☰ Extra

260 jaar familiegeschiedenis van TILMANS

Vanaf de Hollandse periode tot het einde van de bewoning van het Kroonhof op Eyenbroeke

Leo Tilmans

Inleiding

De periode in Nederlands en Belgisch Limburg: Roermond, Maastricht en Hunsel tot 1770

  1. Kaarten, afstanden en bewegingen
  2. Zijn de families Thiel, Tilleman, Tylman, Tylmans, Till, Thielmans aan ons verwant?

Martinus Tilmans, de ondernemende immigrant: van schaper tot brouwer-boer

  1. De voorvaders in rechte lijn van onze Tilmans-tak
  2. De Hollandse periode en de emigratie
  3. De aankomst op Eienbroeke
  4. De ‘Duitse schaper’ trouwt een jonge boerenweduwe
  5. De Kroone op oude kaarten: boerderij, herberg en brouwerij
  6. De Tilleman familie van ‘Hoeke ten boven’

Zoon Joannes Baptiste en Joanna Slabbinck, 2de generatie

Het testament van de vier erfgenamen, 3de generatie

Nawoord

Afbeelding1Postkaart verschenen in: “De Zwinstreek in oude prentkaarten”
door J.P. Braems,   Europese Bibliotheek-Zaltbommel/Nederland.

Op de voorgrond de brug over het Oude Zwin, op de achtergrond De Kroon, boerderij-brouwerij in 1915, op Eyenbroek, Oostkerke in de Zwinstreek. De brouwerij De Croone wordt reeds vermeld in 1748.

Afbeelding2De Kroon in 2010

De Kroon, in 2013 nog steeds bewoond door directe afstammelingen Tilmans, toen de boerderijactiviteiten al verleden tijd waren. Hier startte Martinus Tilmans zijn gezin met Marie Lambein in 1801. De woning werd gesloopt in 2015.

Inleiding

Dit artikel is overgenomen uit de Tilmans-kroniek die ik schreef in 2019. Hiervoor dook ik in de familiegeschiedenis, zocht ik informatie over de ontwikkeling van de dorpen in het Zwingebied en voerde ik onderzoek naar de stamboom van mijn familie aan vaders kant.

De enkele verhalen die de ronde deden over het verleden van de vorige vier-vijf generaties Tilmans spraken over een welstellende boerenfamilie die woonde op een ‘groot boerenhof’ in Oostkerke bij Damme. De eerste Tilmans in directe lijn die hier aankwam, zou een ‘Duitse schaper’ geweest zijn. Verder was er ook sprake van vier testamenten, van een groot familieconflict, van onterving en later van de armoede waarin mijn grootvader terecht gekomen was …

De enige manier om romantiek en drama, feiten en familielegenden uit elkaar te houden, was door op zoek te gaan naar documenten en bij getuigenissen te checken en te dubbelchecken. Er bleven nog weinig mensen over van de generatie van mijn vader om uit eerste hand feiten aan te reiken. Maar, ik was een twintiger en verschoof mijn nieuwsgierigheid over het familieverleden naar een later moment in mijn leven. Eerst moest er gestudeerd worden, een gezin en een loopbaan uitbouwen. Dit ‘later’ startte een tiental jaren geleden. Ik was zestig en ging op zoek naar documenten, begon met meer gerichte bevraging bij mijn oudste broer. Die had nog wat ‘doodsprentjes’ en enkele oude documenten op zolder liggen. Ook een bezoek aan de Tilmans van Oostkerke, verre neven en nichten, waar we al twee generaties geen contact meer mee hadden, leverden de eerste familieverbanden op.

Deze gegevens werden samengebracht in een stamboom die ik opbouwde aan de hand van de computersoftware ‘My Heritage’. Op de ‘Tilmans Family Tree’ kan iedereen inzage verkrijgen in de gegevens van ruim 6500 personen die er op dit ogenblik in figureren.

Twee jaar geleden vond ik op het internet de gedigitaliseerde publicaties van de Heemkundige Kring Sint Guthago. Daar ging een nieuwe wereld open die direct verband hield met onze geschiedenis.  Vele tientallen artikels las ik over de ontstaansgeschiedenis van het poldergebied aan de Noordzee en van het economische en sociologische belang van de evolutie van het Zwin en de omliggende dorpen.

Verder verdiepten mensen zoals René De Keyser, Jos De Smet, Yolande Lammerant, Jan Tilleman en vele anderen zich in de geschiedenis van de mensen, gebruiken en gewoonten die ik makkelijk kon verbinden met de activiteiten en de evolutie van de familie Tilmans op hun hof ‘De Kroone’, gelegen op Eyenbroeke, eertijds een deelgemeente van Oostkerke. Nog later en ter aanvulling van hiaten en antwoorden op onduidelijkheden kon ik terecht bij Jan Tilleman met zijn alom erkende expertise als amateur archeoloog-geschiedkundige, gespecialiseerd in de streek van Hoeke en Oostkerke.  

Ik trof zoveel boeiende en voor mij nieuwe materie aan over de onmiddellijke omgeving waar Martinus Tilmans, mijn directe voorvader van de vijfde generatie zijn voet zette op Vlaamse bodem. Mijn enthousiasme om ‘mijn’ geschiedenis beter te kennen was nu opnieuw gewekt.

In dit artikel breng ik alle gegevens samen die betrekking hebben op de wedervarens van Martinus zelf met zijn boerderij-brouwerij,  zijn gezin en zijn nakomelingen.

Dit soort studiewerk is nooit af en ik hoop dan ook dat bij de lezing ervan er heel wat reacties en aanvullingen bij de lezer zullen opkomen. Hopelijk krijg ik die dan ook te horen en te lezen om het verhaal verder aan te vullen.

Een lijstje met deze vragen vind u aan het einde van dit artikel. Wie antwoorden of aanvullingen heeft is altijd welkom bij

de Tilmans family website van My Heritage

Dit E-mail adres wordt beschermd tegen spambots. U moet JavaScript geactiveerd hebben om het te kunnen zien. 0495.16 71 31

Hartelijke dank bij voorbaat

Leo Tilmans

De Hollandse periode en de emigratie

Volgens de huidige stand van mijn genealogisch onderzoek reikt de directe mannelijke lijn van de naamdragers van onze tak Tilmans tot in de dertiende eeuw.

Vijf generaties lang waren ze gevestigd in  Hunsel, Nederlands Limburg, op de grens met het huidige België. Martinus Tilmans kwam eind achttiende eeuw naar het Zwingebied. Bij navraag bij de Heemkundige kringen van Hunsel en van het ‘Land van Thorn’ leerden we dat ze niet op de hoogte zijn van een collectieve emigratie van jonge mannen naar Vlaanderen. Nochtans wordt de aankomst van ‘schapers’ als een gedocumenteerd verschijnsel beschreven door verschillende historici en in diverse artikels van de heemkundige kring van de Zwinstreek Sint Guthago. Arnout Zwaenepoel en Dominique Vandamme schreven in opdracht van de deputatie van de provincie West-Vlaanderen in 2016 een 275 pagina’s tellend prachtig boek: ‘Herders, schapen en natuurbeheer in de Zwinstreek’.

Enkele artikels en fora op het internet handelen over deze migratie. Er is grondig studiewerk geleverd door Robert PHILIPPO, gespecialiseerd in genetisch-genealogisch en historisch onderzoek. Hij gaat in op de oorzaken en het verloop van de migraties in de turbulente periode tussen 1500 en 1700 en ten tijde van onze gezamenlijke geschiedenis als Verenigde Nederlanden.

Gespreid over enkele decennia van de tweede helft van de 18de eeuw zijn minstens enkele tientallen ‘Duitse schapers’ gerapporteerd in het Zwingebied en allen kwamen ze uit de streek rond Roermond, in Nederlands Limburg.

Een korte bespreking vonden we in "Vlaamse Stam", jaargang 52, nr.1 jan. 2016. We citeren enkele passages die ons hier vooruithelpen.

Veel schaapherders hadden een Limburgse stamvader.

“Onderzoekers stelden vast dat minstens een dertigtal geslachten uit het Waasland een Limburgse stamvader hebben, die zich omstreeks de eeuwwisseling van 18de en 19de eeuw vestigden als schaapherders in het Land van Waas. De meeste van deze Limburgers kwamen uit Weert en Nederweert. Anderen kwamen uit Heel, Heythuysen, Roggel, Hunsel, Grathem : allemaal dorpen in het huidige Nederlands Limburg.

Zeker uit Limburg afkomstig zijn Waaslanders met namen zoals Alofs, Berken, Bloemen, Cleiren, Faems, ‘s Heeren, Hoens, Koppen, Knapen, Lambers, Leten, Van Lierop, Matthijnssens, Niessen, Opgenhaffen, Puynen, Saelemans, Schaepherder, Sonnemans, Truyens, Stevens, Stultjens, Sybers, Thyssens, Soers, Thyssen-Feyen, Thyssen-Van Vlierberghe, Tilman, Verheggen, Verkoelen, Vogels, Vossen en Vleeshouwer.

