te Heist, gehuwd met Lapere Romanie.
[21] Lapere Romanie, 40 jaar, herbergierster te Heist, echtgenote van Vanheule Leopold.
[22] Vantorre Ida, 18 jaar, werkster te Heist.
[23] Deze en de volgende kranten worden bewaard in de Stedelijke Bibliotheek Biekorf te Brugge, en zijn online raadpleegbaar op https://erfgoedbrugge.be/collection-pagina/ historische-kranten/