En er zijn er waarschijnlijk nog meer. De Limburgse immigranten vestigden zich waarschijnlijk als herders op een hofstede in het Land van Waas (en ook te Lebbeke) en niet weinigen trouwden met een dochter uit het gezin waarin zij terechtkwamen.”

Merkwaardig is het dat we tussen de Waaslandse familienamen van die ‘schapers’, drie namen terugvinden die direct verbonden zijn met onze familiegeschiedenis, namelijk Tilmans, maar ook Opgenhofen (naam van Ida, de moeder van Martinus Tilmans) en Vleeshouwers (naam van de eerste echtgenoot van Ida Opgenhofen).

Die schapenteelt heeft nog tot in de twintigste eeuw geduurd voor het Land van Waas en het Verdronken Land. In het zeer goed gedocumenteerde en van schitterende foto’s voorzien artikel van August Seghers en Pelagie De Maayer ‘Polderblues.be, leven wonen en werken in het Waasland’, vonden we enkele foto’s van de herder Emiel die werkte voor Jule Thielman in Meerdonk in het jaar 1990 !!!

Zwaenepoel en Vandamme concentreren zich natuurlijk op onze provincie en meer bepaald op de Zwinstreek. In hun hoofdstuk over ‘De herders in de Zwinstreek’ verklaren ze waarom er weinig gekend is over de personen zelf van de herders: “Pas vanaf de 18de eeuw krijgen we met mondjesmaat iets over de herder zelf te horen.” Daarvoor werd er niet gesproken over hen, wel over de eigenaar, hetzij de abdij, hetzij het klooster of de hofstede, of nog over de ‘drift’ of graasterrein dat gepacht werd.  Er zijn gelukkig toch nog herders die wel de pers en documenten zoals boekhouding en pachtovereenkomsten haalden. Vaak gaat het over verschillende generaties van herders uit dezelfde familie.

We lezen in hetzelfde hoofdstuk over de herders in Heist: Mattys Kremers (werkte in 1777), in Knokke:  Arnoldus Stockx (geboren in 1741), Henderijck Huybens (beiden hoedden eerst schapen in het Waasland en kwamen later naar het Zwingebied) en Martinus Luyten (volkstelling Heist van 1814). Dijkgraaf Philip Lippens, die de schaperie overkocht van Stockx was afkomstig uit Moerbeke-Waas. Van de familie Stockx  kwamen verschillende directe familieleden eveneens over van Nederlands Limburg naar het Zwingebied: zonen en kleinzonen van zijn broer, aangetrouwde mannen zoals Luyten, en Seelen of kennissen zoals Cuypers en Schaeken. Een andere herdersfamilie in Knokke is die van Jan Jacobs, eveneens uit Nederlands Limburg. Hij startte zijn werkzaamheden en zijn ‘dynastie’ in Knokke.

Aloïs Tindemans uit Broechem begon het ‘schaperen’ in het Waasland, maar vertrok later naar diverse plaatsen aan de kust. Namen als Matthijs, Maertens, Deckers, Beckers, Schrooyen, Enckevort, Vanlier, Goemans, Wauters, Ghys, Linssens zijn afkomstig uit Nederlands Limburg en vinden vanaf de achttiende eeuw terug in Vlaanderen.

We mogen nu wel degelijk zeggen dat de jonge mannen uit de streek van Roermond naar een van deze drie streken trokken. Het is niet ondenkbaar dat Martinus eerst in het Land van Waas en/of het Verdronken van Saeftinge neerstreek bij familieleden en pas nadien verder trok naar de Zwinstreek en Oostkerke, waar echter op dat ogenblik volgens onze informatie geen familieleden woonden.

Op de volgende afbeelding zien we de treffende gelijkenissen tussen de Zwinstreek en het Verdronken Land van Saeftinge. Ook het Land van Waas vertoont dezelfde  signatuur. De drie gebieden grenzen aan de zee en waren doorsneden door het water. Alle drie waren in het verleden overstromingsgebied dat een gelijkaardige zilte grond opleverde die ontstond tussen de kreken en schorren. Het Land van Waas en het Verdronken Land hadden nog het voordeel dat de Schelde en de Durme met hun estuarium zorgden voor de aanvoer van zoet water. In de drie gevallen werden terpen opgeworpen die later de dorpen en wegen zouden opleveren en ze hebben dezelfde periode gekend van intense schapenteelt.

Afbeelding3Verdronken Land van Saeftinge

Het intrigeert ons om te weten welke de economische en sociale omstandigheden waren die de schapers ertoe brachten om de afstand van ongeveer 300 km af te leggen naar de kuststreek. Kwamen ze alleen, met enkelen samen, te voet, met schapen, als tijdelijke werkkracht of om zich te vestigen?

Keren we nu terug naar mijn voorvader en zijn levensloop:

De thuissituatie van Martinus is de volgende. Hij is de oudste van het gezin van Theodorus Tilmans en Ida Opgenhofen. Vader is afkomstig van Hunsel en trouwt er met Ida. Zij werd geboren in 1730 in Neeritter, een grensdorpje in Nederlands Limburg op 4 km van Hunsel als tweede kind in een gezin van vier. Ida is weduwe van Lambertus Vleeshouwers, met wie ze drie kinderen heeft. Een jaar na het overlijden van Vleeshouwers trouwt Ida met Theodorus.

Tot aan haar derde huwelijk speelde haar leven zich af in Hunsel. Ze werd 53 jaar oud en stierf in Wessem, een dorp verder.

We geven hier een overzicht van haar bewogen leven. Jammer genoeg was dit exemplarisch voor die tijd in heel wat gezinnen en dat in alle landelijke gebieden overal ter wereld.

Januari 1758

Ze is 28 j oud als haar oudste zoon in Hunsel geboren wordt. Ze is niet getrouwd en hij draagt de naam Jacobus Vleeshouwers.

Januari 1759

Ze trouwt precies een jaar later met de 58- jarige Lambertus Vleeshouwers. Lambertus was weduwnaar van Catharina Tilmans met wie hij huwde in 1744.  Ik heb Catharina nog niet kunnen situeren in onze stamboom. Wellicht was ze afkomstig van een andere Tilmans-tak. Die naam is immers de meest voorkomende familienaam in Hunsel.

November 1759

Geboorte van haar tweede zoon Mathias Vleeshouwers

Februari 1761

Haar man Lambertus Vleeshouwers overlijdt op de leeftijd van 60 jaar

November 1761

Geboorte van dochter Marie Katrien Vleeshouwers. Het zou kunnen dat Marie Vleeshouwers niet lang leefde, aangezien de volgende dochter, geboren in 1766 dezelfde naam kreeg.

Juni 1762

Ze huwt voor de tweede maal op 32 jarige leeftijd met de vier jaar oudere Theodorus Tilmans

Januari 1764

Geboorte van Martinus Tilmans, die later naar Vlaanderen vertrekt als ‘schaper’

September1765

Geboorte van zoon Lambertus Tilmans

November1766

Geboorte van dochter Maria Tilmans. Van haar geen verdere gegevens.

Maart 1768

Geboorte van zoon Henrie Tilmans

Oktober 1769

Geboorte van zoon Pieter Tilmans

Voor 1771

Zoontje Lambertus Tilmans overlijdt, maximaal 5 jaar oud

April 1771

Geboorte van zoon Lambert Tilmans, die de naam kreeg van zijn overleden broertje

Voor 1773

Zoontje Henri Tilmans overlijdt. Hij was maximaal 4 jaar oud

December 1773

Ida bevalt op haar 43ste  van zoontje Henrie, die de naam kreeg van zijn overleden broertje

Mei 1774

Haar tweede echtgenoot Theodorus Tilmans overlijdt

Augustus 1774

Ida is 44 jaar oud, heeft 3 kinderen uit haar eerste en vijf overlevende kinderen uit haar tweede huwelijk. Ze hertrouwt drie maanden later met Theodoor Driessen, leeftijd niet gekend.

Februari 1783

Ida sterft in Wessem op de leeftijd van 53 jaar. De oudste is 25 j en de jongste 14 j. Martinus is 19 jaar oud. Hij is het die – wellicht rond deze periode – vertrekt richting Vlaanderen als ‘schaper’.

Wat leert dit ons over de sociale omstandigheden?

Ze verliest in 1774 voor de tweede maal haar man als kostwinnaar. Wat moet gedaan worden? Verlaten de oudste kinderen het gezin om een mond minder te moeten voeden? Op het ogenblik van het overlijden van hun moeder hebben de kinderen deze leeftijden:

  • De oudste Jacobus Vleeshouwers is 16 j. Van hem weten we dat hij huwde in Hunsel in 1882 en er bleef met zijn gezin.
  • Mathias Vleeshouwers is 15 j. Ik heb geen sporen meer gevonden over hem.
  • Maria Vleeshouwers is dan 13 j. Ook van haar geen latere sporen te vinden. Ik vermoed dat ook zij in haar geboortestreek is gebleven, zoals alle vrouwen wellicht. Of wellicht stierf ze jong gezien een tweede Maria geboren werd enkele jaren later.
  • Martinus Tilmans is bij het overlijden zijn moeder 18 jaar. Hij is het die – wellicht rond deze periode – vertrekt richting Vlaanderen als ‘schaper’. We weten nog niet precies wanneer Martinus vertrok naar onze kuststreek, maar wellicht gebeurde dat na het overlijden van moeder Ida. Evenmin is het zeker dat hij meteen naar Oostkerke trok.
  • Marie Tilmans zal later trouwen in Hunsel, een gezin stichten en landbouwster worden
  • Lambert Tilmans, geboren in 1771 zal vertrekken naar Sinaai in het Waasland en daar trouwen met Maria Verberckmoes in 1801. Hij is dan 30 jaar oud. Lambert was eveneens zoals zijn broer een ‘Duitse schaper’. Zijn naam wordt er gespeld als Thielmans. We vermoeden dat oudere familieleden hun naam zo lieten optekenen en dat Lambert en/of de beambte zich hieraan heeft aangepast.
  • Henri Tilmans, geboren in 1773 trekt eveneens als herder naar Oostkerke. Hij zal trouwen in 1811 in Oudenburg met Theresia Delaere, een tweevoudige weduwe uit Koolkerke, , weduwe van Joannes Henneman (Assebroek 1763-Oudenburg 1809) en van Philippus Slabbinck (Koolkerke 1758-Koolkerke 1801).

We vinden dus drie zonen van hetzelfde gezin uit Hunsel als schaapherder in Vlaanderen!  In alle artikels en boeken die we tot nu toe lazen over de Duitse schapers, vinden we geen enkele vrouw die naar hier kwam, noch als partner, noch als zuster of nicht.

Verder is het niet verwonderlijk, maar toch opvallend dat de meeste van deze mannen trouwden met een weduwe. Martinus was op zijn trouwdag 36 j oud, Lambert 30 j (zij trouwden  in hetzelfde jaar) en Henri was 38 j.

Het feit dat er reeds familieleden uit de directe omgeving van Martinus naar Vlaanderen, Land van Waas vertrokken waren, is reden genoeg om aan te nemen dat het emigreren naar Vlaanderen herhaaldelijk in de familie gebeurde en als een haalbaar alternatief gezien werd. Nu nog vinden we (in diverse schrijfwijzen van onze naam) in 13 dorpen van het Waasland.

De drijfveren tot verhuizen of migreren zijn van alle tijden: de economisch situatie, politieke en militaire onrust, godsdienstconflicten, epidemieën, natuurrampen, familiale noodzaak of ruzies, …Verder moeten we een onderscheid maken tussen de verhuis van enkelingen en de verhuis van grotere groepen terzelfdertijd.

Bij de migratie van enkelingen kan het verhaal verschillen. Gaat het om een jongste van het gezin zonder toekomst? Of de oudste die de last van het gezin wil verlichten? Gaat het om een ondernemende kerel die als rondtrekkende verkoper, ambachtsman, akkerman of schaper zijn geluk zoekt tot hij de goede plek vindt om zich te vestigen? Gaat het om weeskinderen die elk hun eigen weg volgen? Of waren het kerels die iets mispeuterd hadden en voor wie de grond wat te heet werd onder hun voeten?

De aankomst op Eienbroeke

Wanneer kwam Martinus aan in Oostkerke? Bij welke  schapenboeren hebben hij en zijn broer Henri gewerkt? Brachten ze eerst enkele jaren door in het Waasland, samen met Lambert en werkten ze samen met de andere familieleden Opgenhofen, Vleeshouwers, Tilmans?

Waren ze boerenknecht, schaper, koopman, ambachtsman?

Konden ze een kapitaal opbouwen, dat ze konden ‘inbrengen’ bij hun huwelijk, of hadden andere waardevolle talenten die nuttig waren? Wat maakte Martinus een ‘goede partij’ voor weduwe Maria Lambein? Was het feit dat hij bewees een goede werker en verantwoordelijkheid wilde opnemen voor het gezin een voldoende ‘garantie’?

Waar verbleef hij? Op de boerderij, in de kavane? In Oostkerke? Elders?

Martinus vertrekt dus uit Hunsel, vermoedelijk na het overlijden van zijn moeder, dus na 1783.

Wat zeker is: hij huwde in Oostkerke in 1802 met weduwe Maria Lambein. Haar man Joannes De Caluwe  was het jaar ervoor in 1801 gestorven. Als erfgename verwerft ze op die manier in alle geval minstens de inboedel van het Kroonhof, gelegen op Eyenbroeke. Het is een boerderij-brouwerij-herberg. Martinus was dan al 36 jaar oud.

We weten niet of haar overleden man ook eigenaar was van de gebouwen en velden. We vermoeden van wel. De ‘prijzie’ spreekt enkel van de inboedel. De eerste bevestiging dat Martinus eveneens eigenaar was van de gebouwen en velden vinden we pas in …1834.

De ‘prijsie’ werd gedaan ten sterfhuyze van Joannes De Caluwe. Maria Lambein is aanwezig als zijn weduwe. Zij erft:

 “uyt kragt van de faculteyt ‘’thaeren faveurs by houwelijks contract bedongen ende niet min ter presentie en met verdrag van Lenaert Bonte in huwelyke met Francisca de Caluwe Suster van vollen bedde van de overledenen, ende Pieter Dickx als vader van Franciscus Dickx , broeder van halven bedde materneel van de overledene, de twee unique erfgenamen ten dezen sterfhuyse …”

Dit betekent dat Maria Lambein de volle eigendom erfde van haar gestorven echtgenoot. Martinus wordt door zijn huwelijk op zijn beurt mede-eigenaar.

Sophie De Caluwe, dochter van Marie Lambein is geboren 15 oktober 1801. Marie was dus zwanger toen haar man stierf en dus ook op het ogenblik van de ‘prijsie’. Sofie stierf erg vroeg, in haar achtste jaar.

Martinus en Maria startten hier 240 jaar geleden de Eyenbroekse tak van de volgende Tilmans-generaties.

Evenals bij Ida Opgenhofen verlopen de eerste jaren van het huwelijk van haar zoon bijzonder bewogen.  Volg even mee.

28 januari 1801 huwelijk Maria Lambein met Joannes De Caluwe
10 april 1801 Joannes De Caluwe sterft                      
15 oktober 1801 Maria bevalt van Sofie De Caluwe
18 januari 1802 Martinus Tilmans trouwt met Maria
8 november 1802 Maria bevalt van een tweeling Quinten en Martin Tilmans
9 november 1802 De tweeling sterft
20 april 1804 Maria bevalt van Cassemire Tilmans
6 juni 1804 Cassemire sterft
5 september 1805 Jan Tilmans is geboren en zal deze tak verder zetten. Hij krijgt 12 kinderen met Joanna Theresia Slabbinck

De Croone: boerderij, herberg en brouwerij

Vooraleer verder te gaan in het beschrijven van het leven op het hof, wil ik iets vertellen over de plaats zelf.

Het Croonhof ligt in het meest zuidelijke puntje van het 106de Begin, op deze kaart links van het woord Eyenbroucke.

Afbeelding4Kaart van P. Drubbele met het 106de Begin van Grootreigaertsvliet, 1838

Enkele andere kaarten trokken mijn aandacht. Eerst was er de kaart ‘De oudste schapenwegen van de Zandstreek naar de Schorren’ op de pagina’s 16 en 17 van het werk ‘Herders, schapen en natuurbeheer in de Zwinstreek’ (2016) van Zwaenepoel en Vandamme waar ze een bijna vertikale lijn trekken van Vivenkapelle over Oostkerke  naar Westkapelle: de Spegelsweg

Ze beschrijven die als volgt “De Spegelsweg vertrok in de buurt van Altena en liep door Stampershoek, over de Schere (het Zwin), langs de Dudzeelse Heerweg naar Westkapelle. Ook die weg is nog min of meer navolgbaar via de huidige benamingen Altenaweg, Wonderjaar, Konduitput, Hulsterlo, Spegelsweg, Eienbroekstraat, Westkapellesteenweg.”

Omdat de eerste schriftelijke getuigenissen over de schapenhouderij dateren uit de zevende en achtste eeuw en ze onder andere de beschrijving bevatten van de ‘driften’ of pachtovereenkomsten die grootgrondbezitters afsloten met de Koning of Graaf, kunnen we best aannemen dat deze driften vanaf toen een bepalende factor waren voor het landschap en voor de infrastructuur van wegen en dorpen. De driften bepaalden waar de schapen mochten en moesten grazen. Op die driften, die deels beschreven worden door wegen zoals de Spegelsweg bewogen de herders over het land. Deze bewegingen, mede bepaald door de seizoenen en de getijden en die in de bergen ‘transhumance’ worden genoemd, letterlijk ‘verplaatsen over (trans) de grond (humus) zorgden voor het vastleggen van wegen die later in sommige gevallen aanleiding gaven tot de geboorte van (heer-)wegen en stopplaatsen die dorpen werden. Waarom sprak deze passage me zo aan? Welnu, deze Spegelsweg liep pal langs de plaats in Eyenbroek waar we later De Croone zullen vinden. Reden dus om wat cartografisch onderzoek te doen.


Mijn vragen waren: wat is bijzonder aan dit kleine gebied van het 106de Begin in de Watering ‘Groot Reigaertsvliet’, wat zijn de oudste beschrijvingen van dit kleine stukje Oostkerke en wanneer zijn de eerste behuizingen er gekomen? Bij het opvragen van diverse kaarten in het programma ‘Cartesius’ van het Rijksarchief van België vond ik de volgende gegevens:

Afbeelding5Figuratieve kaart van Charles De Witte uit 1737 (Rijksarchief kaart nr. 1290)


Bovenaan lezen we: “Komijs Steelant & Caerel De Sutter w(eduw)e 1711
Met daaronder de vermelding “De Croone”.

Afbeelding6Figuratieve kaart uit 1760 (Rijksarchief kaart nr. 733)

Behoorden alle gebouwen en het bosje die De Witte hier tekende in deze hoek van het 106de Begin tot het domein De Croone? Voor de rest is geen bewoning aangegeven.

Op twee kaarten, zowel die van Charles De Witte “Declaratie Vande ghelegenteijdt der Waeterijnghe Van groot Reijgarsvliet …” uit 1737 als op de “Caerte  figuratif van de Waterynghe van Groot-Reygaertsvliet”, uit 1760, zien we dat het 106de Begin omringd is door ‘adere’. Het vormt als het ware een eilandje. Wellicht is dit eilandje lichtjes verheven (geweest?) boven de omliggende gronden, waardoor het al eeuwen een verstandige locatie was voor een vestiging.  Deze ‘adere’ moesten immers – en daar dienden deze kaarten voor – verplicht onderhouden worden door het bestuur van de Watering. Eveneens strategisch voor de ligging is natuurlijk de directe nabijheid van het bevaarbare Zwin. En het feit dat de Spegelsweg er pal naast liep. Deze omgeving was dus zeer geschikt als stopplaats voor herders.

In 1760 staat De Croone afgebeeld met drie gebouwen. De namen, centraal ingeschreven, zijn “commijs Steelant & Carel Defever  met merkwaardig genoeg dezelfde datum w° 1711. Gezien de centrale inschrijving gaat het hier  over de eigenaars van het gehele Begin, zo lijkt het.

We vonden de familie Steelant terug in diverse akten van bezit, koop, verkoop en verkaveling van diverse eigendommen in Groot Reigaertsvliet en Romboutswerve. Ze behoorden tot de oude bloedadel. We vonden een akte van verkaveling van een hofstede op GRV te Oostkerke in 1780, toebehorend aan Catherine Van Steelant uit Brugge. Zou dit De Croone kunnen zijn? Of de verkaveling van het het hele Begin?


Dat we de naam De Fever hier aantreffen, zal voor veel heemkundigen geen verassing zijn aangezien deze adelijke familie al in de 12de eeuw erfgenaam was van het Kasteel van Oostkerke en later naast zoveel andere bezittingen ook de molen erfde.

Afbeelding7Figuratieve kaart van Francois Verplancke uit 1715,
 geactualiseerd door Laurens in 1766

Nog verder teruggaand tot in 1715 vonden we de “Caerte figurative van de waterijnge van groot-Reijgarsvliet, gemaakt ter jaere 1715 door francois Verplancke d’oude …”, en geactualiseerd met nieuwe namen van eigenaars in 1766 door gezworen landmeter J.H. Laurens. Hier vinden we als eigenaar van het 106de Begin Mr. Coppieters ’t Wallant. We kunnen de inschrijvingen van beide gezworen landmeters duidelijk onderscheiden. De tekst uit 1715 lezen we als volgt: “Comijs Steelant daer Caerel de Suttere w° 1711”. ‘De Croone’ staat er nog niet vermeld en werd evenmin toegevoegd door Laurens, alhoewel ze wel vermeld staat op de kaart van 1737. Wel zijn er duidelijk grote stevige woningen getekend.

Laurens noteert Mr. Coppieters ’t Wallant als nieuwe eigenaar. Hij was een afstammeling van een bijzonder succesvolle familie met belangrijke functies in administratie en politiek in steden zoals Brugge, Poperinge, Kortrijk, Veurne, Nieuwpoort, Provincie West-Vlaanderen, Brussel…  Deze familienaam vinden we nog vandaag terug bvb. als vennoot van een notariskantoor of nog als in een vastgoedkantoor, beide in Leuven. Hoe ontstond dat merkwaardige tweede deel van de naam? We denken meteen aan de nabijheid van ’t Wallant op Eyenbroeke dat ongeveer 300 m vederop ligt.  Zijn de juridische competenties die nodig zijn voor zowel Ammanschap als notariaat dan in het DNA van die familie opgebouwd en geven ze tot vandaag hun vruchten af? Ik ging op zoek in Wikipedia en vond een andere verklaring. Jean-Baptist Coppieters, een telg van jonge ambtelijke adel trouwde in 1731 met Jeanne-Thérèse van Steelant (1707-1749), een dochter uit een geslacht van de ‘oude adel’. In haar bruidschat bracht ze de heerlijkheid ’t Wallant mee, dat in dat artikel gesitueerd wordt in … Adegem. Door zijn huwelijk kon Jean-Baptiste op die manier zijn naam verrijken tot Coppieters ’t Wallant. 

We onthouden uit deze passage dat het 106de Begin een fel gegeerd lapje grond was en in handen van bijzonder rijke families. Het was bewoond in 1715 en de benaming De Croone werd voor het eerst vermeld in 1735. Dit stukje land is feitelijk omgeven geweest door water en lag aan het Zwin en langsheen de aloude drift ‘Spegelsweg’. Gezien de omvang van de gebouwen vermoeden we dat er naast bewoning ook altijd exploitatie –activiteiten hebben plaats gevonden. De boerderij – brouwerij – herberg die Martinus Tilmans in 1801 overnam, had dus al een relatief lange geschiedenis achter de rug.

Een schaper trouwt een weduwe boerin

Uit de ‘prijsie’ of beschrijving van de inboedel, opgemaakt door de deurwaarder van het vredegerecht van het kanton Damme ten sterfhuize van Joannes De Caluwe in april 1801, nemen we de volgende elementen over. Ze illustreren de grootte en het belang van ’t Croonhof.

In de keuken: heel veel gerief in grote getale zoals zes koperen kandelaars, 30 gleyersche tallooren, 4 tinne maten en kroes 156 lb thin van soorten, 13 wijnlepels, 5 bardels met 60 lepels, 60 vorketten, 31 tafelmessen, vijf flaschen met sirope van punch, brandewijn en genever, 11 matte stoelen, staende slaghorloge, zes steenen kannen, …

In de kamers: 21 matten stoelen, 7 zaelstoelen, 6 tafels, wijndweire, lidange met behangsel en matrasse, pluimen bedde, 23 gleyersche tallooren, 52 dito fine, 17 stuks fine, dito 118 stuks posteleyn, 7 posteleyn tallooren, twee grote tafels met lessenaere en dito lessenaersspiegel

Kleeren ende linnen van den overleden: 9 broeks, 18 vesten, 2 hoeden,24 hemden, 5 paer fluwijnen

In de kelders: twee stukken wijn, 132 lb boter en smout, 6 idem aardepotten,roomkuypken, koelvat, sannevat, 21 teelen met melk, 408 lb varkensvleesch, 8 zakken aardappels, 10 stoopen brandewijn, 15 stoopen genever

Achter huys en ovenkot: keirn met toebehoren, putketel, 2 haekers, broodtafel en trog, 12 stuks gleyers, 12 stuks aerdewerk, …

Op de zolders: 30 ydelzakken, 9 stoelen, een tafel, wafelyzer, boge en pylen, 2 kaffen bedden met toebehoren, 25 hoeden bonen, 18 hoeden tarwe, 3 hoeden gerste, 2 kuijpen, graenvat,…

In de scheure: 18 hoeden gerste, windmolen en diltperzen

In de peirdenstal: een 12-jarige zwarte merrie, 5-jarige Rouaense, idem een 12-jarige zwarte, 3-jarige zwarte, peirdegewand, zaele en toom, beddinge voor de knecht, …

In de koeistal: 10 koeien

In het wagenhuijs: 2 boerenwagens, 2 Vlaemschen ploegen,3 eegden, tole, 2 sleepen,…

In de brouwerye: brouwketel, 20 hoeden geirste, 150 lb hoppe, 4 gantieren, 2 bierbomen, 5 slag haekers, 54 yonnen bier, 107 ijdel tonnen, 74 halve tonnen, brouwkuijpe, 13 gistvaten, 1 brouwte draft, …

In de weyde: 1 tweejaarse ruin, 1 vossen, 1 jaerling hengst, 1 baille

Agterhove en hoveniershof: 2 overjaerse zwijns, 16 hoenders, 136 voeten eykenplanken, 748 voeten olmenplanken, 58 voeten plaeten, 2400 voeten hout van soorten, duijvekot, karteel, 3 bedden drijjaersche asperges, …

In de schaapstal: 125 schaepen met hunne vliezen, 300 boonschoven, 100 bonden hooi, 7 schaepsvellen,

Labeur en zaad: 20 roeden in 16 veuren met drij peirden bezaeyd. Vier daegen mest gevoerd met 3 koppels peirden, 40 roeden rheen gedolven, 500 roeden gegript, 20 ponden klaverzaed.

Er waren dus 8 paarden, 10 koeien, 2 varkens, 125 schapen en 16 kippen op de boerderij op dat ogenblik. Martinus zal dus zijn kennis als ‘Duitse Schaper’ hier kunnen benutten. Was hij knecht op de boerderij en kon hij zijn meerwaarde bewijzen door zijn arbeid en inzicht? We hebben jammer genoeg geen foto’s van de schaapsstal voor de 125 schapen.

De waardering van de totale inboedel werd uitgedrukt in ponden en schellingen en grossen en bedroeg voor de ganse inventaris: 1285 ponden en 18 schellingen en 9 cent. Omgezet « par Reduction en argent de France = 13996 et 59 cents ». Om enigszins een idee te hebben van de waarde, de kostprijs voor de vier paarden in de wei was 50 ponden. De ganse inboedel had dus omgerekend de waarde van 104 paarden.

Afbeelding8Deze foto toont de situatie rond 1915. De bedrijfsgebouwen liggen achter de woning.
Bron: J.P. Braems, De Zwinstreek in oude prentkaarten.
Europese bibliotheek, Zaltbommel, Nederland.

Afbeelding9De Kroon in 2013

In 2013 bleef dit nog over. De verbouwingen zijn al een tijd ingezet, voornamelijk dan op het linkergedeelte. Stukje bij beetje verdwijnt het oude om plaats te maken voor nieuwbouw. In 2015 werden alle gebouwen afgebroken. Op dit ogenblik staan er drie nieuwe huizen op dit terrein. In het huis dat staat op de plaats van het oude ‘hof’ wonen nu Marc en Lena Tilmans-Vergauwe.

Martinus pachtte verschillende stukken wei- en akkerland. We vonden een pachtovereenkomst, gesloten voor de notaris:

Martinus, “herbergier ende landbouwer”, sluit voor Meester Joseph Vanderhofstadt een pachtovereenkomst met de eigenaar “D’heer Bernard de Deurwaarder, oud raad censionnaris der stad Brugge, voor het gebruik van ‘Vettegars’ in Oostkerke, bij notariële akte in 1824:

 “ … groot Twee bunders acht en dertig roeden, acht en twintig ellen nieuwe maate, gelegen ter prochie van Oostkerke, noord van de kerke, in het drie en dertigste begin van de wateringe van Groot Reigersvliet … voor de tijd van twaalf jaren. …  Dat de pagter sig verbind van s’jaarlykx te Bavo te betaalen voor principale pagtsomme tot een honderd derthien guldens veerthien centen nederlandsch …”

Tijdens mijn besprekingen toonde Jan Tilleman me een authentieke kopie van de eerste kadastrale legger van 1834, waar de percelen en gebouwen in eigendom van Martinus, samen met de verschuldigde onroerende voorheffing vermeld staan.

We lezen we dat Martinus Tielman eigenaar is van:

  • Een tuin,
  • Een huis, schuur en plaets en een grote tuin: Dit is het hof De Kroone met woonhuis, herberg en stallingen
  • Een kleine tuin en twee kleinere huisjes: dit zijn wellicht twee huisjes aan de overkant van de straat gelegen.


Hij is op dat ogenblik 70 jaar, landbouwer en sedert twee jaar weduwnaar.

Afbeelding10Eerste kadastrale legger van Oostkerke, 1834

Afbeelding11De inschrijving van het eigendom van Martinus in het kadaster, 1834

In Oostkerke stond er op verschillende grote hoeven een ‘rossekot’ of ‘rosmolen’. Dit is een molenhuis waarbij de maalstenen worden rondgedraaid door paarden of ‘rossen’. Sommige waren vierkant, andere zeshoekig of zelfs ‘rond’. In een artikel van René De Keyser over deze bouwsels is er sprake van een ‘rossekot’ op de hoeve-brouwerij-herberg De Kroon van de toenmalige eigenaar Jan Tilleman (sic, dit is Jan Tilmans).

We citeren: “ …hofstede sedert begin 1800 bewoond door de familie Tilleman, was in de voorgaande eeuw ook brouwerij en herberg "De Kroon", wijk Eienbroeke, kadaster sectie A nr. 424. De huidige bewoner Jan Tilleman beweert met absolute zekerheid dat het rossekot een volledig ronde vorm had en twee koppels maalstenen bevatte. Geen afmetingen bekend. Volledig afgebroken rond 1930. Smid Boussemaere voerde in 1889 herstellingen uit aan dit rossekot voor rekening van de weduwe Tilleman, en in 1892, 1897 en 1899 voor rekening van Leopold Tilleman.”

De ‘weduwe Tilleman’ was Joanna Theresia Slabbinck, vrouw van Jan Tilmans, gestorven in 1891. Er bleven toen nog vier van haar kinderen op het erf: Mathilde, Amelie, Leopold en Jacobus. Dit zijn de vier van ‘het testament’, waarover later meer.

De brouwerij De Croone wordt reeds vermeld op een kaart van 1748. In de boekhoudschriftjes die we in ons bezit hebben uit de periode 1802 tot 1809 vinden we de verkoop van grote hoeveelheden tonnen ‘groot bier’ en ‘halvebier’ aan de klanten. 

Hieronder, als voorbeeld een kopie van de levering van bier aan één van de 22  klanten, namelijk Alexander Rotsaert uit Oostkerke. Mochten lezers geïnteresseerd zijn in het verder onderzoeken van deze schriftjes bvb in het kader van een artikel over de herbergen en brouwers in Oostkerke, dan kunnen ze contact met me opnemen.

In hetzelfde boek vonden we deze merkwaardige levering aan de Heer van Oostkerke.  Naast de gebruikelijke levering van drie ‘tonnen bier’, heeft Martinus ook wijn gebotteld, maaltijden geserveerd en logies voorzien voor de kasteelheer, zijn vrouw en de knecht gedurende twee dagen.

In dezelfde boekhouding vinden we nog een merkwaardige klant, namelijk ‘Mijnheer Pastoor’. Er zijn twee bladen aan zijn leveringen gewijd, waarvan één moedwillig weggesneden is. In wat overblijft lezen we dat hij in 1802 naast heel wat tonnen bier en behalve bier en wijn, ook jenever bestelde, een product dat we niet vonden bij de andere 22 klanten …

De meeste klanten woonden in Oostkerke, enkelen in Ramskappelle, Dudzele en Westkapelle.

Volgens René en Margriet De Keyser in hun artikel ‘De Herbergen in vroegere tijden’ waren er in 1820 geen brouwerijen meer op Oostkerke. Als reden geven ze aan “In 1820 werd te Brugge bier verkocht, gebrouwen in Lier en in 1822 had men alhier reeds sterk Brabants, Lambik, Faro, Peterman, Leuvens en Hoegaards.”

We hebben in de boekhouding eveneens enkele bottels wijn zien staan.

Om dat bier te leveren had Martinus en nadien zijn zonen en kleinzonen vervoer nodig. Vermoedelijk werd dat eertijds gedaan met de ‘traamkar’.

Afbeelding12Scan: Blad uit het leveringsboek van Martinus, 1802-1809


Afbeelding13Scan: Levering door Martinus voor bier, wijn, maaltijden en ‘slaping’ aan de Heer van Oostkerke, 1804

René De Keyser beschrijft de traamkar, die diende om lasten te vervoeren en kon bedekt worden met een zeil of wijte. “Ook hier was de voorste hoepel gemaakt van ijzer en de andere gewoonlijk in hout. Op Oostkerke, bij de familie Tilleman (sic), was er ook een lichte traamkar op veren. Ook hier kon een wijte worden aangebracht. Deze lichte camion op vier wielen heb ik dikwijls weten gebruiken als lijkwagen bespannen met één paard tussen de tramen.”

Brandewijn

Nu we toch over alcohol praten, rest de vraag of er werd ‘gestookt’. Er is altijd brandewijn verkocht en gedronken. Soms was dit toegelaten, soms verboden, maar altijd hief de overheid er accijnzen, veel accijnzen op. Om de controle te houden moesten de stokers een octrooi kopen. Er is melding van een jeneverstokerij op Eienbroeke in 1691. Er zijn geen latere vermeldingen gevonden. Ofwel werd er niet meer gestookt, ofwel … ging de activiteit ondergronds en zijn er dus geen ‘boekhoudstukken’ te vinden, behalve dan de levering van jenever aan de pastoor. Stokers, wijn- en bierbrouwers waren meestal boeren. Die produceerden immers zelf de ingrediënten en na het ‘koken’ konden ze de draft die overbleef aan hun dieren voederen. We vonden ook een levering van draft in de boekhouding.

In welke politieke context leefde Martinus?

Enkele geschiedkundige feiten uit het leven van Martinus Tilmans sedert zijn aankomst in Oostkerke (vermoedelijk rond 1785).

1 oktober 1795 Napoleon lijft ons in en we vallen onder Frans Bestuur
11 april 1796 Organisatie van de Gendarmerie over het hele Franse grondgebied
5 sept 1798 Verplichte legerdienst voor de 20 tot 25-jarigen. Hierop volgt de ‘Boerenkrijg’, de weigering tot legerdienst en de daarop volgende reactie van Napoleon: de Franse gendarmes gaan op zoek naar de dienstweigeraars en houden ze aan
6 sept 1811 Loting in Brugge of betalen voor een ‘remplaçant’. Troepen worden gestuurd naar Italië, Duitsland, Spanje
1813-1815 Napoleon is gevangen gehouden op Elba en komt terug naar Parijs
1815 Alliantie ‘Herenigd Nederlands Koninkrijk’ door Prins Willem van Oranje
18 juni 1815 Waterloo, Napoleon wordt verbannen op Sint Helena
1817 Loting voor 5 jaar legerdienst in de ‘Nederlandse Schutterie’
4 okt 1830 België wordt onafhankelijk en stelt het ‘Voorlopig Bewind’ samen. Organisatie van de ‘Belgische Burgerwacht’. Hier speelt de Sint Sebastiaansgilde van Oostkerke een rol. De stichtingskeure van Keizer Karel uit 1526 wordt hernieuwd.
Aug 1830 De Hollanders vallen België aan
14 aug 1831 De Burgerwacht wordt opgetrommeld in Damme. De kolonel-commandant is de kasteelheer van Oostkerke Jacques van Zuylen de Nyevelt Gaesbeek. Deze burgerwacht zal pas in 1914 afgeschaft worden.
19 april 1839 Einde van de oorlogstoestand met Nederland. De gevolgen van deze acht jaren ‘oorlog’ waren voelbaar in het dagelijkse leven in de grensstreek. Vooral de handel en het verkeer van goederen en mensen naar Nederland en andersom werd sterk bemoeilijkt.

De Tillemans-familie van het hof ‘Hoeke ten boven’

We schreven eerder al over de diverse schrijfwijzen van onze naam. We staan nu eveneens voor een concreet probleem in verband met de namen Tilleman en Tilmans. Er waren immers twee families waarvan de namen door elkaar gebruikt werden in artikels van o.m. ‘Rond de Poldertorens’. De familie Tilleman boerde in Hoeke op het hof ‘Ten Hoeke Boven’ en werd steevast correct als ‘Tilleman’ vermeld, terwijl onze familie Tilmans die boerde op ‘De Kroon’ op Eyenbroek zowel als Tilmans als Tilleman werd geciteerd. Ook de voornamen Jan, Jean en Joannes kwamen voor in beide families en daarbij bewoonden ze beiden een ‘hofstede’. De geschiedschrijvers halen beide namen dikwijls door elkaar, maar ook in het orderboekje van de wagenmaker Boussemaere vinden we alleen maar ‘Tilleman’.

De rekenboeken van de Oostkerkse dorpssmid Frans Boussemaere, geven ons daarover enkele inlichtingen voor de periode 1885-1909. De in het vetjes gedrukte tekst gaat over Leopold Tilmans.

1886

Jan Tilleman

2 brede voorhoepels 112 kg à 45 ct.

50.40 f

1900

J. Tilleman

2 booten 26 kg en 1 nieuwe wagenas
wegende 51 kg         

46.45 f

1902

Jan Tilleman Hoeke

nieuwe vooras 43 kg en capoon               

35.00 fr

1905

Leopold Tilleman

2 hoepels voor de kamion 108 kg                 

43.20 fr.

1907

Leopold Tilleman

2 voorhoepels 91 kg

36.40 fr.

 

1908

Gustaaf Tilleman

nieuwe wagen geijzerd

210.00 fr.

 

1908

Henri Tilleman

achteras 53 booten en capoon                           

50.00 fr.

 

De smid hield dezelfde schrijfwijze aan voor beide klanten, namelijk ‘Tilleman’, terwijl Leopold eigenlijk Tilmans heette en hij het hof De Kroone bestuurde als mede-eigenaar. Jan Tilleman was pachter van het ‘Hof Houcke ten Boven’. Beide hofsteden waren groot en beide heren zetelden in diverse besturen van gemeente, wateringen en kerkelijke genootschappen. Aan de onderzoeker om ze uit elkaar te houden. Tot op vandaag hebben we geen gemeenschappelijke voorouders gevonden, noch de herkomst van de familie van Jan Tilleman. Maar wat niet is, kan nog komen.

Gelukkig is Jan Tilleman een gewaardeerd en zeer actief lid van de heemkring Sint Guthago en is er dus hoop om enkele misverstanden en onduidelijkheden op te lossen. Op dit ogenblik heb ik in mijn genealogisch onderzoek van de Tilmans-tak en in mijn lectuur van de stamboom die de moeder van Jan opstelde tot 1684, geen familieverband gevonden tussen beide families.

Zoon Jean-Baptiste en Joanna Slabbinck, tweede generatie

Martinus en Maria Lambein/Lambin hadden vier kinderen:

  • Quinten 1802-1802
  • Martin 1802-1802
  • Cassemir 1803-1804
  • Jan of Jean Baptiste 1805-1888

Jean Baptiste, enige overblijvende zoon van Martinus, huwde op 29 mei 1829 te Oostkerke met Joanna Theresia Slabbinck, boerendochter en 27 jaar oud. Zij woonde op dat ogenblik bij haar moeder Anna Slabbinck-Maertens en was ‘zonder beroep’. Haar vader was in 1806 gestorven.

Het koppel trok in in zijn ouderlijk Kroonhof. Op dat ogenblik woonden vader en moeder Martinus en Maria, Jan en Joanna-Theresia samen.  Joanna-Theresia is zwanger als ze trouwen.

De familie Slabbinck is sinds veel generaties aanwezig in Oostkerke. We kennen nakomelingen van dit geslacht als de wereldvermaarde vervaardigers van goudbrokaten praalkledij voor bedienaars van de katholieke erediensten.

Dit kunstzinnige vinden heel onverwacht terug in twee kunstig bewerkte voorwerpen waar Joanna’s naam is in gesneden. Ze kwamen in mijn bezit via de oudste zus van mijn vader, ‘meter Lisa’.

De beide voorwerpen zijn vervaardigd in hout en zeer kunstig en bijzonder fijn en sierlijk uitgesneden, duidelijk door een vakman in houtsculptuur.

Afbeelding14Foto van twee houten voorwerpen van Joanna Slabbinck, 1827

                                                                           

Op beide stukken zijn telkens drie gelijke taferelen ingesneden, namelijk een ladder met bovenop een haan, links een ‘schoof’ graan en rechts een spade. Onderaan de ladder zijn drie dobbelstenen gesneden met aan de voorzijde drie, twee en vier ogen. Verticaal zijn geschikt een bloemenkroon, twee handen, een hart en twee onderbenen met voet, een kruis met bovenop INRI, links een nijptang en rechts een hamer. Onderaan tenslotte zijn drie nagels. In het midden van beide stukken is een ruimte uitgekerfd, waarin een houten bolletje is achtergebleven (uit hetzelfde houtblok). Ze ‘rammelen’ als je ermee schudt. Beide stukken zijn versierd met uiterst fijne en regelmatige  motieven in lijntjes. Rond om rond is een kring van hartjes uitgesneden.

Op het langere gedeelte van 19 cm staan, verdeeld over de vier zijden van de top de woorden Joanna Tresia / Slabbinck / tot Oostkerke /Anno 1827. Er is een gaatje geboord in de bodem van vier mm breed en ongeveer vier cm diep. Op het kortere sieraad staat de datum 1828. Het korte stuk was bovenaan afgewerkt met een metalen hoedje, dat jammer genoeg is verloren gegaan.

Joanna-Tresia Slabbinck is geboren in 1802. Ze was dus respectievelijk 25 en 26 jaar toen ze deze voorwerpen ontving. Ze huwde met Joannes Baptiste Tilmans in 1829. Beide stukken dateren dus van voor het huwelijk.

We rekenen op hulp van experten in (religieuze) volkskunst om de betekenis van deze twee voorwerpen te achterhalen. Ondertussen zijn Noël Geirnaert en Michel Vernimme aan de slag gegaan. Deze laatste deed opzoekingswerk en suggereert volgende mogelijkheden.

Volgens de beschrijving van de voorwerpen hebben ze wel iets te maken met het lijden van Christus. Misschien een devotiespeld.  In ‘THESAURUS Objets religieux du culte catholique’ uitgegeven bij éditions et patrimoine is er een hoofdstuk objets de dévotion en een ander objets de pèlerinage. Verschillende voorwerpen worden er beschreven als:  récipient de pèlerinage, ampoule de pèlerinage, souvenir de pèlerinage, en insigne de pèlerinage. Het ene voorwerp lijkt op een kruisnagel.

Een bladwijzer of index?

In ‘CHURCH FURNISHINGS’ A Nadeas guide staan bij Miscellany enkele ‘Constables Trucheons’

In ‘RELIGIEUS ERFGOED’ van Mieke van Zanten staan een baculus, een voorwerp om het H. Olie te geven aan zieken.

Zowel de ‘Constables Trucheons’ als de ‘Baculus’ verwijzen naar a staff regarded as symbolic of authority.

Ik ben dan ook geneigd om voorlopig de interpretatie te weerhouden van een symbolisch teken van gezag. De boerin, Joanna Slabbinck toont hiermee dat ze authoriteit heeft over anderen als boerin en herbergierster van het bedrijf, gesteund door haar katholieke geloof.

In een werkje getiteld “Staat- en Zedenkundige ZINNEPRENTEN of leerzame Fabelen; die van den Heere LA COURT, speelsgewyze gevolgt door J. van HOOGSTRAETEN, uitgegeven door Gerrit Tielenburg in Amsterdam, 1735 lazen we op p. 304-305 een toepasselijke regel:

“Om dus haar groot gezach te toonen

Speelt zy met scepteren en kroonen

En boerenvork en herderstaf,

Want van haar gunst hangt alles af”

Deze interpretatie houdt echter nogal wat veronderstellingen in die we graag zouden willen onderzoeken  met de hulp van de lezer.  Zo bijvoorbeeld:

  • Zijn er andere gelijkaardige voorwerpen gekend uit andere boerderijen van de streek?
  • Was De Kroon zo belangrijk als dit symbool suggereert of waren de ouders van Joanna Slabbinck belangrijke mensen ? Joanna was de tweede jongste van 10 kinderen.
  • Was er iemand in de familie Slabbinck die kunstzinnig houtsnijder was en deze beide voorwerpen als geschenk gaf?
  • De uitgesneden taferelen verwijzen naar de boerderij en naar de herberg. Leefde het koppel dan al samen voor ze huwden? In het huwelijksregister staat echter dat Joanna ‘zonder beroep’ was.

Jan-Baptiste en Joanna Slabbinck hebben 12 kinderen, allen geboren op het Kroonhof te Eienbroeke.  Ze vormen de derde generatie.

  • Joannes 1829-1839, sterft als hij 10 jaar oud is..
  • Coletta 1831-1906, trouwt in 1855 met Werquin. Hij werd horlogemaker in Poperinge. Zijn ouders waren boeren in Watou.
  • Maria 1832-1849, sterft op 15 jaar..
  • Karel 1834-1920 trouwt met Rosalie Slabbinck (nicht?). Karel was herbergier, landbouwer en beenhouwer. Hij werd overvallen in 1919 door de bende Verstuyft. We laten het relaas hierna volgen.

Karel, gewezen beenhouwer en ondertussen weduwnaar van Rosalie Slabbinck, gestorven in 1910, woonde met zijn dochter Rosa en een meid aan de Damse Vaart te Sint Kruis Brugge. De bende van René Verstuyft was een moorddadige groep die met veel geweld diefstallen pleegde in de brede omgeving. Over Karel Tilmans verscheen in de wekelijkse krant ‘Het Brugsch Handelsblad’ van de zaterdag 19 en 26 april 1919 een verslag van de feiten en in die van zaterdag 22 03 1924 het verslag van het proces. We korten de beide artikels wat in.

 “Rovers aan het werk.  In de nacht van donderdag op vrijdag zijn een viertal bandieten in het huis binnengedrongen van den heer Tilleman (Tilman, Tillemans) gewezen beenhouwer, Damsche vaart; welke er verblijft met zijne dochter en meid. Twee bandieten stonden bij het bed van de meid en hielden haar in bedwang, terwijl de dochter, die zich verweerde zodanig mishandeld werd dat zij nadien naar het St-Janshospitaal moest overgebracht worden. Na gansch het huis doorzocht te hebben, zijn ze twee uren later met buit beladen er van onder getrokken. Een vermoedelijke dader werd aangehouden.”

De week erna op zaterdag 26.4. 1919 lezen we verder:

“Drie rovers die verdacht worden de moordaanslag en diefte te hebben gepleegd bij den heer Tillemans langs de Damsche vaart, werden door de gendarmerie aangehouden.”

Het blad Blik vertelt:

“Op 17 april pakte de bende het anders aan. In St-Kruis bij Brugge verschaften ze zich toegang tot de boerderij van de heer Tilmans door geruisloos de pannen van het dak te halen. Het echtpaar wordt verrast in bed. Van Hoe maakt zich meester van de portefeuille van de boer en slaat diens gillende vrouw met een breekijzer in het gezicht. Voor een keer is geen schot gevallen.”

Het verslag van het proces in het Brugsch Handelsblad van zaterdag 22.3.1924:

“René Verstuyft en Edmond en Van Hoe waren naar Brugge afgezakt waar ze opgewacht werden door de Paepe en naar St-Kruis werden geleid ten huize van Kamiel Dhondt. Op deze gemeente woonde ook de heer Tilmans, 85 jaar, langs de Damsche Vaart; samen met zijn dochter en twee meiden. Onder geleide van De Paepe, wiens moeder nog bij Tilmans had gewerkt, trokken ze naar diens woning. Om half twee ‘s nachts beklommen ze het dak van het magazijn, namen pannen en latten weg en daalden langs de zoldering af naar de koer. Om in huis te geraken boorde De Paepe een gat in de deur van het woonhuis waardoor de binnenschuiven konden geopend worden. De Paepe had de buitenwacht, terwijl de anderen met groot geweld binnen te keer gingen. Deuren werden ingestampt, namelijk deze van de slaapkamer van de dochter Rosalie. Ze weet alleen nog te vertellen dat ze een drietal personen heeft gezien, het gelaat bedekt met een sjaal of sjerp. De bandieten ontvreemden 2200 fr. in geld, 400 fr. juwelen, twee bewijzen van 1.000 fr. inschrijvingen op “Caisse de Reports et de Dépots” en ongeveer 10.000 fr. coupons waarden kapitaal.

Dan sloeg Van Hoe de vrouw met een breekijzer zo geweldig op het hoofd dat ze badend in haar bloed terug op bed viel. In de naburige kamer werd aan de dienstmeid geen kwaad gedaan. Die verklaarde op het proces dat opeens drie mannen naast haar bed stonden. Nadat ze de kamer doorzocht hadden, legden ze de hand op 15 fr., waarop ze vroegen van wie dat geld was. Zoë Verhaeghe zei dat het haar toebehoorde waarop ze de 15 fr. terug kreeg met de opmerking dat ze ook maar een arme sloor was.

De oude Tilman in de derde kamer werd door drie bandieten bedreigd en zijn brieventas ontnomen waarin 7000 fr. geborgen zat. Dan werd hij door Van Hoe en René Verstuyft naar beneden gebracht en verplicht de brandkast te openen waaruit ze 2100 fr. ontvreemden. Verder werden nog levensmiddelen, een paar vrouwenschoenen, een gouden en een zilveren zakuurwerk gestolen. Na zowat één uur verdwenen de bandieten. Rosalie Tilman heeft gelukkig de schedelbreuk overleefd.

René Verstuyft en Van Hoe ontkennen de feiten. Karel Tilman was intussen overleden.”

We gaan verder met het overlopen van de 12 kinderen van Jan en Joanna:

  • Rosalie 1835- ? trouwde met Karel Rotsaert in 1857. Ze hadden vijf kinderen. Karel stierf in 1862. Rosalie hertrouwde met Stoens in 1863. Ze hadden eveneens vijf kinderen.
  • Nathalie 1837-1891 bleef ongehuwd en was landbouwster op het hof
  • Jan/Joannes 1839-1911, was koopman en trouwde met Marie-Therese Callewaert, kantkloster. Ze hadden 13 kinderen.
  • Mathilde 1840-1933, landbouwster, bleef ongehuwd en woonde op het hof
  • Amelie 1843-1908, landbouwster, bleef ongehuwd, woonde een tijd met broer Jacobus op zijn pachthof in Heille bij Sluis. De inboedel van hun pachthof werd openbaar verkocht, vermoedelijk in 1905
  • Jacobus 1844-1923, was leerling koopman in 1860, dus op 16-jarige leeftijd. Hij werd landbouwer-koopman, in Heille, Sluis en trouwde met Elodie De Meyer uit Middelburg in 1900. We gaan uitgebreid in op zijn levensverhaal. Hij is immers mijn grootvader.
  • Leopold 1846-1926, bleef ongehuwd en woonde op het hof. Hij nam de leiding over het bedrijf op zich. Na de dood van zijn moeder vinden we hem terug als klant bij de smid Boussemaere van Oostkerke.
  • Catherine 1849-? Geen verdere gegevens

Vader Jean-Baptist verloor een voet tijdens het maaien met een ‘moderne’ maaimachine. In 1876 liet ‘een familielid’ een kapelletje bouwen langs de grote steenweg, naast de boerderij op het domein. Het is gekend als  de ‘Tilmans kapel’ en is toegewijd aan O.L.Vrouw van Eienbroek. Het werd gebouwd als dank voor een genezing. Was dit voor de genezing van het been van vader Jan Tilmans of  was het voor de genezing van zijn vrouw of van één van de kinderen?

Afbeelding15Foto van de Tilmans kapel, gebouwd in 1876

De kapel wordt als volgt beschreven op de “Racefietsroute” gids:

Westkapellesteenweg z.nr. Kapel toegewijd aan "Onze-Lieve-Vrouw van Eienbroucke", opgericht in 1876 door de familie Tilmans van de nabijgelegen hoeve "'t Kroonhof" (cf. nr. 1) uit dankbaarheid voor de genezing van een familielid. De kapel werd grondig hersteld in 1986 dankzij de steun van vrienden en inwoners van Oostkerke. Plechtig heropend op zondag 3 mei 1987. Wegkapel met voorliggende gekasseide stoep. Gele baksteenbouw onder leien zadeldak (nok haaks op straat) met smeedijzeren kruis. Kenmerkend siermetselwerk van rode bakstenen voor friezen, banden en metselaarstekens. De voorpuntgevel is afgeboord door een houten daklijst; de segmentboogdeur is gevat in een groter verdiept muurveld met afgeronde hoeken; boven de deur een beglaasde rondboognis met Mariabeeldje. De deur bevat opmerkelijk fraai schrijnwerk, met houten tralies, panelen en volkskundige kruismotieven. Interieur met gestucte wanden en tongewelf, wit-zwart-tegelvloer en een rotsaltaar met Mariabeeld

Wie waren de achtereenvolgende bewoners van het hof De Kroone? Volgens mijn informatie zijn dat:

  • Martinus en Maria Tilmans-Lambein met hun kinderen
  • Hun zoon Jan en Joanna Theresia Tilmans-Slabbinck met hun kinderen
  • Zijn weduwe Joanna Theresia Slabbinck met vier kinderen
  • Hun zoon Leopold met de twee zusters op het hof: Mathilde en Amelie
  • Joannes/Jean en Maria-Theresia Tilmans-Callewaert met hun kinderen
  • Jan en Marie-Louise Tilmans-Roels met hun kinderen
  • Jean-Baptiste en Noëlla Tilmans-Van Loocke met hun kinderen
  • Johan en Hermine Tilmans-Haeck met hun kinderen

Het testament van de vier erfgenamen, 3de generatie

Jacobus Tilmans liet op 13 maart 1894 - hij was dan 50 jaar -  een testament opstellen met als erfgenamen: Amélie, zijn zus die bij hem inwoonde op een pachtboerderij in de deelgemeente  Heille van Sluis en verder ook nog zijn broer Léopold en zus Mathilde.  Deze laatste twee woonden in Oostkerke op de ouderlijke boerderij De Kroon. Alle vier waren toen nog  ongehuwd.

Dit testament was notariële akte waarbij Jacobus de andere drie als enige erfgenaam aanduidde in geval van overlijden. We vermoeden dat er vier gelijkaardige testamenten werden opgesteld. Impliciet hield dit testament in dat ze alle vier ongehuwd bleven en dus geen andere erfgenamen zouden hebben. Met deze akte bezegelden ze hun belofte om de onroerende bezittingen samen te houden: beloftes van  4 kinderen van de derde generatie

Dit testament samen met het feit dat Jacobus vijf jaar later toch huwde waren de aanleiding  tot heel veel beroering en verdeeldheid in de familie.

We veronderstellen dat er vier dergelijke testamenten terzelfdertijd werden opgemaakt.

Door het huwelijk verbrak Jacobus zijn belofte om geen andere erfgenamen te hebben dan de andere drie. Dit gaf aanleiding tot een familievete waarbij Jacobus en zijn gezin niet meer welkom waren bij de rest van de familie. Hij is wellicht nooit meer terug gekeerd naar het hof ‘De Kroone’.

De foto hieronder geeft weer hoe deze broer en zus zich willen laten fotograferen. Later lieten ze van deze foto twee afzonderlijke schilderijen maken door een kunstschilder. Ze poseren als welstellende boeren. We kunnen ons levendig voorstellen dat ze, zoals hun ouders en grootouders trouwens, ’s zondags met de ‘sjeeze’, getrokken door een vinnig paardje naar de hoogmis in Oostkerke gingen. Zouden ze een plaats gehad hebben op de eerste rijen? Hij rechts, zij links van de middenbeuk? En een kerkstoel met hun naam op gegraveerd?

Afbeelding16Foto van Leopold en Mathilde, broer en zuster rond 1905

In 1950 woonden Jan en zijn broer Julien (1918-1955) in het ‘klein huis’ aan de overkant van het hof. Julien was na de WO II teruggekeerd met een ‘bloedziekte’, opgedaan in het leger. Hij zou nooit meer kunnen werken en stierf tenslotte aan zijn ziekte zonder ooit enige compensatie te hebben ontvangen. Jan werd gemobiliseerd in 1939. Hij werd gedurende 6 maanden krijgsgevangen genomen in Duitsland. Hij werd lid en in 1960 voorzitter van de Oudstrijdersvereniging van Oostkerke.  Jean was net als zijn vader gemeenteraadslid in Oostkerke, lid van het OCMW in Oostkerke en ook 6 jaar OCMW-lid in Damme. Jean en zijn vrouw woonden in het ouderlijk huis, dat ze kochten van zijn vader in 1956

De boerderij was ‘afgeleefd’ volgens zijn oudste zoon Marc. Het werd met de grond gelijk gemaakt in 2015.

Nawoord

We zijn wie we zijn omdat een niet te schatten hoeveelheid aan ‘materiaal’ uit het verleden op ons ingewerkt heeft. Met de verhalen die we erbij construeren en overnemen uit tradities en geschiedenissen, met deze verhalen gaan we aan de slag.  Er is oneindig veel dat we niet weten en kennen uit ons verleden en uit de geschiedenis van onze voorouders. Die lijnen en takken zijn zo veelvoudig, de verhalen verbonden met al die mensen zo divers, dat erfelijke materiaal zo oneindig rijk aan schakeringen, … En toch hebben we de behoefte om een verband te leggen tussen wie we zijn en wat we uit dat verleden hebben doorgekregen.

Mijn schrijfkamer hangt vol met genealogische stammen, takken, zijtakken, twijgjes en bladeren. Heel regelmatig schrijf of print ik nieuwe personen op de juiste plek in de boom, als een blad dat, nadat het gevallen is, opnieuw zijn plaats mag innemen.

De bedoeling van mijn opzoekingswerk, dat me zoveel vreugde schenkt, is om te achterhalen wat ik kan herkennen in de verhalen van die enkelingen waarvan ik een fragment uit hun leven heb opgevangen. De relatie is niet één op één. In het convergentiepunt dat ik ben, een nog levend blad van die gigantische boom, bruist, circuleert en sluipt de oneindige veelvuldigheid aan familiaal materiaal, aan maatschappelijke stromingen, aan ‘tijdsgeest’ en aan verhalen.

Het zoeken in het verleden van wie mij voorging in het bloed brengt me niet tot de zo verhoopte gemeenschappelijke kenmerken, eigen aan de boom, maar wel tot de even plezierige vaststelling van de eigenzinnigheid van het blad.

260 jaar familiegeschiedenis van TILMANS

Leo Tilmans

Rond de poldertorens
2020
01
003-033
BV
2024-10-30 13:19:15